Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 5: Geloof en bekering


Hoofdstuk 5

Geloof en bekering

‘Waar we in de kerk, maar ook buiten de kerk, behoefte aan hebben, is bekering. We hebben behoefte aan meer geloof en aan meer navolging van Christus.’

Uit het leven van Joseph Fielding Smith

President Joseph Fielding Smith heeft aangegeven dat ‘geloof en oprechte bekering vooraf gaan aan vergeving van zonden.’1 Hij zei dat ‘louter geloven niet volstaat, maar dat we ons moeten bekeren’. Ook zei hij dat ons ‘de beloning van de rechtvaardigen en een plek in het celestiale koninkrijk van God wacht’ als we in geloof tot het einde toe goede werken verrichten.2 Daar hij wilde dat alle mensen die beloning kregen, maakte hij van Jezus Christus getuigen en bekering prediken tot de speerpunten van zijn bediening.

Al snel nadat hij zijn werk als apostel was begonnen, zei hij: ‘Welbeschouwd is het mijn taak — afgaand op de werkingen van de Geest des Heren die op mij rust als ik door de ringen van Zion reis — om tot de mensen te zeggen dat de tijd van bekering nu is en de heiligen der laatste dagen dringend te verzoeken hun verbonden, hun beloften aan de Heer, indachtig te zijn, zijn geboden te onderhouden en de leringen en aanwijzingen van de ouderlingen Israëls — Gods profeten — op te volgen, zoals die in deze heilige Schriften zijn opgetekend. We behoren bij alles nederig en behoedzaam voor God te wandelen, zodat zijn Heilige Geest ons kan zegenen en leiden. Ik denk dat dit een dag van waarschuwing is. En het is een dag van waarschuwing geweest vanaf het moment dat de profeet voor het eerst een openbaring uit de hemel kreeg met de boodschap dat het evangelie zou worden hersteld.’3

President Smith heeft eens in een avondmaalsdienst gezegd waarom hij een waarschuwende stem aanhief. Zijn zoon, Joseph, die de dienst bijwoonde, schreef later: ‘Het staat mij nog helder voor de geest wat [mijn vader] in die dienst gezegd heeft. “Wie is uw vriend en wie houdt het meest van u?”, vroeg hij de aanwezigen. “Iemand die u vertelt dat alles wel is in Zion en dat voorspoed lonkt of iemand die u waarschuwt voor rampen en moeilijkheden die zullen gebeuren, tenzij de beginselen van het evangelie in acht worden genomen? Ik zeg u dat de leden van de kerk mij aan het hart gaan en ik wil niet dat een van hen in het hiernamaals een beschuldigende vinger naar mij opsteekt en zegt: ‘Als u mij gewaarschuwd had, bevond ik mij nu niet in deze hachelijke situatie.’ En daarom hef ik een waarschuwende stem aan in de hoop dat mijn broeders en zusters zich zullen voorbereiden op een koninkrijk van heerlijkheid.”’4

President Joseph Fielding Smith sitting in his office, wearing a white shirt, a dark suit, a dotted tie, and glasses.

Een van de redenen dat president Joseph Fielding Smith de heiligen der laatste dagen tot bekering riep, was dat hij van de leden van de kerk hield.

De mensen die nauw met president Smith samenwerkten, zagen dat achter die strenge waarschuwingen een man schuilging die zich liefdevol bekommerde om mensen die in zonde verstrikt zaten. Ouderling Francis M. Gibbons, toenmalig secretaris van het Eerste Presidium, was vaak aanwezig als president Smith disciplinaire zaken afhandelde. Ouderling Gibbons herinnerde zich: ‘Hij nam zijn besluiten altijd in mildheid en liefde, en met de grootst mogelijke barmhartigheid die de onderhavige zaak toeliet. En als hij zich dan op de hoogte gesteld had van de omstandigheden van een moeilijke zaak zei hij vaak: “Waarom gedragen mensen zich niet?” Dat werd niet op een beschuldigende of veroordelende toon gezegd, maar verdrietig en spijtig.’5 President Spencer W. Kimball, die met president Smith deel uitmaakte van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft ooit gezegd, ‘Heel vaak zeiden we, aangezien de Twaalf Israël zullen oordelen, dat we graag in zijn handen zouden willen vallen, omdat zijn oordeel mild, barmhartig, billijk en heilig zou zijn.’6 Als president Smith een bisschop ordende, gaf hij vaak de raad: ‘Vergeet niet dat iedereen zwakheden heeft en dat elk verhaal minstens twee kanten heeft. Als u een beoordelingsfout maakt, laat die dan uitvallen ten gunste van liefde en barmhartigheid.’7

Leringen van Joseph Fielding Smith

1

Het eerste beginsel van het evangelie is geloof in de Heer Jezus Christus.

