Afgezanten van de kerk
We vragen u als huisonderwijzer de afgezant van God aan zijn kinderen te zijn, de mensen die u zijn toegewezen lief te hebben en ervoor te zorgen en bidden.
Onlangs kwam een ongehuwde zuster, die ik Molly zal noemen, van haar werk thuis en ontdekte dat haar kelder blank stond. Zij begreep onmiddellijk dat haar buren een buitensporige hoeveelheid was hadden gedaan en in bad waren geweest omdat zij via de gemeenschappelijke afvoer het afvalwater had binnengekregen.
Nadat Molly een vriendin had gebeld om te komen helpen, begonnen zij beiden te hozen en te dweilen. Op dat moment ging de deurbel. Haar vriendin riep uit: ‘Daar zal je je huisonderwijzers hebben!’
Molly lachte. ‘Het is de laatste dag van de maand,’ antwoordde ze, ‘maar ik kan je verzekeren dat het niet mijn huisonderwijzers zijn.’
Op blote voeten, in een natte broek, haar haren in een halsdoek en met een paar erg modieuze latex handschoenen aan, begaf Molly zich naar haar voordeur. Maar haar atypische verschijning viel in het niet bij het atypische tafereel voor haar ogen. Het waren haar huisonderwijzers!
‘Je had me met een ontstopper omver kunnen slaan!’ vertelde ze me achteraf. ‘Het was een huisonderwijswonder, de soort waar de algemene autoriteiten in de conferentietoespraken over vertellen!’ Ze vertelde verder: ‘Maar net toen ik me stond af te vragen of ik ze een zoen zou geven of een dweil, zeiden ze: “Oh Molly, het spijt ons. We zien dat je druk bezig bent. We willen niet storen. We komen later wel terug.” En weg waren ze.’
‘Wie was het?’ riep haar vriendin vanuit de kelder.
‘Ik wilde zeggen: “In ieder geval niet de drie Nephieten,”’ gaf Molly toe, ‘maar ik hield mezelf in en zei rustig: “Het waren mijn huisonderwijzers, maar zij vonden dit geen geschikt tijdstip om hun boodschap te brengen.”’1
Broeders, laten we kort de priesterschapstaak doornemen die is omschreven als ‘het eerste [kerkelijke] hulppunt’ voor personen en gezinnen zijn.2 Er zijn hele bossen gekapt en tot papier verwerkt om het te organiseren en het daarna te reorganiseren. Duizenden peptalks zijn erover afgestoken. Het zou Sigmund Freud in geen duizend jaar zijn gelukt om zoveel mensen met een schuldcomplex op te zadelen als dit onderwerp heeft gedaan. Toch kost het ons als de priesterschap heel veel moeite het gebod van de Heer om door het huisonderwijs ‘altijd over de kerk te waken’3 ook maar enigszins acceptabel uit te voeren.
Een deel van de uitdaging waar we ons voor geplaatst zien, is de veranderende demografie van de kerk. We weten dat onze leden nu zijn verspreid over ruim dertigduizend wijken en gemeenten in 188 landen en gebieden. Het is nu veel moeilijker om alle woningen van onze broeders en zusters te bezoeken dan in de vroege dagen van de kerk toen buren elkaar onderwezen tijdens wat we ‘block teaching’ [buurtonderwijs] noemden.
Bovendien zijn er in vele kerkelijke units slechts een beperkt aantal beschikbare priesterschapsdragers die op huisonderwijs kunnen gaan, waardoor wie kan gaan tot achttien à twintig of nog meer gezinnen onder hun hoede krijgt. Dan zijn er nog de mogelijke problemen met lange afstanden, de hoge kosten en de beperkte beschikbaarheid van vervoer en de soms lange werkdag en werkweek. Voeg hier nog enkele culturele taboes bij op onaangekondigd ergens op visite gaan en de veiligheidskwesties die in vele buurten in de wereld bestaan — ja, dan beginnen we de complexiteit van het probleem te zien.
