2002
Zwijg, wees stil
November 2002


Zwijg, wees stil

Zijn woorden in de heilige Schrift volstaan: ‘Laat af, en weet dat Ik God ben.’

Het gezang van het mannenkoor vanavond heeft herinneringen teruggebracht aan de liederen die ik als jongen zong. Krachtig zongen we:

Steek uw handen uit de mouw, geen gemar.

Doe uw plichten met een lied in uw hart.

Niet één verzaak’ zijn heil’ge taak;

steek uw handen uit de mouw.1

We hadden een dirigente die ons leerde zingen. We moesten zingen. Zuster Stella Waters wuifde vlak voor onze neus met haar dirigeerstokje en sloeg met haar voet zo hard de maat dat de vloer ervan kraakte.

Als we het goed deden, liet zuster Waters ons een lofzang kiezen. We kozen altijd:

Meester, de stormwinden woeden!

Onstuimig is ’t bandloos tij!

De lucht is zo dreigend en donker,

geen haven of hulp nabij.

Bekommert U dan onze nood niet?

Hoe kunt Gij slapen, Heer,

nu elk ogenblik hier ons bedreigt

met een graf in het kokend meer!

En dan het geruststellende refrein:

De wind en de golven verstaan uw wil:

Zwijg, wees stil, zwijg wees stil.

Zij het de woede van ’t noodgetij,

of duivels of mensen of wat het ook zij,

geen zee deert het vaartuig waar Gij mee vaart,

de Meester van hemel en zee en aard’.

Zij allen volgen gedwee uw wil:

zwijg, wees stil.

Zij allen volgen gedwee uw wil:

Zwijg, zwijg, wees stil.2

Als jongen had ik wel enig idee van de gevaren van een stormachtige zee. Maar ik wist maar weinig van de andere duivels die ons kunnen achtervolgen, onze dromen vernietigen, onze vreugde smoren en onze reis naar Gods celestiale koninkrijk een omweg geven.

Er zijn veel destructieve duivels en elke man, jong of oud, kent de duivels waar hij mee te kampen heeft. Ik noem er een paar: hebzucht; oneerlijkheid; schulden; twijfel; drugs; en de verwante duivels onbetamelijkheid en onkuisheid. Elk van die duivels kan een ravage aanrichten in ons leven. En een combinatie van die duivels kan ons volledig vernietigen.

In Prediker wordt voor hebzucht gewaarschuwd: ‘Wie geld liefheeft, wordt van geld niet verzadigd, noch wie rijkdom liefheeft, van inkomsten.’3

Jezus heeft gezegd: ‘Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.’4

Wij moeten behoefte van hebzucht leren onderscheiden.

De duivel oneerlijkheid is op tal van plekken te vinden. Bijvoorbeeld op school. Laten we niet bedriegen, vervalsen, misbruik maken van anderen, noch iets soortgelijks. Laat integriteit onze norm zijn.

Vraag u bij het nemen van beslissingen niet af ‘Wat zullen anderen van me denken?’ maar ‘Wat zal ik van mezelf denken?’

Wij worden dagelijks verleid om de duivel schulden te omarmen. Ik haal de raad van president Gordon B. Hinckley aan:

‘Ik maak me zorgen over de enorme consumentenkredieten die de bevolking van dit land heeft, inclusief veel van onze eigen mensen. (…)

‘Wij worden misleid door verleidelijke reclames. Op tv worden we verleid om maximaal 125 procent van de waarde van ons huis te lenen. Maar men heeft het niet over de rente.

‘Ik erken uiteraard dat het noodzakelijk kan zijn om geld te lenen voor de aankoop van een huis. Maar laten we een huis kopen dat we ons kunnen veroorloven en zo de betalingen verminderen die ons voortdurend boven het hoofd zullen hangen, zonder enige genade of respijt, gedurende wel dertig jaar.’5

Daar wil ik aan toevoegen: we moeten niet toestaan dat onze verlangens onze verdienste overtreffen.