De focus van ons geloof is gericht op de Heer Jezus Christus en, via Hem, op de Vader. Wie in Christus geloven, accepteren Hem als de Zoon van God en hebben in de waters van de doop zijn naam op zich genomen.8

Laat het u immer en altijd heel helder voor de geest staan dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God. Hij is in de wereld gekomen en heeft zijn leven neergelegd om ons eeuwig leven te brengen. Dat is de fundamentele waarheid. Daarop bouwen wij ons geloof. Zij kan niet worden vernietigd. Aan die leer moeten we ons houden, ondanks de leringen van de wereld en de ideeën van mensen, want hiermee staat of valt ons heil. De Heer heeft ons met zijn bloed verlost, Hij heeft ons het heil gegeven, mits — en die voorwaarden moeten we nooit vergeten — we zijn geboden onderhouden en Hem altijd indachtig zijn. Als we dat doen, zullen we gered worden. De ideeën en dwaasheden van de mens daarentegen zullen niet meer op aarde voorkomen.9

We komen door geloof tot God. Als we niet in de Heer Jezus Christus geloofden, als we geen geloof in Hem of zijn verzoening hadden, zouden we niet geneigd zijn acht te slaan op zijn geboden. Maar omdat we in Hem geloven, schikken we ons naar zijn waarheid en verlangen wij Hem te dienen. […]

Het eerste beginsel van het evangelie is geloof in de Heer Jezus Christus; en natuurlijk hebben we geen geloof in de Heer Jezus Christus, zonder geloof in zijn Vader. En als wij geloof in God de Vader en in de Zoon hebben en ons, zoals het zou moeten, door de Heilige Geest laten leiden, zullen wij ook geloof hebben in de dienstknechten van de Heer door wie Hij heeft gesproken.10

2

Geloof houdt handelen in.

‘Geloof is de drijvende kracht achter elke handeling.’ [Lectures on Faith, lezing 1.] Als we daar een moment over nadenken, zult u het met mij eens zijn dat dit absoluut waar is in zowel stoffelijke als geestelijke zaken. Het geldt voor onze eigen handelingen, maar ook voor Gods handelingen. […]

‘Geloof zonder werken is dood’ [Jakobus 2:26] — met andere woorden, dat bestaat niet. Wat Jakobus bedoelt is: ‘Laat mij maar eens zien dat je kunt geloven zonder daden, want dat zal tot niets leiden; maar ik zal u door mijn daden tonen dat ik geloof en ik zal iets tot stand brengen.’ [Zie Jakobus 2:18.] Geloof houdt handelen in. […] Daarom houdt geloof meer in dan gelovig zijn. […]

Geloof is een gave van God. Alles wat goed is, is een gave van God. Die leer vinden we in de Schriften, namelijk in het elfde hoofdstuk van het boek Hebreeën — in welk hoofdstuk een uitstekende verhandeling over geloof staat — [en] in de openbaringen die de Heer ons in de Leer en Verbonden en in andere Schriftuur heeft gegeven. Geloof krijgt men niet door niets te doen, door onverschillig of passief gelovig te zijn. Louter naar geloof verlangen, zal niet tot geloof leiden, net zomin als men zich pianospelen of schilderen aanleert door er louter naar te verlangen zonder zich erop toe te leggen. En daar beginnen onze moeilijkheden. We krijgen een getuigenis van het evangelie, we geloven in Joseph Smith, we geloven in Jezus Christus, we geloven in de beginselen van het evangelie, maar hoe ijverig leggen we ons erop toe?

[…] Als we levend, bestendig geloof willen, moeten we daadkrachtig elke plicht uitvoeren die de leden van de kerk hebben. […]

Och, hadden we maar het geloof dat Nephi toonde! Lees maar na in hoofdstuk 17 van 1 Nephi, waar zijn broeders hem tegenwerkten en uitlachten omdat hij een schip ging bouwen. Dit is wat ze zeiden:

‘Onze broeder is een dwaas, want hij denkt dat hij een schip kan bouwen; ja, en hij denkt ook dat hij deze grote wateren kan oversteken.’ [1 Nephi 17:17.]

