Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 18: Leven naar elk woord dat uit de mond van God uitgaat


Hoofdstuk 18

Leven naar elk woord dat uit de mond van God uitgaat

‘De hoogste vorm van aanbidding is de geboden onderhouden, in de voetsporen van de Zoon van God treden, altijd datgene doen wat Hem behaagt.’

Uit het leven van Joseph Fielding Smith

‘Ik zoek mijn heil’, verklaarde president Joseph Fielding Smith, ‘en ik weet dat ik het alleen zal vinden als ik de wetten van God gehoorzaam, de geboden onderhoud, rechtvaardige werken verricht en in de voetsporen treed van onze leider, Jezus, het voorbeeld en de aanvoerder van allen.’1

President Smith zocht niet alleen zijn eigen heil, hij deed ook veel om anderen daartoe aan te zetten. Ouderling Francis M. Gibbons, toenmalig secretaris van het Eerste Presidium, merkte op dat president Smith ‘het als zijn plicht zag om een waarschuwende stem aan te heffen als de mensen begonnen af te dwalen van het pad dat in de Schriften staat aangegeven. En hij was niet van plan om die plicht naast zich neer te leggen, wat anderen er ook van zeiden. Dat die manier van spreken hem in sommige kringen niet populair maakte, leek hem niet te deren. Hij was er niet op uit om populair of beroemd te worden in de ogen van de mensen. Hij zag zijn rol veeleer als die van een wachter op de toren, wiens plicht het is een waarschuwingssignaal te laten klinken voor wie beneden staan en niet het dreigende gevaar zien aankomen.’2

President Smith heeft eens een ervaring verteld die de verandering van hart illustreert die iemand die acht slaat op dit waarschuwingssignaal kan ondergaan:

‘Ik woonde een paar jaar geleden een ringconferentie bij en sprak daar over het woord van wijsheid. […] Toen ik [na afloop van de conferentie] naar buiten liep, was bijna iedereen al weg, maar een man stak zijn hand uit en zei:

“‘Broeder Smith, dat was de eerste toespraak over het woord van wijsheid waar ik met plezier naar geluisterd heb.’

Ik vroeg: ‘Hebt u nooit eerder een toespraak over het woord van wijsheid gehoord dan?’

“Hij zei: ‘Jawel, maar dit is de eerste waarnaar ik met plezier heb geluisterd.’

“Ik vroeg: ‘Hoe komt dat?’

“Hij zei: ‘Nou, weet u, ik houd mij nu aan het woord van wijsheid.’”3

Leringen van Joseph Fielding Smith

1

God bestuurt het heelal door middel van wetten en wij zijn onderworpen aan die wetten.

Daar de Almachtige het heelal door middel van onveranderlijke wetten bestuurt, zullen alle mensen moeten toegeven dat de mens, de belangrijkste van al Gods scheppingen, aan die wetten onderworpen is. De Heer heeft die waarheid zonder veel omhaal van woorden en overtuigend in een openbaring aan de kerk verklaard:

‘Alle koninkrijken is een wet gegeven;

‘en er zijn vele koninkrijken; want er is geen ruimte waarin zich geen koninkrijk bevindt; en er is geen koninkrijk waarin zich geen ruimte bevindt, hetzij een groter, hetzij een kleiner koninkrijk.

‘En ieder koninkrijk is een wet gegeven; en aan iedere wet zijn ook bepaalde grenzen en voorwaarden gesteld.

‘Alle schepsels die zich niet aan die voorwaarden houden, zijn niet gerechtvaardigd.’ (LV 88:36–39.)

Die waarheid is vanzelfsprekend. Dan is het ook redelijk te veronderstellen dat het koninkrijk van God door middel van wetten wordt bestuurd en dat allen die verlangen dat koninkrijk te betreden aan die wetten zijn onderworpen. ‘Zie, mijn huis is een huis van orde, zegt de Here God, en niet een huis van wanorde.’ [LV 132:8.]

De Heer heeft aan de mens een wettenstelsel gegeven dat we het evangelie van Jezus Christus noemen. Door gebrek aan inspiratie of geestelijke leiding kunnen mensen van mening verschillen over de toepassing van die wetten, maar er kan nauwelijks enige discussie zijn over het feit dat die wetten bestaan en dat ieder die dat koninkrijk wil ingaan die wetten zal moeten naleven.4

Wij bezitten elke waarheid en leer, elke wet en vereiste, elke rite en verordening die noodzakelijk zijn voor het heil en de verhoging in de hoogste hemel in de celestiale wereld.5

2

Gehoorzaamheid aan de geboden is een uiting van liefde voor de Heer.

