2014
Oproep om christelijker te worden
juni 2014


Oproep om christelijker te worden

Naar de toespraak ‘Israël, hoor, God roept u allen’, op 9 september 2012 gehouden op een CES-haardvuuravond aan de Dixie State University in St. George (Utah). De hele toespraak vindt u op lds.org/broadcasts.

Ouderling Jeffrey R. Holland

God roept Israël in deze laatste dagen op om meer op Christus te gaan lijken, en heiliger en meer vastberaden te worden om het evangelie na te leven en Zion te vestigen.

Telkens als er in Israëls geschiedenis door de eeuwen heen zonde heerste en de Israëlitische samenleving of het leven van de andere volken te werelds werd, werden de normen en geboden van God teniet gedaan, en werden de kinderen des verbonds de wildernis in gestuurd om daaraan te ontkomen en Zion opnieuw te vestigen.

In oudtestamentische tijden moest Abraham, de vader van het verbond, uit Chaldea voor zijn leven vluchten — het letterlijke Babylonië — op zoek naar een gewijd leven in Kanaän, wat wij nu het heilige land noemen (zie Abraham 2:3–4). Niet veel generaties later verloren de nakomelingen van Abraham hun Zion en waren ze in slavernij in het verre, afgodische Egypte (zie Exodus 1:7–14). Dus moest Mozes opstaan om de kinderen des verbonds weer naar de wildernis te leiden.

Niet veel eeuwen later ontvouwde zich een bijzonder interessant verhaal toen een van die Israëlitische gezinnen, waar een profeet die Lehi heette aan het hoofd stond, werd geboden om Jeruzalem te ontvluchten omdat Babylon helaas weer voor de deur stond! (Zie 1 Nephi 2:2.) Zij hadden geen flauw benul dat ze naar een compleet nieuw continent gingen om een heel nieuw concept van Zion te vestigen (zie 1 Nephi 18:22–24). Ze wisten natuurlijk ook niet dat het al eerder gebeurd was met een groep voorvaderen die de Jaredieten heetten (zie Ether 6:5–13).

Iedereen die de herstelling van het evangelie viert, vindt het vast interessant dat de kolonisatie van Amerika is ontstaan uit een groep mensen die uit hun geboorteland vluchtten om te aanbidden zoals zij zelf wilden. Een vooraanstaand wetenschapper van de Puriteinse nederzetting in Amerika heeft die ervaring beschreven als de ‘opdracht in de wildernis’ van het christendom; een poging van hedendaagse Israëlieten om zichzelf van de goddeloosheid van de oude wereld te bevrijden en de hemelse orde in een nieuw land terug te vinden.1

Ik wil dat u aan een laatste vlucht denkt. Die van onze eigen kerk, geleid door onze eigen profeten, die onze eigen gelovige voorouders leiding gaven. Joseph Smith werd in de staten New York, Pennsylvania, Ohio en Missouri opgejaagd en uiteindelijk in Illinois vermoord. Daar zien we aan dat het zoeken van een afgezonderde plek door de kinderen van Israël nagespeeld wordt in de laatste dagen. President Brigham Young (1801–1877), de Amerikaanse Mozes, zoals hij wel eens met bewondering genoemd wordt, heeft die vermoeide heiligen naar de valleien en bergen geleid, terwijl ze zongen:

Wij vinden wis in ’t westen, ver van hier,

’t land door God ons bereid.

Daar wordt de kerk de volk’ren een banier,

als weleer is voorzeid.2

Zion. Het beloofde land. Het nieuwe Jeruzalem. Al meer dan vierduizend jaar lang is dit het patroon van de verbondsgeschiedenis geweest: vluchten en zoeken. Vluchten en vestigen. Uit Babylon ontsnappen. Zions beschermende muren bouwen.

Tot nu, tot deze tijd.

Zion vestigen waar we zijn

Een van de vele unieke kenmerken van onze bedeling, is dat we het koninkrijk van God op aarde op een andere manier oprichten. Deze bedeling is een tijd van grote, versnelde verandering. Anders dan voorheen vlucht Gods kerk nooit meer. Ze vlucht nooit meer uit Ur, om vervolgens weer uit Haran te moeten vertrekken, of uit Kanaän, uit Jeruzalem, uit Engeland, uit Kirtland, uit Nauvoo of weet ik veel waar vanuit.