Broeders, in de beste omstandigheden én waar het haalbaar is, blijft de kerk naar het ideaal van een maandelijks bezoek per huishouden streven. Maar we realiseren ons dat op veel plaatsen in de wereld dat ideaal niet haalbaar is en dat we deze broeders het gevoel zouden geven dat ze tekortschieten als we hun vragen iets te doen wat niet uitvoerbaar is. Daarom richtte het Eerste Presidium in december 2001 deze geïnspireerde en erg behulpzame raad aan de priesterschapsleiders van de kerk: ‘Er zijn units in de kerk,’ schreven ze, ‘waar het […] niet mogelijk is om ieder gezin elke maand te bezoeken, vanwege onvoldoende actieve priesterschapsdragers en verschillende andere plaatselijke omstandigheden.’ We hebben er enkele vermeld. ‘Als dat het geval is,’ gaan ze verder, ‘stellen de leiders alles in het werk om met de middelen die hun ter beschikking staan, elk lid te hoeden en te sterken.’4
Broeders, als ik me in mijn wijk of gemeente in deze moeilijke omstandigheden bevond, zouden mijn Aäronische priesterschapscollega en ik de raadgevingen van het Eerste Presidium, die nu in het handboek staan, op deze manier toepassen: allereerst, ongeacht hoeveel maanden het ook zou duren, zouden we de Schriftuurlijke opdracht ‘om elk lid thuis te bezoeken’5 opvolgen en daarvoor een bezoekschema opstellen dat zowel haalbaar als praktisch was. In dat schema zouden we bij de keuze en de frequentie van onze bezoeken rekening houden met wie ons het meeste nodig heeft: onderzoekers die lessen volgen bij de zendelingen, pasgedoopte bekeerlingen, mensen die ziek, eenzaam of minderactief zijn, eenoudergezinnen met nog kinderen thuis, enzovoort.
Terwijl we ons schema om alle gezinnen te bezoeken afwerken, wat enkele maanden kan duren, zouden we met de personen en de gezinnen op onze lijst op andere manieren contact houden met de middelen die de Heer ons ter beschikking heeft gesteld. We zouden zeker met onze gezinnen in de kerk een praatje maken en, zoals de Schrift zegt, ‘met elkaar […] spreken over het welzijn van hun ziel’.6 Daarnaast zouden we telefoneren, e-mails en SMS-berichten sturen, zelfs een begroeting tikken op een van de vele vormen van sociale media die ons ter beschikking staan. Om aan bijzondere behoeften tegemoet te komen, kunnen we een tekst uit de Schriften sturen of een zin uit een conferentietoespraak of een Mormon Message uit de overvloed aan materiaal op LDS.org. Met de woorden van het Eerste Presidium: we zouden ons best doen in de omstandigheden waarin we ons bevinden met de middelen die we tot onze beschikking hebben.
Broeders, vanavond roep ik u op om huisonderwijs in een nieuw licht te zien. Zie alstublieft uzelf op een nieuwere, betere manier als afgezant van de Heer aan zijn kinderen. Dat betekent stoppen met het traditionele, gejaagde, wet-van-Mozesachtige, op-het-allerlaatste-moment-geplande schema waarin u snel nog even een boodschap uit een kerkelijk tijdschrift haalt voor een gezin dat deze boodschap al gelezen heeft. In plaats daarvan hopen wij dat u een patroon van oprechte, op het evangelie gerichte zorg voor de leden vestigt, over elkaar waakt en voor elkaar zorgt, geestelijke en stoffelijke behoeften van de leden aanpakt op welke manier ook die helpt.