Onze kerkelijke plicht is de Heer in geest en in waarheid te aanbidden en dat proberen wij met heel ons hart, al onze kracht en al ons verstand te doen. Jezus Heeft gezegd: ‘De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ (Matteüs 4:10.)

Wij geloven dat aanbidding veel meer inhoudt dan bidden, prediken en onze godsdienst uitoefenen. De hoogste vorm van aanbidding is de geboden onderhouden, in de voetsporen van de Zoon van God treden, altijd datgene doen wat Hem behaagt. Het is één ding om de Heer lippendienst te bewijzen; het is een heel ander ding zijn wil te respecteren en te eren door het voorbeeld te volgen dat Hij ons heeft gegeven. […] Ik ben heel blij dat het mij is vergund om in zijn voetsporen te treden. Ik mag wel zeggen dat ik heel dankbaar ben voor de woorden van het eeuwige leven die ik in dit leven heb ontvangen. Ook ben ik dankbaar voor de hoop die ik heb op het eeuwige leven in de toekomende wereld als ik tot het einde waar en trouw blijf.6

Jesus Christ standing on a mountainside.  A group of men are seated in a circle around Him.  Christ is offering the Lord's Prayer.  Jerusalem is visible in the background.

‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren’ (Johannes 14:15).

Dat is de wet voor de leden van de kerk, want de Heiland heeft gezegd: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft. […]’ [Johannes 14:21.] Ook zei Hij: ‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren.’ [Johannes 14:15.] […]

De Heiland heeft nooit een zonde begaan noch heeft Hij ooit last van een slecht geweten gehad. Hij heeft zich nooit hoeven te bekeren, zoals u en ik, maar op de een of andere manier die ik niet begrijp, heeft Hij de last van mijn en uw overtredingen gedragen. […] Hij is gekomen en heeft Zichzelf als offer gegeven om de schuld af te lossen van wie zich van zijn zonden bekeert, tot Hem terugkeert en zijn geboden onderhoudt. Stelt u zich dat eens voor, als u dat lukt. De Heiland heeft die last, op een manier die ons verstand te boven gaat, gedragen. Dat weet ik, omdat ik zijn woord aanvaard. Hij vertelt ons over de geestelijke foltering die Hij onderging; die zo groot was dat Hij zijn Vader smeekte om te mogen terugdeinzen en die bittere beker aan Hem voorbij te laten gaan: ‘[…] doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede.’ (Lucas 22:42.) Het antwoord dat Hij van zijn Vader kreeg was: ‘Je zult hem moeten uitdrinken.’

Daarvoor kan ik niet anders dan Hem liefhebben. Hebt u de Heer lief? Bewaar dan zijn geboden.7

3

Als we de geboden van de Heer naast ons neerleggen, moeten we niet verwachten dat we zijn zegeningen krijgen.

Als we ons afkeren van de geboden die de Heer ons als leidraad heeft gegeven, kunnen we geen aanspraak maken op zijn zegeningen.8

Wat zal het ons baten als we de Heer om iets vragen, zonder zijn geboden te willen onderhouden? Een dergelijk gebed is een bespotting en een belediging van de troon der genade. Hoe durven we te denken dat we een gunstig antwoord zullen krijgen als we ons daar schuldig aan maken? ‘Zoekt de Here, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen; en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.’ Dat is wat Jesaja zegt (Jesaja 55:6–7). Maar is de Heer niet altijd nabij als we Hem om een zegen vragen? Zeker niet! Hij heeft gezegd: ‘Zij waren traag om naar de stem van de Here, hun God, te luisteren; daarom is de Here, hun God, traag om naar hun gebeden te luisteren, en ze ten tijde hunner moeilijkheden te verhoren. In de dagen hunner vrede hebben zij mijn raad lichtvaardig opgenomen; maar ten tijde hunner moeilijkheden zoeken zij noodgedwongen naar Mij’ [LV 101:7–8]. Als we tot Hem naderen, zal Hij tot ons naderen en ons niet in de steek laten; maar als we niet tot Hem naderen, hebben we geen belofte dat Hij ons in onze opstandigheid zal helpen.9

We kunnen niet tot de Heer bidden en zeggen: ‘Hoor onze zaak aan, breng ons de overwinning, doe wat we willen dat U doet, maar vraag ons niet te doen wat U wilt dat wij doen.’10