Nee, Brigham Young heeft tot ons allen gezegd: ‘We zijn uit de braadpan in het vuur gegooid en vanuit het vuur op de vloer gesmeten. Nu zijn we hier en we blijven hier.’3

Natuurlijk ging die uitspraak over de leden van de kerk over de hele wereld. In deze laatste dagen, in onze bedeling, zijn we volwassen genoeg om op te houden met vluchten. We zijn volwassen genoeg om onszelf, ons gezin en ons fundament blijvend onder alle naties, geslachten, talen en volken te vestigen. Zion is overal — overal waar de kerk is. En door die verandering denken we niet langer aan Zion als waar we ons leven door gaan brengen, maar eerder aan hoe we ons leven gaan leiden.

In het kader van deze nieuwe taak haal ik drie voorvallen aan.

Drie voorvallen, drie lessen

1. een paar jaar geleden zat een jonge vriend van mij — een teruggekeerde zendeling — bij het basketbalteam van een van de universiteiten in Utah. Het was een fijne jonge man en een geweldige basketbalspeler, maar hij kreeg niet zoveel speeltijd als hij had gehoopt. Het team had, in die fase van hun of zijn ontwikkeling, nou net geen behoefte aan zijn specifieke talenten en vaardigheden. Dat gebeurt nu eenmaal vaak in sport. Dus werd mijn jonge vriend, met volledige steun en de beste wensen van zijn coaches en teamgenoten, naar een andere school overgeplaatst, waar hij een beetje meer hoopte bij te kunnen dragen.

Het pakte zo uit dat het goed ging op de nieuwe school en mijn vriend al snel een basisplaats kreeg. En wat gebeurde er? Volgens het schema moest deze jonge man tegen zijn voormalige team in Salt Lake City spelen.

Deze jonge man — pasgehuwd, tiendebetaler, met een roeping in het ouderlingenquorum, die veel goeds voor de jeugd in zijn gemeenschap deed en met zijn vrouw vol spanning een nieuwe baby verwachtte — had niet verdiend wat er die avond allemaal aan giftige opmerkingen over hem werd uitgestort. Dat zou niemand waar of wanneer dan ook moeten hoeven meemaken, wat voor sport hij ook beoefende, voor welke universiteit dan ook, ongeacht welke persoonlijke beslissingen hij over die twee ook had genomen.

De coach van het bezoekersteam, eigenlijk min of meer een legende in dat beroep, vroeg hem na een spectaculaire wedstrijd: ‘Wat is hier aan de hand? Jij komt uit deze stad en hebt het ver geschopt. Dit is jouw volk. Dit zijn jouw vrienden.’ Maar het ergste is dat hij daarna stomverbaasd vroeg: ‘Zijn de meeste mensen hier geen lid van jouw kerk?’

2. ik was uitgenodigd om op een haardvuuravond van een ring tot jongvolwassenen te spreken. Toen ik door de achterdeur het ringgebouw betrad, kwam er tegelijkertijd een jonge vrouw van een jaar of dertig binnen. Zelfs in het gedrang van de menigte die naar de kapel liep, viel ze nogal op. Ze had een paar tatoeages, verscheidene oorbellen en neusringen, rechtopstaand haar in alle kleuren waar je nu ijsjes in kunt krijgen, een te kort rokje en een bloes met teveel inkijk.

Er kwamen wat vragen in me op: was deze vrouw een worstelende ziel die niet tot ons geloof behoorde, die naar deze haardvuuravond was gekomen — of beter nog: door iemand was meegenomen — en door de Heer werd geleid om de nodige gemoedsrust en leiding van het evangelie te vinden? Of was ze misschien een lid dat een beetje was afgedwaald van de hoop en normen waar leden van de kerk toe aangemoedigd worden, maar dat, nog steeds met kerkleden omging en die avond gekozen had om deze kerkactiviteit bij te wonen?

3. toen ik een paar maanden geleden deelnam aan de inwijding van de Kansas-Citytempel (Missouri, VS), werden mijn vrouw en ik welkom geheten door broeder Isaac Freestone, politieagent en een geweldig hogepriester in de ring Liberty (Missouri, VS). Tijdens onze gesprekken vertelde hij ons dat hij een keer laat op de avond werd opgeroepen om onderzoek te doen naar een klacht in een ruige buurt van de stad. Onder lawaai van harde muziek en met de geur van marihuana in de lucht, kwam hij een vrouw en een paar mannen tegen die dronken waren en vloekten. Niemand van hen had door dat er vijf kleine kinderen — in de leeftijd van ongeveer twee tot acht jaar — in één kamer bij elkaar waren gekropen en op de vieze vloer probeerden te slapen; zonder bed, matras, kussens of iets anders.