Nephi antwoordde:

‘Indien God mij geboden had alle dingen te doen, zou ik ze kunnen doen. Indien Hij mij zou gebieden dat ik tot dit water moest zeggen: Word aarde, dan zou het aarde worden; en indien ik het zei, zou het geschieden.’ [1 Nephi 17:50.]

Dat was zijn geloof.11

We nemen nu niet met de ogen waar, zoals we deden voordat we geboren werden, maar de Heer verwacht van ons dat we in geloof wandelen [zie 2 Korintiërs 5:7]. En door in geloof te wandelen zullen we de beloning van de rechtvaardigen krijgen, mits we ons aan de geboden houden, die ons tot heil zijn gegeven.12

Tenzij iemand zich achter de leer schaart en in geloof wandelt, de waarheid accepteert en de geopenbaarde geboden naleeft, is het voor hem onmogelijk het eeuwige leven te ontvangen, hoezeer hij ook met zijn lippen belijdt dat Jezus de Christus is of gelooft dat zijn Vader Hem voor de verlossing van de mens heeft gezonden. Jakobus heeft dus gelijk als hij zegt dat de boze geesten dat ook geloven en sidderen, maar ze bekeren zich niet [zie Jakobus 2:19].13

3

Bekering is het tweede beginsel van het evangelie en is onontbeerlijk voor ons heil en onze verhoging.

Bekering is het tweede fundamentele beginsel van het evangelie en het resultaat van geloof.14

Waar we in de kerk, maar ook buiten de kerk, behoefte aan hebben, is bekering. We hebben behoefte aan meer geloof en aan meer navolging van Christus.15

Is het waar dat sommigen onder ons denken dat zondigen geen kwaad kan, zolang we maar geen ernstige zonde, geen doodzonde, begaan en dat we toch wel in het koninkrijk van God worden gered? Nephi heeft onze tijd gezien. Hij zei dat mensen precies dat zouden zeggen [zie 2 Nephi 28:7–9]. Maar ik zeg tegen u dat we het pad van waarheid en rechtschapenheid niet kunnen verlaten zonder de leiding van de Geest des Heren te verliezen.16

Er is geen plaats in Zion voor de moedwillige zondaar. Er is wel plaats voor de bekeerlijke zondaar, voor de mens die zich van zonde afwendt en zich op het eeuwige leven en het licht van het evangelie richt. We behoren de zonde nog niet met de geringste mate van toelating te bezien, zoals de Heer dat ook niet doet, maar oprecht en volmaakt voor God te wandelen.17

Alleen de rechtschapenen kunnen in het koninkrijk van God worden verlost en verhoogd. Daarom moeten wij ons van onze zonden bekeren en in het licht wandelen zoals Christus in het licht is [zie 1 Johannes 1:7], opdat zijn bloed ons van al onze zonden kan reinigen en wij omgang met God kunnen hebben en zijn heerlijkheid en verhoging kunnen ontvangen.18

Bekering is noodzaak en we moeten tot bekering worden geroepen.19

4

In het beginsel van bekering manifesteert zich de barmhartigheid van onze hemelse Vader en Jezus Christus.

Bekering is een van de troostrijkste en heerlijkste beginselen van het evangelie. In dit beginsel manifesteert zich de barmhartigheid van onze hemelse Vader en Jezus Christus wellicht sterker dan in elk ander beginsel. Wat zou het afschuwelijk zijn als er geen vergeving van zonden mogelijk was en kwijtschelding van zonde voor wie zich nederig bekeren! We kunnen ons slechts ten dele de verbijstering indenken die ons zou overvallen als we de straf voor onze overtredingen voor eeuwig en altijd zouden moeten dragen, zonder enige hoop op verlichting. Hoe krijgen we die verlichting? Bij wie kunnen we daarvoor terecht?

Onze Heer heeft gezegd:

‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde.’ [Johannes 3:16–17; zie ook de verzen 18–21.]

Als de Vader Jezus Christus niet in de wereld had gezonden, had er geen vergeving van zonden kunnen zijn en had er geen bekering en geen verlichting van zonde kunnen zijn.20

A young man kneeling in prayer at his bedside.

