Boodschap van het Eerste Presidium
De raad van profeten
Enkele jaren geleden zat ik in de Salt Laketempel in de kamer waar het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen wekelijks bijeenkomen. Ik keek naar de muur tegenover het Eerste Presidium en aanschouwde de portretten van de presidenten van de kerk.
Terwijl ik naar mijn voorgangers keek — van de profeet Joseph Smith (1805–1844) tot president Gordon B. Hinckley (1910–2008) — dacht ik: wat ben ik dankbaar voor hun raad.
Dit zijn mannen die nooit wankelden, aarzelden of faalden. Dit zijn mannen van God. Als ik denk aan de hedendaagse profeten die ik gekend heb en bewonder, sta ik stil bij hun leven, hun eigenschappen en hun geïnspireerde leringen.
President Heber J. Grant (1856–1945) was president van de kerk toen ik geboren werd. President Grant was een toonbeeld van doorzettingsvermogen. Hij volhardde in goede en edele dingen.
President George Albert Smith (1870–1951) was president van de kerk toen ik in Salt Lake City (Utah, VS) als bisschop werkzaam was. Hij zei dat er een grote krachtmeting tussen de Heer en de tegenstander plaatsvond. ‘Als u aan Gods kant van de lijn blijft,’ zei hij, ‘bent u onder zijn invloed en voelt u niet de drang om verkeerd te doen.’1
Ik werd in 1963 door president David O. McKay (1873–1970) als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen. Hij leerde ons door zijn voorbeeld dat we met anderen begaan moesten zijn. ‘Ware christelijkheid is liefde in actie’, zei hij.2
Voor president Joseph Fielding Smith (1876–1972), een van de productiefste schrijvers van de kerk, was evangeliekennis een belangrijk beginsel. Hij las voortdurend in de Schriften en kende de leer erin als geen ander.
President Harold B. Lee (1899–1973) was mijn ringpresident toen ik jong was. Een van zijn lievelingscitaten was: ‘Staat op heilige plaatsen en wordt niet aan het wankelen gebracht.’3 Hij spoorde de heiligen aan om zich af te stemmen op de influisteringen van de Heilige Geest en er gehoor aan te geven.
Ik denk dat toewijding voor president Spencer W. Kimball (1895–1985) een van de belangrijkste beginselen was. Hij wijdde zich volledig, onmiskenbaar aan de Heer toe. Hij leefde het evangelie ook nauwgezet na.
Toen president Ezra Taft Benson (1899–1994) president van de kerk werd, riep hij mij als tweede raadgever in het Eerste Presidium. Liefde was een erg belangrijk beginsel voor hem. Dat blijkt uit zijn lievelingscitaat van de Heiland: ‘Wat voor mannen behoort gij daarom te zijn? Voorwaar, Ik zeg u, zoals Ik ben.’4
President Howard W. Hunter (1907–1995) keek altijd naar het goede in de mensen. Hij was steeds hoffelijk en nederig. Ik had het voorrecht om zijn tweede raadgever te zijn.
President Gordon B. Hinckley leerde ons om ons best te doen. Hij getuigde krachtig van de Heiland en zijn zending. Hij onderwees met liefde. Het was een eer en zegen om zijn eerste raadgever te zijn.
De Heiland geeft ons profeten omdat Hij ons liefheeft. In de algemene oktoberconferentie hebben de algemene autoriteiten van de kerk opnieuw het voorrecht om zijn woord te verkondigen. We gaan plechtig en nederig met die taak om.
Wat zijn we gezegend dat de herstelde Kerk van Jezus Christus op aarde is en op de rots van openbaring is gebouwd. Voortdurende openbaring is het levensbloed van het evangelie van Jezus Christus.
Laten we ons voorbereiden om tijdens de algemene conferentie de stroom van persoonlijke openbaring te ontvangen. Ik bid dat we met vastberadenheid onze hand zullen opsteken om de hedendaagse profeten en apostelen te steunen. Mogen we door hun boodschappen onderricht, opgebouwd, getroost en gesterkt worden. En laten we bereid zijn om ons opnieuw aan de Heer Jezus Christus, zijn evangelie en zijn werk toe te wijden, en ons voornemen om zijn geboden te onderhouden en zijn wil te doen.