Broeder Freestone zocht in de keukenkastjes en de koelkast naar een blikje, kartonnen doos of wat dan ook met iets eetbaars, maar hij vond helemaal niets. Hij zei dat de blaffende hond in de achtertuin meer te eten had dan die kinderen.

In de slaapkamer van de moeder zag hij een lege matras, de enige in het hele huis. Hij haalde er een paar lakens bij, legde ze op de matras en stopte de vijf kinderen in het provisorische bed in. Met tranen in zijn ogen knielde hij, bad tot zijn hemelse Vader om hun bescherming en zei ze welterusten.

Toen hij was opgestaan en richting de deur liep, sprong een van de kinderen, dat zes was, het bed uit, rende op hem af, pakte zijn hand vast en smeekte: ‘Wil je mij alsjeblieft adopteren?’ Hij kreeg nog meer tranen in zijn ogen en legde het kind terug in bed. Toen kwam hij de moeder tegen, die stoned was (de mannen waren al lang op de vlucht geslagen) en zei tegen haar: ‘Morgen kom ik terug. De hemel sta u bij als ik geen duidelijke veranderingen zie als ik door die deur kom. En daarna gaat er nog meer veranderen. Daar kunt u van op aan.’4

Wat hebben die drie voorvallen gemeen? Het zijn drie kleine, verschillende voorbeelden van Babylon in het dagelijks leven — eentje kinderachtig, betreurenswaardig gedrag tijdens een basketbalwedstrijd; eentje cultureel, duidend op persoonlijke botsingen met degenen die anders leven dan wij; en één hele grote, ernstige kwestie.

Les 1: laat uw godsdienst nooit bij de deur achter

Laten we ten eerste eens naar de rest van het basketbalvoorval kijken. De dag na die wedstrijd was er een soort publiek oordeel en een oproep tot bekering aangaande dit voorval. Een jongeman zei in feite: ‘Luister. Dit is een basketbalwedstrijd, niet de zondagsschool. Als je er niet goed tegen kunt, hoepel je toch op. We betalen behoorlijk wat geld om zo’n wedstrijd te zien. We kunnen doen wat we willen. We laten onze godsdienst bij de deur achter.’

‘We laten onze godsdienst bij de deur achter’? De eerste les voor de vestiging van Zion in de 21ste eeuw is: ‘Je laat nooit je godsdienst bij de deur achter.’

Dat soort discipelschap kunnen we niet maken — het is helemaal geen discipelschap. Zoals de profeet Alma heeft geleerd, moeten wij ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar [we ons] ook [mogen] bevinden, als getuige van God [optreden]’ (Mosiah 18:9) — niet alleen maar soms, op een paar plaatsen, of als ons team aan de winnende hand is.

Wat de situatie, provocatie of beproeving ook is, een ware volgeling van Christus laat zijn of haar godsdienst nooit bij de deur achter.

Les 2: toon mededogen, maar blijf trouw aan de geboden

Dat brengt me bij de jonge dame op de haardvuuravond. Hoe we ook willen reageren op haar, de regel is altijd nog dat die reactie een weerspiegeling moet zijn van onze geloofsovertuiging en toewijding aan het evangelie. Derhalve moeten we door onze reacties situaties verbeteren, niet verslechteren. We kunnen niet zó handelen of reageren dat we ons niet aan iets ergers schuldig maken dan zij in dit geval.

Dat betekent niet dat we geen mening of normen hebben, of dat we de door God gegeven geboden en verboden op de een of andere manier volledig veronachtzamen. Maar het betekent wél dat we die normen moeten naleven en die geboden en verboden op rechtschapen wijze en naar beste kunnen moeten verdedigen, net zoals de Heiland dat heeft gedaan. Hij deed altijd wat Hij moest doen om de situatie te verbeteren — van de waarheid onderwijzen tot zondaars vergeven en de tempel reinigen.

Dus bedenken we in het geval van onze nieuwe kennis eerst en vooral dat ze een dochter van God met eeuwige waarde is. We beginnen met de gedachte dat ze ook iemands dochter is. We beginnen met dankbaar te zijn dat ze op een kerkactiviteit is, in plaats van dat ze die mijdt. Kortom, we proberen ons beste beentje voor te zetten, zodat zij ook haar beste beentje voorzet.

