2005
Zeven lessen uit ons zendingswerk
Februari 2005


Zeven lessen uit ons zendingswerk

Voorafgaand aan zijn hemelvaart droeg de Heiland zijn groepje discipelen op: ‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen’ (Matteüs 28:19). Hoewel deze taak onuitvoerbaar lijkt, heeft president Boyd K. Packer, waarnemend president van het Quorum der Twaalf Apostelen, ons gevraagd om in geloof aan het werk te gaan: ‘Sommigen laten die taak tot zich doordringen en zeggen vervolgens: “Kom nou, dat is onmogelijk! Dat lukt nooit!” Ons antwoord daarop is eenvoudig: “Misschien, maar we doen het toch.”’1

Zendingswerk doen is geen ‘kunde’ die alleen voor een handjevol heiligen der laatste dagen is weggelegd. Wij zijn door eigen ondervinding en door rond te kijken tot de conclusie gekomen dat het voor niemand moeilijk of beangstigend hoeft te zijn om mensen in contact brengen met de zendelingen — althans, als we het op de wijze van de Heer doen. Hieronder volgen zeven belangrijke lessen die we hebben geleerd uit het op zijn wijze zendingswerk doen.

‘Ideale mormonen’ en ‘goede vrienden’

De eerste twee lessen, die we al snel leerden toen we zendingswerk gingen doen, hebben ons zendingswerk er een stuk eenvoudiger op gemaakt: we kunnen gewoonweg niet voorspellen wie wel of niet belangstelling heeft in het evangelie, en: we hoeven echt niet eerst goede vrienden met iemand te worden voordat we hem of haar met de zendelingen in contact kunnen brengen. Die twee lessen leerden we toen we pasgetrouwd waren en de zendelingen in onze wijk ons vroegen een lijstje op te stellen met gegadigden voor de zendelingenlessen. We moesten beginnen bij de namen bovenaan de lijst en die met behulp van een twaalfstappenplan ‘voorbereiden’. Eerst moesten ze een keertje bij ons thuis komen eten, daarna gingen we een avondje met ze uit, zeg maar om het ijs te breken. Bij de zesde, zevende en achtste stap moesten we ze meenemen naar de kerk, een boek-van-mormon geven, en ze vragen of ze de zendelingenlessen wilden volgen. En het ging natuurlijk om de twaalfde stap — de doop.

Plichtsgetrouw stelden we zo’n lijstje op, met de mensen die we de meeste kans gaven om lid te worden van de kerk, bovenaan. Ze zagen eruit als ‘ideale mormonen’ — mensen die qua waarden en normen veel op ons leken. We begonnen onze vriendschap met hen aan te halen, wat inhield dat ons toch al drukke leven nog drukker werd. En wie wij dachten dat ze wel eens interesse in het evangelie konden hebben, weigerden een voor een beleefd bij stap zes, zeven of acht. Niet dat onze uitnodiging ze voor het hoofd stootte, maar bij ieder kwam het er op neer dat ze content waren met hun eigen geloofssituatie. Na maanden van voorbereiding hadden we niemand gevonden die meer had willen weten over het evangelie.

Er kwamen nieuwe zendelingen in de wijk. Uiteraard wisten die niets van onze ervaringen. Toen ze bij ons langs kwamen, vouwden ze een identiek schema op onze tafel uit met de vraag of we een lijstje konden maken van mensen met wie we de vriendschap konden aanhalen, als inleiding op de zendelingenlessen. We protesteerden. ‘Dat hebben we al eens geprobeerd. We hebben er veel tijd in gestoken en het heeft niets opgeleverd.’ We legden uit dat we echt ons uiterste best hadden gedaan met iedereen in wie wij een geschikte kandidaat voor de lessen zagen.

Wanhopig uit op een verwijzing smeekten de zendelingen: ‘Weet u dan helemaal niemand bij wie we langs kunnen gaan?’ We gaven hun de namen van vier echtparen die niet op ons eerste lijstje hadden gestaan. Onder wie de Taylors (fictieve namen). We zeiden ze dat ze uiteraard bij de Taylors langs konden gaan, maar dat dat eigenlijk verspilde tijd was. Ken had helemaal niets met welke godsdienst dan ook. Bovendien was hij verknocht aan rugby en een geoefend innemer van het goudgele gerstenat.

De zendelingen kwamen opgetogen terug. De Taylors hadden hen binnengelaten, naar de eerste les geluisterd en een afspraak gemaakt voor de tweede. We volgden de zendelingenlessen met de Taylors en werden goede vrienden met ze. We hadden nooit gedacht dat juist zij interesse voor het evangelie zouden tonen.

We leerden van deze ervaring dat we vooraf gewoon niet kunnen inschatten wie wel en wie niet openstaat voor de kerk. We dachten dat wel te kunnen en dus hadden veel mensen ons lijstje niet gehaald, omdat ze op grond van hun manier van leven, slechte gewoonten of verschijning niet in aanmerking kwamen. We moeten toegeven dat van de mensen die in onze wijk lid van de kerk zijn geworden, maar weinigen ons lijstje met ‘topkandidaten’ zouden hebben gehaald.

Velen die het evangelie aannemen, hebben zorgen of noden. (Zie Alma 32:2–3.) Dankzij het evangelie ondergaan ze een verandering. De enige manier waarop alle mensen de kans krijgen om het evangelie van Jezus Christus te accepteren of te verwerpen, is als wij hen, zonder te oordelen, uitnodigen om de Heiland te volgen.

