Joseph de ziener
Dit historische verslag verduidelijkt hoe Joseph Smith zijn rol als ziener vervulde en het Boek van Mormon vertaalde.
Op 6 april 1830, de dag dat Joseph Smith de Kerk van Christus stichtte (later De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen genoemd),1 las hij aan de aanwezigen de tekst van een openbaring voor. De stem van God verklaarde in die tekst: ‘Zie, er zal onder u een verslag worden bijgehouden; en daarin zult gij [Joseph Smith] ziener worden genoemd’ (LV 21:1).
De zichtbaarste indicatie van Joseph Smiths rol als ziener in de pas opgerichte kerk was het Boek van Mormon dat, zoals hij herhaaldelijk uitlegde, ‘door de gave en macht van God’ was vertaald.2 Velen die Joseph goed kenden in het jaar voorafgaand aan de oprichting van de kerk hadden gezien hoe het Boek van Mormon tot stand was gekomen, en hadden enig begrip van wat het woord ziener betekende.
Betekenis van de term ziener
Wat betekende de term ziener voor de jonge profeet en zijn tijdgenoten? Joseph was opgegroeid in een gezin waar men samen in de Bijbel las, en daarin wordt het woord ziener herhaaldelijk gebruikt. In 1 Samuel, bijvoorbeeld, legt de auteur uit: ‘Vroeger zei iedereen in Israël het volgende als hij God ging raadplegen: Kom, laten wij naar de ziener gaan. Want wat vandaag de dag een profeet genoemd wordt, werd vroeger een ziener genoemd’ (1 Samuel 9:9).
De Bijbel noemt ook mensen die geestelijke manifestaties ontvingen door middel van fysieke voorwerpen zoals een staf,3 een koperen slang op een stok (die een wijd en zijd gebruikt symbool voor medici werd),4 een efod (onderdeel van de priesterskleding, met twee edelstenen)5 en de Urim en Tummim.6
‘Zien’ en ‘zieners’ waren bekende begrippen in de Amerikaanse en de familiale cultuur waarin Joseph Smith opgroeide. In het begin van de negentiende eeuw geloofden sommige mensen — die groot waren gebracht met de taal van de Bijbel en een mengeling van Anglo-Europese culturen die Noord-Amerika te danken had aan de immigranten — dat het voor sommigen met een bepaalde gave mogelijk was te ‘zien’, of geestelijke manifestaties te ontvangen, door middel van stoffelijke voorwerpen, zoals zienerstenen.7
De jonge Joseph Smith aanvaardde die volkstradities uit zijn tijd, waaronder het idee dat zienerstenen te gebruiken zijn om kwijtgeraakte of verborgen voorwerpen te zien. Daar in de Bijbel staat dat God in de oudheid stoffelijke voorwerpen gebruikte om het geloof van de mensen te versterken of om geestelijk mee te communiceren, namen Joseph en anderen aan dat dit in hun tijd ook mogelijk was. Joseph Smith sr. en Lucy Mack Smith, de ouders van Joseph, bevestigden dat de familie geloof hechtte aan deze cultuur en dit specifieke gebruik van voorwerpen. Voordat hij in het najaar van 1827 naar Pennsylvania verhuisde, kwamen de dorpelingen in Palmyra en Manchester, in de staat New York, dan ook bij Joseph als ze iets kwijt waren.8
Voor wie niet begrijpen hoe de negentiende-eeuwse mensen in Josephs omgeving hun godsdienst beleefden, zijn zienerstenen misschien vreemd, en wetenschappers hebben dan ook veel gediscussieerd over deze periode in zijn leven. Deels als gevolg van de Verlichting, een periode waarin meer waarde aan de wetenschap en de waarneembare wereld werd gehecht dan aan geestelijke zaken, vonden velen in de tijd van Joseph dat het gebruik van stoffelijke voorwerpen zoals een steen of een staf bijgelovig was, of voor godsdienstige doeleinden ongepast was.
Toen Joseph jaren later zijn opmerkelijke verhaal vertelde, legde hij de nadruk op zijn visioenen en andere geestelijke ervaringen.9 Daarentegen concentreerden sommige mensen die hij uit zijn jeugd kende zich op het feit dat hij als jongen zienerstenen gebruikte, omdat zij zijn reputatie wilde beschadigen in een samenleving die dergelijke praktijken steeds meer van de hand wees. Joseph en andere leden uit de begintijd van de kerk besloten zich in hun zendingswerk niet op de invloed van de volkstradities te concentreren, daar veel potentiële bekeerlingen in de periode van de Verlichting een verandering ondergingen wat hun begrip van godsdienst betrof. Joseph bleef echter, in openbaringen die inmiddels gecanoniseerd zijn, onderwijzen dat zienerstenen en ander zienersgerei, en de vaardigheid om ermee te werken, belangrijke en heilige gaven Gods waren.10
Hulpmiddelen bij de vertaling van het Boek van Mormon
Er komen ook zienerstenen voor in historische beschrijvingen van de manier waarop Joseph Smith het Boek van Mormon vertaalde. Josephs officiële geschiedenis, waarmee in 1838 werd begonnen, beschrijft het bezoek van een engel die zich voorstelde als Moroni. Die vertelde hem over gouden platen die in een nabijgelegen heuvel begraven waren. Joseph vertelt dat er tijdens zijn gesprek met de engel een ‘visioen aan mijn geest [werd] geopend’ dat zo duidelijk was dat hij ‘de plek herkende’ toen hij die later zelf zag (Geschiedenis van Joseph Smith 1:42).