We bidden in onszelf: wat kan ik nu het beste doen? En wat kan ik het beste zeggen? Waarmee maak ik uiteindelijk de situatie en haar beter? Volgens mij is dat wat de Heiland bedoelde: dat we onszelf die vragen stellen en echt proberen te doen wat Hij zou doen. Hij heeft gezegd: ‘Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel’ (Johannes 7:24).

Deze kerk kan nooit haar leer verlagen om te voldoen aan sociale welwillendheid of politieke doelmatigheid, of om welke andere reden ook. Alleen op de hoger gelegen grond van geopenbaarde waarheid kunnen wij stevig staan om anderen die zich verontrust of verlaten voelen, omhoog te tillen. Ons medeleven en onze liefde — fundamentele kenmerken en vereisten van het christendom — mogen nooit worden opgevat als een inbreuk op de geboden.

Het is soms erg moeilijk en verwarrend om met zulke kwesties om te gaan. Jongeren vragen wellicht: ‘Wij geloven dat we ons op die manier moeten gedragen, maar waarom moeten we anderen overhalen om het ook zo te doen? Zij hebben toch keuzevrijheid? Zijn we niet zelfingenomen of veroordelend omdat we anderen ons geloof opdringen en van hen eisen dat zij zich op een bepaalde manier gedragen?’

In zulke omstandigheden moet u fijngevoelig uitleggen waarom u voor sommige beginselen opkomt en tegen sommige zonden bent, waar ze ook begaan worden, want de betrokken kwesties en wetten hebben niet alleen maar maatschappelijke of politieke consequenties, maar ook eeuwige gevolgen. Hoewel we niemand die iets anders dan wij geloven voor het hoofd willen stoten, willen we nog liever God niet mishagen.

Het is net zoals een achttienjarige die zegt: ‘Nu ik kan autorijden, weet ik wel dat ik voor een rood licht moet stoppen, maar moeten we dan oordelen en anderen ook voor een rood licht laten stoppen? Moet iedereen hetzelfde als wij doen? Zij hebben toch keuzevrijheid? Moeten zij zich net zo gedragen als wij?’ Dan moet u uitleggen: ja, natuurlijk hopen we dat iedereen voor het rode licht stopt. En dat moet u doen zonder degenen die overtreden of anders dan wij geloven te vernederen, want zij hebben inderdaad morele keuzevrijheid.

Er zijn veel geloofsovertuigingen in deze wereld en iedereen heeft keuzevrijheid. Maar niemand heeft het recht om zich te gedragen alsof God over die onderwerpen zwijgt of alsof geboden er alleen toe doen als iedereen het er mee eens is. We kunnen in de 21ste eeuw niet meer vluchten. We moeten voor wetten en omstandigheden en omgevingen vechten die godsdienstvrijheid en burgerrechten in de wereld toelaten. Dat is een van de manieren waarop we wel in maar niet van Babylon zijn.

De beste manier om in de wereld waar we niet uit kunnen vluchten onze integriteit te laten zien, is door dat voorzichtige pad te bewandelen — een moreel standpunt innemen volgens wat God heeft verkondigd en volgens de wetten die Hij heeft gegeven, maar dan op een meelevende, begripvolle, liefdevolle manier.

Les 3: evangeliewaarden gebruiken ten voordele van gemeenschappen en landen

Velen van ons worden geen politieagent, maatschappelijk werker of rechter, maar we moeten wél allemaal voor het welzijn van anderen en de morele veiligheid van onze gemeenschap zorgen. Sprekend over de noodzaak om invloed uit te oefenen op de samenleving buiten ons eigen gezin heeft Ouderling Quentin L. Cook van het Quorum der Twaalf Apostelen gezegd:

‘We moeten niet alleen ons eigen gezin beschermen, we moeten met ons licht ook de samenleving beschermen. De Heiland heeft gezegd: “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.” […]

‘In deze wereld die steeds onrechtvaardiger wordt, is het belangrijk dat de waarden die op godsdienstige beginselen zijn gebaseerd, deel van het maatschappelijk debat uitmaken. […]

‘Een godsdienstige overtuiging is een hoeveelheid licht, kennis en wijsheid, die de samenleving bijzonder van nut kan zijn.’5

Als we het evangelie niet naar onze gemeenschap en ons land uitdragen, hebben we gewoonweg nooit genoeg politieagenten — dan zijn er nooit genoeg Isaac Freestones — om moreel gedrag af te dwingen, zelfs als dat zou kunnen. Maar dat kan niet. De kinderen in dat huis die geen eten en kleding hadden, zijn zoons en dochters van God. Die moeder, die meer schuld heeft omdat ze wat ouder is en dus verantwoordelijker zou moeten zijn, is ook een dochter van God. In zulke situaties moet onze naastenliefde wellicht harde formele of zelfs wettelijke maatregelen ingeven, maar we moeten altijd en overal helpen, want wij laten onze godsdienst niet bij de deur achter, ook niet bij deuren waarachter iets vervelends of onverantwoordelijks gebeurt.