‘Bekering is een van de troostrijkste en heerlijkste beginselen van het evangelie.’

Als we het echt begrepen en slechts in geringe mate voelden hoeveel Jezus Christus van ons hield en hoezeer Hij bereid was om voor onze zonden te lijden, zouden we ons van al onze zonden bekeren en Hem dienen.21

5

Bekering omvat oprecht berouw over zonde en volledige afkering van zonde.

In de Schriften staat:

‘Gij zult de Heer, uw God, een offer in gerechtigheid brengen, ja, dat van een gebroken hart en een verslagen geest.’ [LV 59:8.]

Dat is bekering.

[…] Bekering is, volgens de definitie in het woordenboek, oprecht berouw over zonde, vol zelfverwijt, en een volledige afkering van de zonde. […] Er kan geen echte bekering zijn zonder berouw en het verlangen om van de zonde te worden bevrijd.

Iemand is berouwvol als hij blijk geeft van een door zonde gebroken, ofwel nederige, geest, omdat hij zich bewust is van de ernst van de zonde, alsmede van de barmhartigheid en de genade die God aan de bekeerlijke zondaar schenkt. […] Daarom zegt de Heer, wat ik al eerder geciteerd heb, dat we een ‘offer in gerechtigheid [moeten] brengen, ja, dat van een gebroken hart en een verslagen geest.’ […]

Bekering is een gave van God. […] Voor sommige mensen is het niet makkelijk om zich te bekeren, maar de gave van bekering en geloof wordt aan ieder mens die haar zoekt, gegeven.22

Ik weet uit ervaring dat als u wilt veranderen, als u zich echt wilt veranderen, u kunt veranderen. Ons geweten en de Schriften zeggen ons waar we naar moeten leven — en ze zeggen ons welke gewoonten we dienen te veranderen om ons eeuwig welzijn en onze eeuwige vooruitgang te bevorderen.23

6

Nu is de tijd om u te bekeren.

God zal niet iedere man en vrouw tot het celestiale koninkrijk toelaten. Als u daar wilt komen, maar als u zwakheden hebt, als u zonden begaat, als u de geboden van God overtreedt en u zich daarvan bewust bent, is het nu een hele goede tijd om u te bekeren en te veranderen. Heb maar niet de illusie dat wat u verkeerd doet zo gering is dat de Heer het u wel zal vergeven, u een paar slagen, een geringe straf, zal geven, waarna vergeving volgt, want als u vasthoudt aan en volhardt in die opvatting zou de Heer u wel eens niet kunnen toelaten.24

In de context van het evangelie is uitstel de dief van het eeuwige leven, wat het leven in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon is. Er zijn veel mensen, zelfs leden van de kerk, die het gevoel hebben dat ze geen haast hoeven te maken met het naleven van de evangeliebeginselen en het onderhouden van de geboden. […]

Laten we de woorden van [Amulek] niet lichtvaardig opvatten: ‘Want zie, dit leven is de tijd voor de mens om zich erop voor te bereiden God te ontmoeten; ja, zie, de dag van dit leven is de dag voor de mens om zijn arbeid te verrichten.

‘En nu, zoals ik u reeds heb gezegd, daar gij zovele getuigenissen hebt ontvangen, smeek ik u dus de dag van uw bekering niet tot het einde uit te stellen; want na de dag van dit leven — die ons is gegeven om ons op de eeuwigheid voor te bereiden — zie, indien wij onze tijd in dit leven niet nuttig besteden, dan komt de nacht van duisternis, waarin geen arbeid kan worden verricht.

‘Wanneer gij tot dat vreselijke punt zijt gebracht, kunt gij niet zeggen: ik zal mij bekeren, ik zal tot mijn God terugkeren. Neen, dat kunt gij niet zeggen, want diezelfde geest die uw lichaam in bezit heeft ten tijde dat gij uit dit leven vertrekt, diezelfde geest zal macht hebben om uw lichaam in de eeuwige wereld te bezitten.’ [Alma 34:32–34.]25

7

We zijn het aan de wereld verplicht om een waarschuwende stem aan te heffen.