In de geschiedenis die Joseph in 1838 opstelde, waarschuwt Moroni hem ‘dat Satan zou trachten mij ertoe te verleiden (gezien de armelijke omstandigheden van het gezin van mijn vader) om de platen te verkrijgen met het doel rijk te worden.’ De engel verbood dit, vertelt Joseph, en zei dat hij ‘geen ander doel voor ogen’ mocht hebben dan Gods koninkrijk op te bouwen, ‘anders zou ik ze niet kunnen verkrijgen’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:46). In zijn eerdere geschiedenis uit 1832 legt Joseph uit: ‘Ik […] wilde de platen verkrijgen om rijk te worden en hield me niet aan het gebod dat mijn oog uitsluitend op de heerlijkheid Gods gericht moest zijn.’11 Als gevolg daarvan moest hij vier jaar lang jaarlijks naar de heuvel terugkeren tot hij klaar was om de platen te ontvangen (zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:53–54).
Joseph vertelde dat hij, toen hij in 1827 uiteindelijk de platen van Moroni kreeg, ook twee stenen ontving om ze mee te vertalen. Hijzelf, en enkele goede kennissen, hebben een beschrijving nagelaten van deze stenen: wit en helder in voorkomen, in zilveren bogen of randen gezet, net als een hedendaagse bril, en verbonden met een grote borstplaat.12 Volgens de beschrijving zou dit zienersgerei omvangrijk zijn geweest. De moeder van Joseph Smith zei dat hij voor het gemak de stenen voor gebruik van de borstplaat afhaalde.13
In het Boek van Mormon worden deze stenen ‘uitleggers’ genoemd, en er wordt uitgelegd dat ze ‘vanaf het begin bereid en van geslacht op geslacht doorgegeven [waren] met het doel talen uit te leggen’, en dat ze ‘door de hand des Heren [waren] behouden’ (Mosiah 28:14‒15, 20).
In het boek staat ook dat de Heer de broeder van Jared ‘twee stenen’ gaf met de belofte dat ze toekomstige generaties zouden helpen om zijn woorden te verkrijgen. De Heer instrueerde hem als volgt: ‘Schrijf deze dingen op en verzegel ze; en in de door Mij bestemde tijd zal Ik ze aan de mensenkinderen tonen.’ De Heer legt uit ‘dat deze stenen voor de ogen der mensen die dingen die gij zult opschrijven groot zullen maken’ (Ether 3:24, 27).
Tegen de tijd dat Joseph Smith halverwege 1829 klaar was met het dicteren van de vertaling van het Boek van Mormon aan zijn schrijvers, was de betekenis van het begrip ziener nader verduidelijkt in de tekst. In het Boek van Mormon staat een profetie, toegeschreven aan Jozef van Egypte, volgens welke een van zijn nakomelingen — duidelijk Joseph Smith — ‘een uitgelezen ziener’ zou zijn, die andere nakomelingen ‘bekend [zou] maken met de verbonden’ die God met hun voorvaderen had gesloten (2 Nephi 3:6, 7).
In een ander verslag in het Boek van Mormon geeft Alma de jonge de uitleggers aan zijn zoon Helaman. ‘Gij [moet] deze uitleggers […] bewaren’, zegt Alma tegen hem, sprekend over de twee stenen in zilveren bogen. Maar Alma haalt ook een profetie aan die over één enkele steen lijkt te gaan: ‘En de Heer zeide: Ik zal voor mijn dienstknecht Gazelem een steen bereiden, die in de duisternis zal schijnen als een licht’ (Alma 37:21, 23).