Nee, we kunnen niet alles, maar we kunnen wel íets doen. De kinderen van Israël zijn degenen die, in antwoord op Gods oproep, iets moeten doen — en dit keer is dat niet Babylon ontvluchten, maar het aanvallen. Wij kunnen zonder naïef te zijn, onze godsdienst zo ruim en onfeilbaar naleven dat we allerlei kansen aangrijpen om elkaar te helpen, gezinnen bij te staan, buren tot zegen te zijn en anderen te beschermen, inclusief de opkomende generatie.

Toon door uw levenswijze uw liefde voor Jezus Christus

De leden van de kerk worden opgeroepen om het zuurdesem in het brood te zijn, het zout dat zijn kracht nooit verliest, een licht dat op een berg staat en nooit onder een korenmaat wordt gezet. Wees dus een voorbeeld!

Als we de juiste dingen doen en zeggen, en anderen gul in woord en daad de helpende hand reiken, dan zal de Heiland, wanneer Hij in gerechtigheid zijn werk afrondt en aangeeft dat de tijd in deze laatste grote bedeling om is, en Hij dan in heerlijkheid komt, ons vinden en zien dat wij ons best doen, en dat wij onszelf, onze kerk en onze maatschappij zoveel mogelijk proberen te verbeteren.

Als Hij komt, wil ik zo graag dat Hij ziet dat ik het evangelie naleef. Ik wil graag verrast worden terwijl ik het geloof aan het verspreiden ben en iets goeds aan het doen ben. Ik wil dat de Heiland tegen mij zegt: ‘Jeffrey, Ik herken je niet alleen vanwege je titel, maar ook door je levenswijze, doordat je een goed leven probeert te leiden en voor goede normen opkomt. Ik zie dat je integer van hart bent. Ik weet dat je in de eerste plaats alles hebt geprobeerd te verbeteren door zelf beter te worden, en daarna door mijn woord te verkondigen en op de meest mededogende wijze voor mijn evangelie op te komen.’

Hij zal zeker zeggen: ‘Ik weet dat je niet altijd succes met je eigen zonden of andermans omstandigheden hebt geboekt, maar ik weet zeker dat je wél je best hebt gedaan. Ik weet zeker dat je in je hart echt van Mij hield.’

Ik wil niets liever dan een dergelijke ontmoeting. Ik hoef verder niets in dit sterfelijk leven. En ik wil dat u ook zoiets meemaakt. Ik wil dat we zoiets allemaal meemaken. ‘Israël, hoor, God roept u allen’6 — ons dus — om het evangelie van Jezus Christus op kleine en grote schaal na te leven, en om degenen die er anders dan wij uitzien, of zich anders kleden of gedragen, de helpende hand toe te steken, en om (zo mogelijk) nog verder te gaan door de grootst mogelijke gemeenschap te dienen.

Ik houd van de Heer Jezus Christus en probeer zijn dienaar te zijn. En ik houd van onze hemelse Vader, die genoeg om ons gaf om Hem aan ons te geven. Ik weet dat God, met betrekking tot die gave, Israël in deze laatste dagen oproept om meer op Christus te gaan lijken, en heiliger en meer vastberaden te worden om het evangelie na te leven en Zion te vestigen. Ik weet ook dat Hij ons kracht en heiligheid geeft om ware discipelen te zijn als wij daarom vragen.

Noten

  1. Zie Perry Miller, Errand into the Wilderness (1956), pp. 2–3.

  2. ‘Komt, heil’gen, komt’, Lofzangen nr. 15.

  3. Brigham Young, in James S. Brown, Life of a Pioneer: Being the Autobiography of James S. Brown (1900), p. 121.

  4. Isaac Freestone, verhaal dat hij aan de auteur vertelde, 5 mei 2012.

  5. Quentin L. Cook, ‘Laat er licht zijn!’ Liahona, november 2010, pp. 28, 29.

  6. ‘Israël, hoor, God roept u allen’, Lofzangen nr. 7.

Foto van stad tla144/iStockphoto/Thinkstock; foto van kaars Enskanto/iStockphoto/Thinkstock