De Heer wil dat de mensen gelukkig zijn — dat is zijn doel — maar de mens weigert om gelukkig te zijn en maakt zichzelf ongelukkig omdat hij vindt dat zijn manier van doen beter is dan die van de Heer, en ook door zelfzucht, hebzucht en goddeloosheid in zijn hart. Dat is tegenwoordig het probleem.26

Door wat we zien als we op reis zijn en door wat wij in de dagbladen lezen, kunnen we niet anders dan tot de conclusie komen dat het voor de wereld van uitermate groot belang is dat zij zich van haar zonde bekeert.27

Denk niet dat we een punt hebben bereikt waarop het niet slechter kan worden. Tenzij we ons bekeren, zal de situatie verslechteren. En daarom roep ik dit volk, de heiligen der laatste dagen, en ook de naties van de aarde, tot bekering […].28

We zijn het aan de wereld verplicht om een waarschuwende stem aan te heffen, maar vooral aan de leden van de kerk [zie LV 88:81].29

Het is onze plicht om over elkaar te waken, om elkaar te beschermen, om elkaar voor gevaar te waarschuwen, om elkaar de evangeliebeginselen van het koninkrijk te leren en om samen een verenigd front tegen de zonden van de wereld te vormen.30

Ik kan niets bedenken wat in deze tijd belangrijker of noodzakelijker is dan bekering prediken, zelfs onder de heiligen der laatste dagen. Ik roep hen, maar ook de mensen buiten de kerk, op om acht te slaan op de woorden van onze Verlosser. Hij heeft stellig verklaard dat niets wat onrein is in zijn tegenwoordigheid kan vertoeven. Alleen wie getrouw blijven en wie, door hun geloof en door hun bekering, hun kleding in zijn bloed hebben gewassen, zullen het koninkrijk van God ingaan — niemand anders.31

‘Maar zie, alle natiën, geslachten, talen en volken zullen veilig in de Heilige Israëls verblijven, indien zij zich bekeren.’ [1 Nephi 22:28.] En ik bid dat ze zich zullen bekeren. Ik wil dat ze veilig zijn. Ik wil dat ze in de Heilige Israëls geloven, die in de wereld gekomen is en voor de zonden van alle mensen heeft geboet, die ons van de dood heeft verlost, die ons het heil en de vergeving van zonden heeft beloofd op voorwaarde van bekering.

Hoezeer zou ik willen dat alle mensen in Hem geloofden, Hem en zijn Vader aanbaden, en de Heer onze God in de naam van de Zoon dienden. Dan zou er vrede zijn, dan zou rechtschapenheid zegevieren, dan zou de Heer zijn koninkrijk op aarde vestigen.32

Ik vraag de mensen in de wereld dringend zich te bekeren en de waarheid te geloven, het licht van Christus in hun leven te laten schijnen, vast te houden aan elk goed en waar beginsel dat zij kennen en daar het licht en de kennis aan toe te voegen die in deze tijd door openbaring tot ons gekomen zijn. Ik verzoek hen dringend toe te treden tot De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en de zegeningen van het evangelie te oogsten.

Ik verzoek de leden van de kerk dringend de werken van gerechtigheid te doen, de geboden te onderhouden, de Geest te zoeken, de Heer lief te hebben, het koninkrijk Gods op de eerste plaats in hun leven te zetten en met vrees en beven voor God aan hun heil te werken [zie Filippenzen 2:12].33

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Lees in ‘Uit het leven van Joseph Fielding Smith’ de redenen die president Smith had om ‘een waarschuwende stem aan te heffen’. Hoe is de roep tot bekering een uiting van liefde?

  • Wat betekent het om uw geloof op onze hemelse Vader en Jezus Christus te concentreren? (Zie paragraaf 1.)

  • Waarom leidt oprecht geloof altijd tot handelen? (Zie paragraaf 2 voor enkele voorbeelden.) Hoe kunnen we zoal ons geloof door onze handelingen tonen?

  • Hoe is bekering het ‘resultaat van geloof’? (Zie paragraaf 3.)

  • Denk terug aan een keer dat u zich bekeerde en de barmhartigheid en liefde van onze hemelse Vader en Jezus Christus voelde (zie paragraaf 4). Wat kunt u in de les vertellen over uw dankbaarheid voor de verzoening van de Heiland?

  • Waarom is bekering onmogelijk ‘zonder berouw en het verlangen om van de zonde te worden bevrijd’? (Zie paragraaf 5.) Hoe kunnen de laatste twee alinea’s in paragraaf 5 hoop verschaffen aan wie berouw voelt?