Het is noodzakelijk dat we in het licht van de volle waarheid wandelen, niet van de halve waarheid. Ik kan niet bepaalde evangeliebeginselen links laten liggen en dan denken dat ik aanspraak kan maken op alle zegeningen van het heil en de verhoging in het koninkrijk van God. Als we de verhoging willen ingaan, als we de plek willen bereiken die de Heer heeft bereid voor de rechtschapenen en getrouwen, dan moeten we bereid zijn om in het volle licht van het evangelie van Jezus Christus te wandelen en alle geboden te onderhouden. We kunnen niet zeggen dat sommige geboden gering en onbelangrijk zijn en dat het de Heer niet uitmaakt als we ze overtreden. Ons is geboden om te leven naar elk woord dat uit de mond van God uitgaat [zie Deuteronomium 8:3; LV 98:11]. ‘Wat noemt gij Mij Here, Here’, zegt Hij, ‘en doet niet wat Ik zeg?’ [Zie Lucas 6:46.]11

A father sitting on a sofa as he reads from the scriptures to two young boys and an infant held on his lap.

Ouders kunnen hun kinderen ‘in het licht van de volle waarheid [helpen] wandelen’.

4

Als we de geboden van God onderhouden, zijn we op de weg naar volmaking.

De Heer verwacht van ons dat we in Hem geloven, zijn eeuwige evangelie aannemen en in overeenstemming met zijn voorwaarden leven. Het is niet aan ons om de evangeliebeginselen die ons aanstaan uit te kiezen en te gehoorzamen en de overige aan de kant te schuiven. Het is niet aan ons om te bepalen welke beginselen niet langer van toepassing zijn op onze sociale en culturele omstandigheden.

De wetten van de Heer zijn eeuwig. We hebben de volheid van zijn eeuwige evangelie en zijn verplicht al zijn wetten en waarheden te geloven en daarnaar te leven. Er is niets belangrijkers dat iemand kan doen dan de geboden Gods te onderhouden. Hij verwacht van ons dat we elk waar beginsel aanhangen, de zaken van zijn koninkrijk op de eerste plaats in ons leven zetten, standvastig in Christus voorwaarts streven en Hem met al onze macht, verstand en sterkte dienen. In de taal van de Schriften: ‘Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen.’ (Prediker 12:13.)12

Ik denk vaak, en ik vermoed u ook, aan die geweldige en schitterende rede — de belangrijkste die, voor zover wij weten, ooit is gehouden — die wij de Bergrede noemen. […] Als we slechts acht slaan op die leringen, kunnen we terugkeren naar de tegenwoordigheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus.

Ik laat vaak mijn gedachten gaan over wat in feite een resumé van die rede is:

‘Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.’ [Matteüs 5:48.]

[…] Ik geloof dat de Heer precies bedoelde wat Hij zei: dat wij volmaakt dienen te zijn, zoals onze Vader in de hemel volmaakt is. Dat zal niet plotseling gebeuren, maar regel op regel, gebod op gebod en voorbeeld op voorbeeld, en zelfs dan nog niet zolang wij in dit sterfelijk leven verblijven, want wij zullen naar het hiernamaals moeten overgaan, voordat wij die volmaking bereiken en als God worden.

Maar het fundament leggen we hier. Ten einde ons op die volmaking voor te bereiden, worden we hier, in deze proeftijd, in de eenvoudige waarheden van het evangelie van Jezus Christus onderwezen. Het is mijn plicht om vandaag beter te zijn dan ik gisteren was. En het is uw plicht om vandaag beter te zijn dan u gisteren was, en morgen beter te zijn dan u vandaag bent. Waarom? Omdat we op die weg zijn. Als we de geboden van God onderhouden, zijn we op die weg naar volmaking. En volmaking wordt alleen ons deel als we gehoorzaam zijn en we met heel ons hart verlangen de wereld te overwinnen. 

[…] Als we een gebrek hebben, als we een zwakheid hebben, dan dienen we ons daarop te concentreren met het verlangen die te overwinnen, totdat we die bedwingen en overmeesteren. Als iemand vindt dat het te moeilijk is om tiende te betalen, dan is dat wat hij dient te doen, totdat hij leert zijn tiende te betalen. Als het woord van wijsheid een probleem is, moet hij daaraan werken, totdat hij leert dat gebod lief te hebben.13

5

Onderhouden wij de geboden, dan troost, zegent en sterkt de Heer ons, zodat we mensen worden die de verhoging waardig zijn.