Als ik het over de duivel drugs heb, moet ik het uiteraard ook over alcohol hebben. Drugs verminderen ons vermogen om te denken, te redeneren en verstandige keuzen te doen. Vaak resulteren ze in geweld en mishandeling van vrouw en kinderen, en ze kunnen gedrag uitlokken dat verdriet en lijden teweegbrengt voor onschuldigen. ‘Zeg gewoon nee tegen drugs’ is een duidelijke uitspraak van iemands vaste voornemen. En dit kan gesteund worden door de tekst:

‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?

Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!’6

Als ik aan de verwante duivels denk — onbetamelijkheid en onkuisheid — dan moet ik er misschien nog een derde aan toevoegen, namelijk pornografie. Die drie horen bij elkaar.

In de uitleg van de droom van Lehi vinden we een passende beschrijving van de vernietigende kracht van porno: ‘En de donkere nevelen zijn de verzoekingen van de duivel, die de ogen van de kinderen der mensen verduisteren en hun hart verstokken en hen op brede wegen voeren, zodat zij omkomen en verloren gaan.’7

Een hedendaags apostel, Hugh B. Brown, heeft gezegd: ‘Elke vorm van onkuisheid die onreine gedachten teweegbrengt, is een ontheiliging van het lichaam — de tempel waarin de Heilige Geest kan wonen.’8

Ik beveel vanavond een juweeltje uit de Improvement Era bij u aan. Het is in 1917 gepubliceerd, maar geldt nog steeds: ‘De huidige gewoonte om zich ongepast te kleden, de stroom van onzedelijke fictie in de lectuur, op het toneel en vooral in [speel]films, (…) de tolerantie van onzedelijkheid in het dagelijks taalgebruik en gedrag doen hun dodelijke werk in het voeden van zielsvernietigende verdorvenheid.’9

Alexander Pope heeft in zijn geïnspireerde ‘Essay on Man’ gezegd:

Onzedelijkheid is een monster dat, om te beseffen dat het onze haat verdient,

Alleen door ons hoeft te worden gezien;

Maar zien we het te vaak, en raken we gewend aan wat het behelst,

Dan wordt het eerst verdragen, dan betreurd, en vervolgens omhelsd.10

Een wellicht passende opmerking met betrekking tot deze duivel is te vinden in de brief van Paulus aan de Korintiërs: ‘Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.’11

Het is voor ieder van ons oneindig beter om naar de ingevingen van ons geweten te luisteren, want het geweten waarschuwt ons als een vriend alvorens ons te straffen als een rechter.

De Heer zelf heeft het laatste woord: ‘Weest rein, gij, die de vaten des Heren draagt.’12

Broeders, één verantwoordelijkheid kan niemand vermijden. En dat is de uitwerking van onze persoonlijke invloed.

Onze invloed is te voelen in ons gezin. Soms vergeten wij, vaders, dat wij ook eens jongens zijn geweest en dat jongens hun ouders soms kunnen ergeren.

Ik herinner me dat ik als jongen van honden hield. Op een dag zette ik een houten sinaasappelkist op mijn kar en ging op zoek naar honden. Destijds zag je overal honden: op school, op de stoep, op braakliggende terreinen, waar er veel van waren. Vond ik een hond, dan ving ik hem, deed hem in de kist, nam hem mee naar huis, sloot hem op in het kolenschuurtje en deed de grendel erop. Die dag heb ik misschien wel zes honden van verschillende afmetingen meegenomen en ze op die manier opgesloten. Omdat ik geen idee had wat ik met al die honden ging doen, vertelde ik het aan niemand.