  • In welke opzichten is uitstel ‘de dief van het eeuwige leven’? (Zie paragraaf 6.) Wat zijn de gevaren van het uitstellen van onze bekering?

  • Overweeg onder het lezen van paragraaf 7 wat het betekent een ‘waarschuwende stem aan te heffen’. Hoe kunnen we anderen mild en liefdevol waarschuwen?

Relevante Schriftteksten

Hebreeën 11:1–6; Mosiah 4:1–3; Alma 34:17; Ether 12:4; Moroni 7:33–34; LV 18:10–16; Geloofsartikelen 1:4

Onderwijstip

‘Daarom moet de cursist aan het leren worden gezet. Als de leerkracht het voetlicht opzoekt, de show steelt, voortdurend aan het woord is, en anderszins de activiteit overheerst, is het zeker dat hij het leerproces van de cursisten belemmert’ (Asahel D. Woodruff. In: Teaching the Gospel [1962], p. 37; in: Virginia H. Pearce, ‘The Ordinary Classroom—A Powerful Place for Steady and Continued Growth’, Ensign, november 1996, p. 12).

Noten

  1. Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen. (1957–1966), 1:84.

  2. ‘Faith and Works: The Clearing of a Seeming Conflict’, Improvement Era, oktober 1924, p. 1151; zie ook Doctrines of Salvation, Bruce R. McConkie (red.), 3 delen. (1954–1956), 2:311.

  3. In: Conference Report, oktober 1919, p. 88; cursivering in het origineel.

  4. Joseph Fielding Smith jr. In: Take Heed to Yourselves! (1966), V–VI.

  5. In: Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God (1992), p. VIII.

  6. Spencer W. Kimball, geciteerd door Bruce R. McConkie. In: ‘Joseph Fielding Smith: Apostle, Prophet, Father in Israel’, Ensign, augustus 1972, p. 28.

  7. In: Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith (1972), p. 10.

  8. In: Conference Report, april 1970, p. 113.

  9. In: Conference Report, april 1921, p. 186; zie ook Doctrines of Salvation, 2:302.

  10. ‘Redemption of Little Children’, Deseret News, 29 april 1939; kerkkatern, p. 3; zie ook Doctrines of Salvation, 2:302–303.

  11. ‘Faith’, Deseret News, 16 maart 1935, kerkkatern, 3, 7.

  12. In: Conference Report, april 1923, p. 139.

  13. ‘Faith and Works: The Clearing of a Seeming Conflict’, p. 1151; zie ook Doctrines of Salvation, 2:311.

  14. The Restoration of All Things (1945), p. 196.

  15. ‘The Pearl of Great Price’, Utah Genealogical and Historical Magazine, juli 1930, p. 104; zie ook Doctrines of Salvation, 2:48.

  16. In: Conference Report, oktober 1950, p. 13.

  17. In: Conference Report, april 1915, p. 120.

  18. In: Conference Report, oktober 1969, p. 109.

  19. ‘A Warning Cry for Repentance’, Deseret News, 4 mei 1935, kerkkatern, p. 6; zie ook Doctrines of Salvation, 3:44.

  20. The Restoration of All Things, pp. 196–197.

  21. The Restoration of All Things, p. 199.

  22. ‘Repentance and Baptism’, Deseret News, 30 maart 1935, kerkkatern, p. 6.

  23. ‘My Dear Young Fellow Workers’, New Era, januari 1971, p. 5.

  24. ‘Relief Society Conference Minutes’, Relief Society Magazine, augustus 1919, p. 473, zie ook Doctrines of Salvation, 2:17.

  25. In: Conference Report, april 1969, pp. 121, 123.

  26. ‘A Warning Cry for Repentance’, p. 6; zie ook Doctrines of Salvation, 3:35.

  27. In: Conference Report, oktober 1966, p. 58.

  28. In: Conference Report, oktober 1932, p. 91–92; zie ook Doctrines of Salvation, 3:31–32.

  29. In: Conference Report, april 1937, p. 59; zie ook Doctrines of Salvation, 3:49.

  30. In: Conference Report, april 1915, p. 120.

  31. In: Conference Report, oktober 1960, p. 51.

  32. In: Conference Report, oktober 1919, p. 92.

  33. In: Conference Report, oktober 1970, pp. 7–8.