We zouden kunnen bidden
Scott Edgar (Utah, VS)
In de lente van 1975 woonden wij in de prachtige, landschappelijke deelstaat Rijnland-Palts in West-Duitsland. Toen we op een regenachtige zondag van de kerk naar huis reden, stopten we bij een auto die op zijn zij in de natte berm aan de rand van een bos lag. In het bos was de duisternis al gevallen, vanwege het dikke bladerdak van de bomen en de avondschemering.
Na naar het wrak te hebben gekeken, liepen we terug naar onze auto om erachter te komen dat we vast zaten in de modder. Ik kon niet achteruit rijden, maar ik kon wel vooruit het bos inrijden. We waren al vaker door de bossen gereden en wisten dat veel boswegen met elkaar verbonden waren en dat we uiteindelijk weer het bos zouden uitkomen. Daarom besloot ik het donkere bos in te rijden.
Al snel kwam ik erachter dat ik de verkeerde beslissing had genomen. De smalle, natte weg zat vol met diepe geulen en leidde ons verder en verder het donkere bos in. Ik probeerde vaart te houden, omdat ik bang was dat we anders in de modder vast zouden komen te zitten. Ik zag voor ons een hoger gelegen plek die er droog genoeg uitzag om het gewicht van de auto te kunnen dragen. Ik was van plan de auto uit de modder te krijgen, zodat ik kon nadenken over de situatie. De auto verhief zich met een schok uit de modder.
Ik zette de motor af en stapte uit. Met de koplampen uit zag ik geen hand voor ogen. Daarop ontstak ik de koplampen weer, pakte onze zaklantaarn en besloot, na gekeken te hebben waar de auto stond, dat ik het beste achteruit het bos kon insteken om daarna in volle vaart terug te draaien naar waar we vandaan waren gekomen.
Ik reed zover mogelijk achteruit het bos in, gaf een flinke dot gas, draaide de weg op en zonk ver weg in de modder. Nu waren we nog verder van huis. Buiten de auto heersten totale duisternis en stilte. In de auto zaten mijn vrouw en ik met drie doodsbange kinderen.
Ik vroeg mijn vrouw of ze suggesties had. Na een korte stilte, zei ze: ‘We zouden kunnen bidden.’ De kinderen kwamen bijna onmiddellijk tot rust. Ik sprak een nederig maar wanhopig gebed om hulp uit. Terwijl ik bad, kreeg ik een helder idee: ‘Doe de sneeuwkettingen om.’
Mijn lieve vrouw stond mij in haar zondagse kleding in 25 cm modder met de zaklantaarn bij te lichten terwijl ik met mijn blote handen de achterbanden schoonveegde en de kettingen omdeed. Met geloof en vertrouwen baden we nogmaals, waarna ik de motor startte. Langzaam reden we door de modder en uiteindelijk terug naar het wegdek.
In de euforie van onze bevrijding uit de modder en het duister vergat ik bijna wie ons uit het bos had geleid. Onze vijfjarige dochter zette mij weer met beide benen op de grond toen ze zei: ‘Papa, onze hemelse Vader verhoort echt gebeden, hè?’