Mijn vader kwam thuis van zijn werk en ging, zoals hij gewend was, met de kolenkit naar het kolenschuurtje om hem te vullen. Kunt u zich zijn schok en uiterste verbazing voorstellen toen hij de deur opendeed en onmiddellijk geconfronteerd werd met zes honden, die allemaal tegelijk probeerden te ontsnappen? Ik herinner me dat vader een beetje rood rond de boord werd, en toen rustig tegen me zei: ‘Tommy, kolenschuurtjes zijn voor kolen. En de honden van andere mensen zijn van hen.’ Kijkend naar hem leerde ik geduld en kalmte.

En dat is maar goed ook, want onze jongste zoon, Clark, veroorzaakte iets soortgelijks.

Clark heeft altijd van dieren gehouden: vogels, reptielen — alles wat leeft. Soms veroorzaakte dat een beetje een chaos bij ons thuis. Op een dag kwam hij thuis uit de Provo Canyon met een ringslang die hij Herman had genoemd.

Herman raakte meteen zoek. Mijn vrouw vond hem in de la met zilverwerk. Ringslangen hebben de neiging om daar te zijn waar je ze het minst verwacht. Clark verhuisde Herman naar de badkuip, deed de stop in de afvoer, deed er wat water in, en hing een briefje aan het bad met de tekst: ‘Deze badkuip niet gebruiken. Hij is van Herman.’ Dus moesten we de andere badkamer gebruiken terwijl Herman die geïsoleerde plek bezet hield.

Maar op een dag was Herman tot onze verbazing verdwenen. Hij had Houdini moeten heten. Hij was weg! Dus maakte mijn vrouw de volgende dag de badkuip schoon en maakte hem klaar voor normaal gebruik. Er gingen enkele dagen voorbij.

Op een avond besloot ik dat het tijd was voor een ontspannend bad. Ik vulde de badkuip met veel warm water en ging er rustig in liggen voor een ontspannend moment. Ik lag daar rustig na te denken toen het zeepwater de overloop bereikte en erdoor begon te stromen. Kunt u zich indenken hoe verbaasd ik was toen ik naar de overloop lag te kijken en Herman ineens naar buiten kwam zwemmen, vlak voor mijn gezicht? Ik riep naar mijn vrouw: ‘Frances! Hier komt Herman!’

Herman werd weer gevangen, in een hermetisch afgesloten doos gezet, en we maakten een uitstapje naar Vivian Park in Provo Canyon en lieten Herman los in het mooie water van de South Fork Creek. We zouden Herman nooit meer zien.

In Leer en Verbonden 107:99 staat een korte aansporing voor elke priesterschapsdrager: ‘Laat daarom nu een ieder met zijn plicht bekend worden, en het ambt, waartoe hij is aangesteld, met alle ijver leren uitoefenen.’ Ik heb die opdracht altijd serieus genomen en heb geprobeerd me eraan te houden.

In het diepst van mijn gedachten hoor ik telkens weer wat president John Taylor tegen de priesterschapsdragers zei: ‘Als u uw roeping niet grootmaakt, zal God u verantwoordelijk houden voor hen die u had kunnen redden als u uw plicht had gedaan.’13

Ik heb geleerd dat onze hemelse Vader, als we bij het uitvoeren van onze taken naar een stille ingeving luisteren en er onverwijld gehoor aan geven, ons leidt en dat Hij ons en anderen tot zegen is. Ik ken geen fijnere ervaring of gevoel dan dat u gehoor geeft aan een ingeving en daarna ontdekt dat de Heer het gebed van iemand anders door u verhoord heeft.

Misschien is één voorbeeld genoeg. Iets meer dan een jaar geleden was ik klaar op kantoor en kreeg sterk de indruk dat ik een bejaarde weduwe moest bezoeken die patiënt was in de St. Joseph Villa, hier in Salt Lake City. Ik reed er meteen heen.

Toen ik naar haar kamer ging, zag ik dat er niemand was. Ik vroeg een verpleger waar ze was en werd naar de conversatiezaal gestuurd. Daar vond ik deze lieve weduwe, pratend met haar zuster en een vriendin. We hadden een fijn gesprek.

