2002
Susan Winder Tanner Algemeen jongevrouwenpresidente
November 2002


Susan Winder Tanner
Algemeen jongevrouwenpresidente

Susan W. Tanner heeft zowel op wijkals op ringniveau in het jeugdwerk, de jongevrouwen en de ZHV gewerkt, en ziet daardoor wat die organisaties met elkaar verbindt.

‘De kleine meisjes leren “Ik ben een kind van God”. Dan komen ze toe aan “Wij zijn dochters van onze hemelse Vader, die van ons houdt, en wij houden van Hem.” Dan komen we bij “De liefde vergaat nimmermeer”, en we krijgen het gevoel dat we door liefde omgeven worden’, zegt ze. ‘Ik vind dat al die stadia een volmaakte eenheid vormen, waarbij de blik en de mogelijkheden verruimd worden bij het opgroeien.’

Zuster Tanner, de pas geroepen algemeen jongevrouwenpresidente, meent dat het haar taak is om jongevrouwen begrip bij te brengen van de plek die zij innemen in het plan van onze hemelse Vader.

Zuster Tanner is op 10 januari 1953 geboren in Granger (Utah) in het gezin van Barbara Woodhead Winder en Richard W. Winder, op een grote melkveehouderij. Ze heeft aan de Brigham Young University een graad gehaald in de geesteswetenschappen. Daar maakte ze kennis met John S. Tanner. Ze traden op 3 september 1974 in de Salt Lake-tempel in het huwelijk. Zuster Tanner werd huisvrouw en pianolerares. Het echtpaar Tanner woont in Provo en heeft vijf kinderen en drie kleinkinderen.

Toen ze in Brazilië woonden, waar haar man in het kader van het Fulbright uitwisselingsprogramma naartoe was gegaan als hoogleraar, begon zuster Tanner zich te interesseren voor het jongevrouwenprogramma. Haar twee oudste dochters leerden het jongevrouwenthema in het Portugees. ‘Ik wilde het samen met ze leren’, zegt ze. ‘Toen ik het thema uit het hoofd begon te leren, raakte de boodschap mij diep. Ik ben een dochter van mijn hemelse Vader en Hij houdt van mij. En omdat ik dat weet, houd ik van Hem en wil Hem dat tonen door mijn gedrag.

‘Die boodschap staat gewoon in het JV-thema, in de juiste volgorde’, vervolgt ze. ‘Ik wil de jongevrouwen van de kerk laten zien dat het de grondslag kan zijn van hun getuigenis, hun gedrag en de rest van hun leven.’