Opmerkenswaard is dat deze profetie, hoewel gegeven in de context van ‘uitleggers’ (meervoud), een toekomstige diensknecht noemt die ‘een steen’ (enkelvoud) krijgt, die in de duisternis zal schijnen als een licht.14 De heiligen der laatste dagen uit die tijd geloofden dat Joseph Smith de dienstknecht in die profetie is.15
In feite blijkt uit aanwijzingen in de geschiedenis dat Joseph Smith naast de twee zienerstenen die ‘uitleggers’ werden genoemd ten minste nog één andere zienersteen gebruikte bij de vertaling van het Boek van Mormon, en dat hij die vaak in een hoed legde om geen last te hebben van het licht. Volgens tijdgenoten van Joseph deed hij dit om de woorden op de steen beter te kunnen zien.16
In 1838 begonnen Joseph en de zijnen alle stenen die gebruikt werden om goddelijke openbaringen te ontvangen de bijbelse aanduiding ‘Urim en Tummim’ te geven, inclusief zowel de Nephitische uitleggers als de enkelvoudige zienersteen.17 Deze onnauwkeurige terminologie heeft het moeilijk gemaakt om na te gaan welke methode Joseph Smith precies voor de vertaling van het Boek van Mormon gebruikte. Volgens Martin Harris gebruikte Joseph bij de vertaling van het Boek van Mormon naast de uitleggers voor het gemak ook een van zijn zienerstenen. Informatie uit andere bronnen ondersteunt de conclusie dat Joseph niet voortdurend dezelfde vertaalinstrumenten gebruikte.18
Na de publicatie van het Boek van Mormon
Na de publicatie van het Boek van Mormon in maart 1830 begon Joseph Smith met zijn schrijvers aan een werk dat nu de Bijbelvertaling van Joseph Smith heet — een profetische herziening van de Engelse King Jamesvertaling van de Bijbel.19 Volgens het verslag van Joseph Smith kon hij de Nephitische uitleggers niet voor dit vertaalproject gebruiken omdat hij ze niet meer had.
In de Geschiedenis van Joseph Smith staat over de platen en uitleggers: ‘Dankzij Gods wijsheid bleven ze veilig in mijn handen, totdat ik ermee had volbracht wat er van mijn hand was verlangd. Toen de boodschapper ze volgens afspraak kwam ophalen, droeg ik ze aan hem over; en hij heeft ze tot op heden […] onder zijn hoede’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:60).
President Brigham Young (1801–1877) heeft uitgelegd: ‘Joseph voegde na de vertaling de Urim en Tummim weer bij de platen.’20
Joseph had andere zienerstenen, maar volgens ouderling Orson Pratt (1811–1881), lid van het Quorum van de Twaalf Apostelen en later kerkhistoricus, had Joseph ook vooruitgang gemaakt in zijn begrip van geestelijke zaken. Bij een bijeenkomst op 28 juni 1874 die president Brigham Young en veel andere algemene autoriteiten bijwoonden, zei ouderling Pratt tegen de aanwezigen dat hij ‘vaak aanwezig’ was geweest toen Joseph Smith het Nieuwe Testament vertaalde. Daar hij hem geen uitleggers zag gebruiken bij het vertalen, vroeg hij zich af waarom Joseph ‘de Urim en Tummim niet gebruikte, zoals hij had gedaan bij de vertaling van het Boek van Mormon.’
Toen ouderling Pratt toekeek terwijl de profeet vertaalde, ‘keek Joseph op alsof hij zijn gedachten had gelezen, en legde uit dat de Heer hem de Urim en Tummim had gegeven toen hij nog geen ervaring had met de geest van inspiratie. Maar nu hij zoveel vooruitgang had gemaakt dat hij de werking van de Geest begreep, had hij dat instrument niet meer nodig.’21
Brigham Young uitte tegen een ander publiek zijn gedachten over het ontvangen van een zienersteen. ‘Ik weet niet of ik er eigenlijk ooit een had willen hebben’ peinsde hij.22 Brigham zei dat zienerstenen, voor zover hij het begreep, niet onmisbaar waren voor een ziener.
Op 25 oktober 1831 woonde Joseph Smith een conferentie bij in Orange (Ohio, VS). Tijdens de conferentie zei zijn broer Hyrum dat hij het ‘het beste vond dat de informatie over het tevoorschijn komen van het Boek van Mormon door Joseph zelf aan de aanwezige ouderlingen werd verstrekt, zodat zij dit voor zichzelf konden weten.’ Volgens de notulen van de vergadering zei Joseph dat ‘het niet de bedoeling was om de wereld alle details rond het tevoorschijn komen van het Boek van Mormon te vertellen’ en ‘dat het niet gepast was dat hij deze dingen vertelde’.23 Nu hij in zijn rol als ziener gegroeid was en tot de overtuiging was gekomen dat zienerstenen niet van onmisbaar belang waren voor openbaring, was hij misschien wel bezorgd dat de mensen zich teveel zouden concentreren op de wijze waarop het boek tot stand was gekomen en te weinig op het boek zelf.
De belangrijkste opmerking die Joseph Smith over de vertaling van het Boek van Mormon maakte, was dat hij het ‘door de gave en macht van God’ had gedaan.24 Het boek zelf, zei hij tegen kerkleiders, was ‘het nauwkeurigste boek op aarde en de sluitsteen van onze godsdienst’, en als de lezers de leringen erin zouden gehoorzamen, zouden ze ‘dichter bij God kom[en] dan door welk ander boek ook.’25