Wat ‘telt’ nu als huisonderwijs? Elk goed ding dat u doet ‘telt’, dus rapporteer ze allemaal! Inderdaad, het rapport dat er het meest toedoet is hoe u de mensen onder uw rentmeesterschap hebt gezegend en voor hen hebt gezorgd. Dit heeft bijna niets te maken met tijdstip of plaats. Het belangrijke is dat u van uw mensen houdt en het gebod onderhoudt ‘om altijd over de kerk te waken’.7
Op 30 mei vorig jaar reed mijn vriend Troy Russell in zijn pick-up truck langzaam achterwaarts uit zijn garage om spullen naar de plaatselijke kringloopwinkel te brengen. Hij voelde hoe zijn achterwiel over een hobbel reed. Hij dacht dat er iets uit de pick-up was gevallen en stapte uit, maar zag in plaats daarvan zijn dierbare, negenjarige zoon Austen op de oprit liggen. Het geschreeuw, de priesterschapszegen, de hulpdiensten en de medische staf in het hospitaal — zij konden in dit geval niet meer baten. Austen was er niet meer.
Troy was ontroostbaar en kon niet meer slapen of rust vinden. Hij zei dat het meer was dan hij kon verdragen en dat hij zo gewoon niet verder kon. Maar voor die kwellende afgrond verschenen er drie verlossende krachten.
Ten eerste was er de liefde en de geruststellende geest van onze Vader in de hemel, aanwezig door de Heilige Geest, die Troy troostte, hem onderwees, hem liefhad en toefluisterde dat God alles weet over een prachtige en volmaakte Zoon verliezen. Ten tweede was er zijn vrouw Deedra, die Troy omarmde en van hem hield en hem eraan herinnerde dat ook zij een zoon had verloren en dat zij vastbesloten was niet ook nog een echtgenoot te verliezen. Ten derde in dit verhaal is er John Manning, een uitzonderlijke huisonderwijzer.
Ik weet eerlijk gezegd niet hoe vaak John en zijn junior collega het gezin Russell bezochten, of wat hun boodschap was als zij daar waren, of hoe zij hun verslag uitbrachten. Wat ik wél weet is dat broeder Manning de afgelopen lente zijn handen naar Troy Russell uitstrekte en hem van de catastrofe op de oprit oppakte alsof hij de kleine Austen zelf oppakte. Zoals dat van een huisonderwijzer of wachter of broeder in het evangelie verwacht wordt, nam John gewoonweg de priesterschapszorg en -hoede van Troy Russell op zich. Hij zei allereerst: ‘Troy, Austen wil dat je weer opstaat — ook op het basketbalveld — dus kom ik je elke ochtend om kwart over vijf ophalen. Sta klaar, want ik wil niet naar binnen om je te komen wekken — en ik wéét dat Deedra ook niet wil dat ik dat doe.’
‘Ik wilde eerst niet,’ vertelde Troy me achteraf, ‘omdat ik Austen altijd had meegenomen op zulke ochtenden en ik wist dat de herinneringen te pijnlijk zouden zijn. Maar John drong aan, dus ging ik. Vanaf de eerste dag, praatten we — of beter gezegd, ik praatte en John luisterde. Ik sprak de hele rit naar de kerk en daarna de hele weg terug. Soms praatte ik terwijl we op de oprit geparkeerd stonden en de zonsopgang over Las Vegas bekeken. In het begin was het moeilijk, maar na een poosje realiseerde ik me dat ik mijn kracht had gevonden in een erg langzame, 1,88 meter lange basketbalspeler, met een absoluut nergens op lijkend jumpshot, die me liefhad en naar me luisterde totdat de zon eindelijk opnieuw in mijn leven opkwam.’8
Mijn broeders van de heilige priesterschap, wanneer we over huisonderwijs of waakzame zorg of persoonlijke priesterschapshulp spreken — noem het zoals u wilt — dan is dit waar we het over hebben. We vragen u als huisonderwijzer de afgezant van God aan zijn kinderen te zijn, uw mensen lief te hebben en ervoor te zorgen en bidden, zoals we u liefhebben, en voor u zorg dragen en bidden. Moge u waakzaam voor de kudde van God zorgen en deze versterken op de manieren die in overeenstemming zijn met uw omstandigheden, bid ik in de naam van de Goede Herder van ons allen, van wie ik een getuige ben, de Heer Jezus Christus. Amen.