1. ‘Kom,’ sprak de Hei - land, ‘volg Mij na.’
Dat elk dus in zijn voet - spoor ga,
want wij toch wor - den dan al - leen
met Go - des Zoon, de Hei - land, één.
2. ‘Kom, volg Mij na,’ een enk’le zin,
Toch schuilt er diepe waarheid in;
’t wijst ons de weg naar eeuwig goed,
machtig bezielt het ons gemoed.
3. Is het genoeg te weten dat
wij moeten treden ’t aardse pad,
en door beproeving worden rein?
Nee, ook ons hart moet heilig zijn.
4. Niet slechts als men op aarde leeft,
moet onze Heiland nagestreefd;
zijn mede-erfgenaam te zijn,
gaat verder dan dit land van pijn.
5. Wij moeten voorwaarts en omhoog,
waar ruimer velden boeien ’t oog,
Hem dankbaar volgen, elke dag,
wat ook ons lot wezen mag.
6. Ons wacht dan koningschap en macht,
blijdschap en glorie, levenskracht,
indien wij langs der eeuwen lijn
’t ‘Kom, volg Mij na’ gehoorzaam zijn.