Terwijl we zaten te praten, kwam er een man binnen om een blikje frisdrank uit de automaat te halen. Hij keek naar mij en zei: ‘U bent Tom Monson.’

‘Ja’, antwoordde ik. ‘En u lijkt wel een Hemingway.’ Hij zei dat hij inderdaad Stephen Hemingway was, de zoon van Alfred Eugene Hemingway, die mijn raadgever was toen ik jaren geleden bisschop was — ik noemde hem altijd Gene. Stephen vertelde me dat zijn vader erg ziek was, in datzelfde tehuis, en dat hij stervende was. Hij had mijn naam geroepen, en de familie wilde al contact met me opnemen, maar was er niet in geslaagd achter mijn telefoonnummer te komen.

Ik excuseerde me meteen en ging met Stephen naar de kamer van mijn voormalige raadgever, waar nog meer kinderen van hem waren — zijn vrouw was enkele jaren daarvoor al overleden. De familieleden beschouwden mijn ontmoeting met Stephen in de conversatiezaal als een antwoord van onze hemelse Vader op hun grote verlangen dat ik hun vader nog zou bezoeken voordat hij stierf en overging naar het volgende leven. En ik vond dat ook, want als Stephen niet die zaal in was gegaan precies op het moment dat ik er was, dan had ik nooit geweten dat Gene in dat tehuis was.

We gaven Gene een zegen. Er heerste een geest van vrede. We hadden een fijn gesprek, waarna ik vertrok.

De volgende ochtend bleek uit een telefoontje dat Gene Hemingway was heengegaan — slechts twintig minuten nadat hij van zijn zoon en mij een zegen had gekregen.

In stilte dankte ik mijn hemelse Vader voor de influistering die mij naar St. Joseph Villa had geleid, en naar mijn goede vriend, Alfred Eugene Hemingway.

Ik hoop dat in Gene Hemingways gedachten die avond, toen wij genoten van de gloed van de Geest, een nederig gebed uitspraken en hem een zegen gaven, de woorden weerklonken van de lofzang, ‘Meester, de stormwinden woeden’, die ik aan het begin van mijn toespraak heb aangehaald:

O, toef, mijn gezegende Heiland,

houd mij steeds aan uw hand,

tot ik anker met vreugd in uw haven

en rust aan het zalig strand.

Ik houd nog steeds van die lofzang en getuig tot u dat deze lofzang veel troost verschaft:

Zij het de woede van ’t noodgetij,

of duivels of mensen of wat het ook zij,

geen zee deert het vaartuig waar Gij mee vaart,

de Meester van hemel en zee en aard’.

Zij allen volgen gedwee uw wil:

Zwijg, wees stil.14

Zijn woorden in de heilige Schrift volstaan: ‘Laat af, en weet dat Ik God ben.’15 Ik getuig van deze waarheid in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Will L. Thompson (1847–1909), ‘Steek uw handen uit de mouw’, lofzang 169.

  2. Mary Ann Baker (ca. 1874), ‘Meester, de stormwinden woeden’, lofzang 71.

  3. Prediker 5:9.

  4. Lucas 12:15.

  5. ‘Aan de jongens en de mannen’, De Ster, januari 1999, blz. 63.

  6. 1 Korintiërs 3:16–17.

  7. 1 Nephi 12:17.

  8. The Abundant Life (1965), blz. 65.

  9. Joseph F. Smith, “Unchastity the Dominant Evil of the Age,” Improvement Era, juni 1917, blz. 742.

  10. John Bartlett, Familiar Quotations, 14de editie (1968), blz. 409.

  11. 1 Korintiërs 10:13.

  12. LV 133:5.

  13. Geciteerd door Hugh B. Brown in The Abundant Life, blz. 37.

  14. Lofzang 71.

  15. Psalmen 46:10.