Gered na de zelfmoord van mijn dochter
De auteur woont in Utah (VS).
Toen mijn dochter zich van het leven had beroofd, had ik geen familieleden om mij door deze beproeving heen te helpen — alleen mijn wijkfamilie.
Een vriendin stelde me onlangs een onverwachte vraag. Van alle vragen die je kunt stellen als een dierbare zich van het leven heeft beroofd, had zij er slechts één. Ze vroeg: ‘Hoe heeft de kerk jou geholpen na de zelfmoord van je vijftienjarige dochter?’
Aanvankelijk dacht ik: ik heb geen hulp gekregen. Ik heb iedereen weggeduwd, me thuis opgesloten en helemaal in mijn eentje mijn leed gedragen.
Maar toen ik er een paar dagen over na had gedacht, besefte ik dat ik het helemaal mis had. Mijn visie was ongetwijfeld beïnvloed door de gruwelijke nachtmerrie die ik doormaakte.
In het ziekenhuis waar ze mijn dochter Natalie naartoe hadden gebracht (toen ze al overleden was), bevond ik mij in een shocktoestand. Ik was lichamelijk en geestelijk volledig verdoofd. Ik kon zien wat er om mij heen gebeurde, maar ik voelde het niet: de politie die vragen stelde, vrienden die huilden, ziekenhuispersoneel dat informatie opvroeg. Het gebeurde in een waas, maar de herinnering is helder.
Ik herinner me dat mijn vorige bisschop en zijn vrouw er waren. Een van mijn collega’s had hen gebeld. Ik was enkele maanden daarvoor met mijn dochter, Natalie, uit hun wijk verhuisd. We waren goed bevriend met mijn bisschop en zijn vrouw.
De vrouw van de bisschop, zij heet ook Natalie, zei dat ik bij hen zou logeren. Voordat ik het wist, reed ik in hun auto mee terug naar mijn oude buurt. Ik had geen begrip van tijd, maar ik besefte dat het bijna de volgende dag was toen ik van de bisschop en een vriend een priesterschapszegen kreeg.
Ik weet dat ik van alle begrafenisdetails op de hoogte moet zijn gehouden, maar toch was ik mij niet bewust van wat er gebeurde. Ik kleedde me aan als mij werd gezegd dat ik me moest aankleden. Ik ging in de auto zitten als mij werd gezegd dat we ergens heen moesten. Ik voelde mij als een robot die eenvoudige opdrachten uitvoerde. Meer kon ik niet. Verbazend genoeg had ik nog geen traan gelaten.
Mijn dochters begrafenis was prachtig. Er was een lach en een traan, en de geest was duidelijk aanwezig. Mijn oudste dochter, Victoria, kwam van een andere staat naar Utah. Ze had een lied geschreven dat ze tijdens de uitvaart bracht.
Het enige wat ik ooit over de uitvaartkosten gehoord heb, was dat alles geregeld was. Op een paar weken tijd was de hele uitvaart betaald met giften van kerkleden.
Ik logeerde nog steeds bij mijn vorige bisschop en zijn gezin. Leden van mijn vorige wijk waren voor mij op zoek naar een nieuwe woonplek. Er kwam een leuk appartement in een souterrain beschikbaar en voor ik het wist, was ik een huurovereenkomst aan het ondertekenen. Ik had daar niets voor hoeven doen. Natalie, de vrouw van de bisschop, en enkele andere kerkleden regelden alles.
Leden van de wijk verhuisden mijn spullen en maakten het mij en mijn andere dochter gemakkelijk. De eerste twee maanden huur waren al betaald — ook uit bijdragen van kerkleden. Ik had nog steeds geen begrip van tijd en mijn gevoelens waren nog gedeeltelijk verdoofd, maar mijn gevoel begon gedeeltelijk wel terug te komen.
Ongeveer een maand na het overlijden van mijn dochter begonnen het besef en de omvang van het gebeurde door te dringen. Eerst was het alsof er een klein beetje donkere rook verscheen, gevolgd door allesomvattende donkere wolken, totdat ik mij volledig door duisternis omhuld voelde. Onverwerkte rouw kan verblinden.
Natalie was op Thanksgiving overleden. Het was inmiddels Kerstmis. De feestdagen maakten mijn verlies alleen maar erger. De tranenstroom hield dagenlang aan en het leek alsof er maar geen einde aan de kwelling kwam. Minuten verstreken alsof het uren waren. Uren verstreken alsof het dagen waren. Dagen verstreken alsof het jaren waren.
Als gescheiden vrouw had ik geen man die de kost kon verdienen. Als het had gekund, had ik me ineengekrompen in een kast verstopt en was ik daar gebleven. Maar dat kon ik me niet veroorloven. Ik moest op de een of andere manier de kracht opdoen om te functioneren. Ik moest een baan vinden. Toen het op Thanksgiving gebeurde, was ik op mijn werk. Maar door de chaos had ik helemaal niet meer aan mijn baan gedacht. Ik had terug kunnen gaan, maar Natalie kwam daar graag, en ik kon de gedachte aan teruggaan niet verdragen.
Begin januari had ik een baantje met een bescheiden salaris gevonden. Ik probeerde me normaal te gedragen. Mijn lichaam ging door, maar het voelde alsof mijn ziel was doodgegaan. Niemand wist dat ik slechts een schaduw van mijn oude zelf was die alleen de schijn ophield. Alleen tijdens de rit van en naar het werk kon ik mijn gevoelens de vrije loop laten.
Ik begon af en toe naar mijn nieuwe wijk te gaan. Ik wist gewoon dat ik, als iemand me vroeg hoe het ging, in zou storten. Ik wilde dolgraag naar de kerk gaan, maar ik wilde met niemand praten en al helemaal geen oogcontact maken. Ik wenste met heel mijn hart dat ik onzichtbaar kon zijn. Maar bovenal wilde ik dat allesverterende verdriet uit mijn borstkas rukken!
Ik had geen idee wat de zusters in de ZHV van me vonden en op dat moment kon het me ook niet veel schelen. Ik had het te druk met gewoon proberen adem te halen! Ik moet de indruk hebben gewekt dat ik met rust wilde worden gelaten, want niemand viel me lastig. Maar af en toe putte ik wat troost uit een hartelijke glimlach — precies genoeg om me ervan te weerhouden weg te rennen, iets waar ik voortdurend aan dacht.
De tijd geneest alle wonden. Het maakt geen gebeurtenissen ongedaan, maar stelt gapende wonden in staat om langzaam te genezen.
Die tragische Thanksgiving was in 2011 en het duurde enkele jaren voordat ik besefte, hoeveel mijn broeders en zusters in de kerk me geholpen hadden. Het voelde alsof ik dodelijk gewond van het slagveld af was gedragen. Ik was verpleegd en er was voor me gezorgd tot ik weer op eigen benen kon staan.
Ik heb op allerlei manieren talloze zegeningen gekregen. Mijn getuigenis is enorm gegroeid. Ik weet nu hoe het voelt wanneer de Heiland je liefdevol in zijn armen houdt.
Dus op de vraag van mijn vriendin: ‘Hoe heeft de kerk je hier doorheen geholpen?’ zeg ik: ‘Ze hebben me niet geholpen. Ze hebben me gered.’