Om [de Heer] te behagen, moeten we Hem niet alleen met dank en lof aanbidden, maar ook bereidwilllig zijn geboden gehoorzamen. Als we dat doen kan Hij niet anders doen dan ons zijn zegeningen schenken; want het is op dit beginsel (gehoorzaamheid aan wetten) waarop alle dingen zijn gegrond [zie LV 130:20–21].14

God heeft ons [geboden] gegeven, zodat wij tot Hem naderen en in geloof worden opgebouwd en gesterkt. Hij heeft nimmer een gebod gegeven dat niet bedoeld is om ons troost en zegen te schenken. Ze zijn ons niet louter gegeven om de Heer te behagen, maar om van ons betere mensen te maken, het heil en de verhoging in zijn koninkrijk waardig.15

Als we de tempel ingaan, steken we onze hand op en verbinden we ons om de Heer te dienen, ons aan zijn geboden te houden en onszelf onbesmet van de wereld te bewaren. Als we beseffen wat we doen, zal de begiftiging ons hele leven een bescherming voor ons zijn — een bescherming die iemand die niet naar de tempel gaat, niet heeft.

Ik heb mijn vader horen zeggen dat hij in een uur van beproeving, in een uur van verleiding, dacht aan de beloften, de verbonden die hij in het huis van de Heer had gesloten, en dat die een bescherming voor hem waren. […] Die ceremonies zijn, ten dele, voor bescherming. Ze redden ons nu en verhogen ons hierna als we ze eren. Ik weet dat deze bescherming er is, want ook ik heb die ervaren, evenals duizenden anderen die zich aan hun plichten houden.16

Daytime exterior photo of the Tampico Mexico Temple.

In de tempel verbinden we ons ‘dat we de Heer zullen dienen, ons aan zijn geboden zullen houden en onszelf onbesmet van de wereld zullen bewaren.’

De Heer zal ons gaven schenken. Hij zal ons verstand stimuleren. Hij zal ons de kennis geven die alle obstakels wegneemt en ons in harmonie brengt met de geboden die Hij ons heeft gegeven. Hij zal ons kennis geven, die zich zo diep in onze ziel zal nestelen dat we die niet meer kunnen vergeten. Maar dan moeten we wel op zoek gaan naar het licht, het begrip en de waarheid die ons zijn beloofd en die we kunnen ontvangen als we slechts waar en trouw zijn aan elk verbond en elke verplichting met betrekking tot het evangelie van Jezus Christus.17

De grote belofte aan de leden van deze kerk die bereid zijn zich aan de wet te houden en de geboden Gods te onderhouden, is dat ze niet alleen een plek in het koninkrijk van God krijgen, maar dat zij ook in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon zullen zijn. En dat is niet alles, want de Heer heeft beloofd dat alles wat Hij heeft aan hen zal worden gegeven [zie LV 84:33–39].18

Door die geboden, beschreven in het evangelie van Jezus Christus, gehoorzaam te zijn en gehoorzaam te blijven, zullen wij onsterfelijkheid, heerlijkheid en eeuwig leven ontvangen. We zullen in de tegenwoordigheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, wonen, waar we Hen echt zullen kennen.19

Als we de paden van deugd en heiligheid volgen, zal de Heer zijn zegeningen op ons uitgieten, en wel in een mate die we nooit voor mogelijk hielden. We zullen metterdaad, zoals Petrus het onder woorden bracht, ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie [zijn], een volk dat [Gods] bijzonder eigendom [is].’ (1 Petrus 2:9.) En we zullen uitverkoren zijn, omdat we niet zoals andere volken zijn, die zich niet aan deze normen houden. […]

Als dienstknechten van de Heer wandelen we op het pad dat Hij voor ons heeft uitgezet. We verlangen niet alleen te doen en te zeggen wat Hem behaagt, maar we proberen ons leven met zijn leven te laten versmelten.

Hij heeft zelf in alles het volmaakte voorbeeld gegeven en ons aangespoord: ‘Volg gij Mij.’ Aan zijn Nephitische discipelen vroeg Hij: ‘[…] Wat voor mannen behoort gij daarom te zijn?’, waarna Hij dit antwoord gaf: ‘Voorwaar, Ik zeg u, zoals Ik ben.’ (3 Nephi 27:27.)

Wij zijn betrokken bij het belangrijkste werk van de wereld. Het priesterschap dat wij bezitten is de macht en het gezag van de Heer zelf. Hij heeft ons beloofd dat als wij onze roeping grootmaken en in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, wij voor eeuwig met Hem eer en heerlijkheid in zijn Vaders koninkrijk zullen hebben.

