Huisbezoekboodschap
Liefhebben, waken en sterken
Bestudeer dit materiaal met een gebed in uw hart en bespreek met de zusters die u bezoekt datgene wat u gepast vindt. Gebruik de vragen om de zusters te sterken en de ZHV actief deel uit te laten maken van uw eigen leven.
Evenals de Heiland dienen de huisbezoeksters één voor één (zie 3 Nephi 11:15). We weten dat we succesvol zijn in onze bediening van huisbezoekster als onze zusters kunnen zeggen: (1) mijn huisbezoekster laat mij geestelijk groeien; (2) ik weet dat mijn huisbezoekster zeer begaan is met mij en mijn gezin; en (3) als ik een probleem heb, weet ik dat mijn huisbezoekster actie onderneemt zonder dat ik dat hoef te vragen.1
Hoe kunnen wij als huisbezoeksters een zuster liefhebben, begeleiden en sterken? In hoofdstuk 7 van Dochters in mijn koninkrijk: de geschiedenis en het werk van de zustershulpvereniging staan negen suggesties waarmee huisbezoeksters hun zusters kunnen dienen:
-
Bid dagelijks voor haar en haar gezin.
-
Streef naar inspiratie om haar en haar gezin te leren kennen.
-
Bezoek haar geregeld om te zien hoe het met haar gaat, en om haar te troosten en te sterken.
-
Houd contact door bezoekjes, telefoontjes, briefjes, e-mailtjes, sms’jes, en eenvoudige, vriendelijke gestes.
-
Begroet haar in de kerk.
-
Help haar bij een noodgeval, ziekte of een andere dringende zaak.
-
Onderwijs haar in het evangelie vanuit de Schriften en de huisbezoekboodschappen.
-
Inspireer haar door het goede voorbeeld te geven.
-
Breng verslag uit aan een ZHV-leidster over uw werkzaamheden en het geestelijke en stoffelijke welzijn van de zuster.
Uit de Schriften
Onze geschiedenis
‘Het huisbezoek is voor vrouwen in de kerk wereldwijd het middel geworden om lief te hebben, te voeden en te dienen — om “te handelen volgens de gevoelens die God in uw boezem heeft geplaatst”, zoals Joseph Smith leerde.’2
Een zuster die kort daarvoor weduwe was geworden, zei over haar huisbezoeksters: Ze luisterden. Ze troostten me. Ze huilden met me. En ze pakten me vast [en] trokken mij uit de diepe wanhoop en neerslachtigheid van die eerste eenzame maanden.’3
Helpen met stoffelijke zaken is ook een vorm van dienen. In de algemene oktoberconferentie van 1856 deelde president Brigham Young mee dat de handkarpioniers op 435–595 km in diepe sneeuw waren gestrand. Hij riep de heiligen der laatste dagen in Salt Lake City op om ze te redden en ‘nauwgezet aandacht te schenken aan die zaken die materieel van aard zijn.’4
Lucy Meserve Smith schreef dat de vrouwen in de Tabernakel ter plekke hun warme onderrokken en kousen uittrokken en op de wagens laadden die naar de noodlijdende heiligen zouden gaan. Daarna zamelden ze beddengoed en kleding in voor de mensen die uiteindelijk zonder veel bezittingen Salt Lake City zouden bereiken. Ook werd er in de stad voor de arriverende handkarpioniers een gebouw opengesteld dat ‘afgeladen was met proviand voor hen.’5