Hij diende mij lang voordat hij mij kende
Ik heb mij in februari 1992 in Comayaguela (Honduras) laten dopen. Na in El Salvador een zending te hebben vervuld, ging ik in San Pedro Sula (Honduras) wonen. Daar kreeg ik kennis aan Brenda, een mooie jonge vrouw die pas negen dagen terug van zending was. Een paar maanden later traden we in de Guatemala-Stadtempel in het huwelijk.
We gingen in de wijk Fesitranh in Honduras wonen, en niet lang daarna werd ik als eerste raadgever in de bisschap geroepen. In een vergadering van het leidinggevend priesterschapscomité meldde de bisschop dat een van de leden van de wijk, broeder Fidel Durón, naar een andere wijk in de ring ging verhuizen. Hij zei dat broeder Durón altijd voor iedereen klaar stond en dat elk lid van de wijk hem vast wel ergens dankbaar voor was.
Broeder Durón hielp iedereen, of het nu om een stroomstoring ging, metselwerk, een gebarsten waterleiding, of een nachtelijk ritje naar het ziekenhuis. Hij beperkte zijn diensten niet tot de kerkleden, maar hielp ook zijn buren en kennissen zoveel mogelijk. Iedereen mocht hem graag en respecteerde hem. De bisschop vroeg ons een lijstje te maken met alle leden die wel eens door broeder Durón waren geholpen. Dan zouden we bij elkaar komen om hem voor al die onbaatzuchtige hulp in het zonnetje te zetten.
Ik dacht bij mijzelf: ik zou niet weten waar ik hem voor moet bedanken. Ik was nog maar kort in de wijk en had een paar keer een praatje met hem gemaakt. Ik vond hem sympathiek, maar volgens mij had hij nog nooit iets voor mij gedaan waarvoor ik hem dankbaar moest zijn.
Een tijdje later werd ik geroepen als lid van de hoge raad en toegewezen aan de wijk López Arellano, de wijk waar broeder Durón nu ter kerke ging. Op een keer was ik in deze wijk in de zondagsschool en de leerkracht vroeg of er iemand was die gezegend was door toedoen van iemand anders.
Ik zat toevallig links van zuster Adela Rosa de Santos. Ze begon te vertellen hoe de man rechts van haar, broeder Durón, haar huisonderwijzer was geweest toen zij en haar gezin pas lid van de kerk waren. Ze zei hoe zeer ze gesterkt waren door zijn onbaatzuchtige daden en hoe zeer hij hen tot zegen was geweest. Ze besloot met de woorden: ‘Zonder de hulp van broeder Durón zou ik hier nu niet zijn.’
Ik kon mijn oren haast niet geloven. Zuster Adela’s dochter, Suyapa, was de zendelinge die vijf jaar eer- der bij mij aan de deur was geweest, en nu was ik lid van de kerk en gezegend met de grootst mogelijke zegeningen. Ik was op zending geweest, had mijn tempelverordeningen ontvangen en had nu de glorierijke hoop op een eeuwig gezin.
Op dat moment drong het tot mij door dat een nederig man twintig jaar daarvoor, trouw aan zijn plicht tot naastenzorg, onwetend tot het welzijn van mijn ziel had bijgedragen. Dat vervulde mij met ongekende blijdschap en met liefde voor mijn broeder, Fidel Durón. Ik had gedacht dat ik broeder Durón geen dank verschuldigd was. Maar nu stond ik wat mij betreft bovenaan het lijstje dat we van de bisschop hadden moeten opstellen.
Die speciale activiteit voor broeder Durón is nooit gehouden, omdat hij weer terug verhuisde naar de wijk Fesitranh. Nu zijn we vrienden voor het leven. Ik kan zoveel bedenken waar ik Jezus Christus dankbaar voor ben, en ook broeder Durón, voor de liefde die hij twintig jaar eerder toonde, zonder dat hij mij kende.
José Salvador Yanez López is lid van de wijk Fesitranh, ring Fesitranh (Honduras).