Kunnen we, met die heerlijke hoop in gedachten, minder doen dan het kwaad van de wereld achter ons laten? Dienen we niet de zaken van Gods koninkrijk op de eerste plek in ons leven te zetten? Dienen we er niet naar te streven om naar elk woord te leven dat uit zijn mond uitgaat?20

Ik getuig dat de Heer in onze tijd heeft gesproken. Zijn boodschap is er een van hoop, vreugde en heil. Ik beloof u dat u, als u in het licht van de hemel wandelt, trouw blijft aan wat u hebt ontvangen en de geboden onderhoudt, vrede en vreugde in dit leven en eeuwig leven in de toekomende wereld zult hebben.21

Onderhoud de geboden. Wandel in het licht. Volhard tot het einde. Wees trouw aan alle verbonden en verplichtingen. Dan zullen de zegeningen van de Heer uw stoutste dromen overtreffen.22

Ideeën voor studie en onderwijs

Vragen

  • Lees het verhaal aan het eind van ‘Uit het leven van Joseph Fielding Smith’. Waarom verandert ons gevoel over het evangelie als we proberen de geboden te onderhouden?

  • Wat leert u uit de Schriftteksten die in paragraaf 1 worden geciteerd?

  • Hoe is onze gehoorzaamheid aan de geboden een uiting van liefde voor Jezus Christus? Hoe is het een uiting van dank voor zijn zoenoffer? Hoe is het een uiting van aanbidding? (Zie paragraaf 2.)

  • Overdenk de leringen in paragraaf 3. Waarom is het verkeerd om te verwachten dat de Heer ons zal zegenen als we niet proberen gehoorzaam te zijn?

  • Hoe helpt het u dat u niet moet denken dat u in één keer volmaakt wordt en zeker niet in dit leven? (Zie paragraaf 4.) Bedenk wat u elke dag, met de hulp van de Heer, kunt doen om ‘op de weg naar volmaking’ te blijven.

  • In paragraaf 5 noemt president Smith minstens tien manieren op waarop de Heer ons zal zegenen als we de geboden onderhouden. Welke ervaringen kunt u vertellen waarin u sommige van die zegeningen hebt ontvangen?

Relevante Schriftteksten

Matteüs 4:4; 2 Nephi 31:19–20; Omni 1:26; LV 11:20; 82:8–10; 93:1; 130:20–21; 138:1–4

Onderwijstip

‘Vraag de deelnemers wat zij hebben geleerd door hun studie van het hoofdstuk. U kunt bijvoorbeeld een paar deelnemers in de week voorafgaand aan de les vragen of ze de komende zondag willen vertellen wat ze hebben geleerd’ (p. IX in dit boek).

Noten

  1. In: Conference Report, oktober 1969, p. 110.

  2. Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God (1992) p. 313.

  3. In: Conference Report, oktober 1935, p. 12.

  4. ‘Justice for the Dead’, Ensign, maart 1972, p. 2.

  5. In: ‘President Smith’s Last Two Addresses’, Ensign, augustus 1972, p. 46.

  6. ‘I Know That My Redeemer Liveth’, Ensign, december 1971, p. 27.

  7. In: Conference Report, april 1967, pp. 121–122.

  8. In: Conference Report, oktober 1935, p. 15.

  9. In: Conference Report, april 1943, p. 14.

  10. In: Conference Report, oktober 1944, pp. 144–145.

  11. Conference Report, april 1927, pp. 111–112.

  12. ‘President Joseph Fielding Smith Speaks on the New MIA Theme’, New Era, september 1971, p. 40.

  13. In: Conference Report, oktober 1941, p. 95.

  14. ‘The Virtue of Obedience’, Relief Society Magazine, januari 1968, p. 5.

  15. In: Conference Report, april 1911, p. 86.

  16. ‘The Pearl of Great Price’, Utah Genealogical and Historical Magazine, juli 1930, p. 103.

  17. ‘Seek Ye Earnestly the Best Gifts’, Ensign, juni 1972, p. 3.

  18. ‘Keep the Commandments’, Improvement Era, augustus 1970, p. 3.

  19. In: Conference Report, oktober 1925, p. 116.

  20. ‘Our Responsibilities as Priesthood Holders’, Ensign, juni 1971, p. 50.

  21. In: Conference Report, British Area General Conference 1971, p. 7.

  22. ‘Counsel to the Saints and to the World’, Ensign, juli 1972, p. 27.