Deze ervaring leerde ons ook dat we in de meeste gevallen niet eerst vriendschap hoefden te sluiten, voordat we hen in contact met de zendelingen konden brengen. Dat was niet nodig voor bijna al onze buren, klasgenoten, collega’s, winkelbedienden en medereizigers.

Voltijdzendelingen, bijvoorbeeld, sluiten niet eerst vriendschap met de mensen met wie zij in contact komen. Ze praten met iedereen. Die vriendschap komt pas tot stand als ze de kans krijgen om de lessen te geven. We houden ons er al twintig jaar mee bezig, maar nog nooit hebben we verband kunnen leggen tussen een zorgvuldig opgebouwde vriendschap en iemands interesse voor het evangelie. Maar het omgekeerde is bijna altijd waar: met iedereen die een uitnodiging aanvaardt, ontstaat een hechtere relatie, ongeacht of hij of zij zich op den duur laat dopen. We hebben ook geleerd dat mensen niet beledigd zijn als we ze uitnodigen voor de zendelingenlessen, zelfs als ze daar niet op ingaan, zolang ze onze liefde en Gods liefde voor hen voelen. Ze gaven zelfs te kennen dat ze dankbaar waren dat we genoeg om ze gaven om zoiets persoonlijks en belangrijks ter sprake te brengen.

Vertrouw de zendelingen

De derde les leerden we toen de zendelingen Jack, een collega van mijn man, bij ons thuis de lessen gaven. Een van de zendelingen was net op zending, en zijn senior collega uit Argentinië had het Engels nog niet voldoende onder de knie. Als Jack dus een vraag had, keek hij instinctief naar Clayton, die vervolgens antwoord gaf — omdat hij wist dat hij de vraag duidelijker en overtuigender kon beantwoorden dan die twee zendelingen. En dat werd stilzwijgend de manier van lesgeven. De zendelingen onderwezen in een beginsel, Jack had een vraag, die door Clayton werd beantwoord, waarna de zendelingen het volgende beginsel behandelden. Toen stelde Jack een lastige vraag waar Clayton geen pasklaar antwoord op had. En terwijl Clayton zweeg, gaf de Argentijnse zendeling een diepzinnig antwoord, hem ingegeven door de Geest. Toen Jack weer een vraag stelde, wachtte Clayton af of de zendeling weer antwoord kon geven — en dat kon hij. We leerden een belangrijke les over evangelieonderwijs. Ondanks hun gebrek aan ervaring kunnen we erop vertrouwen dat de zendelingen goed lesgeven in het evangelie , want wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.

Mensen willen zich gewaardeerd voelen

De vierde les leerden we toen er een oude, zware koelkast uit de kelder van een oudere zuster, van wie Clayton de huisonderwijzer was, weg moest. Op dat moment was er niemand uit de wijk die ons kon helpen. Ten einde raad vroegen we onze buurman Jim, die maar wat graag wilde helpen. Het was een hete, vochtige zomerdag en al gauw waren we kletsnat van de transpiratie. Toen we de eerste bocht in de trap hadden bereikt en de koelkast even hadden neergezet, zei Jim plotseling: ‘Kun je me wat meer vertellen over de mormoonse kerk?’

Terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veegde, antwoordde Clayton: ‘Eerlijk gezegd is dit het.’ Toen legde hij uit hoe het huisonderwijs werkte en hoe zeer deze zuster ons nodig had. Ook zeiden we hem dat ons gezin op geregelde basis huurtrucks in- en uitlaadde, omdat er in onze wijk, waar veel studerenden naar de kerk gingen, veel verloop was.

Daar stond Jim van te kijken. ‘In onze kerk luisteren we alleen naar de preek en gaan daarna weer naar huis. Ik heb geen idee wie er hulp nodig heeft. Ze vragen nooit iets, en aanbieden kan ik het ook niet. Je kunt me altijd vragen als je een paar extra handen nodig hebt. Dit spreekt me erg aan.’ Clayton had in het verleden nul op het rekest gekregen toen hij het met Jim over godsdienst had willen hebben. Maar Jim was wel bereid om anderen te helpen.

Wat we van dat voorval geleerd hebben, is dat veel mensen die hun leven op orde hebben, graag anderen willen helpen. Dat verlangen tot naastenzorg wordt ingegeven door het licht van Christus. Wanneer we bij onze presentatie van de kerk nadruk leggen op de leer, vinden we vaak geen aansluiting bij de mensen, omdat dat niet is wat ze zoeken. Als we ze weten te betrekken bij de hulp die wij aan anderen bieden, komen ze er vaak achter dat de kerk een belangrijke behoefte vervult.

Als we anderen betrekken bij ons kerkwerk, voelen ze zich gewaardeerd en stellen ze zich eerder open voor de Geest. En als de Geest hen aanraakt, beseffen veel mensen opeens dat er iets aan hun leven heeft ontbroken. Doordat wij dankzij hem Gods wil konden doen, kwam Jim veel meer over de kerk te weten dan hij ooit zou hebben geleerd uit een gesprek of op een wijkactiviteit. Jim zei vervolgens ja toen we hem vroegen of hij de zendelingenlessen wilde volgen.

Wat is succes?

Hoewel hij vond dat de kerk veel waarheid en goedheid in zich droeg, besloot Jim desondanks om er na de derde les een punt achter te zetten. Ofschoon we wisten dat velen die de lessen afbreken, later in hun leven wel luisteren en het evangelie aannemen, waren we teleurgesteld. Toch was dit onze vijfde waardevolle les over het zendingswerk dat wij als lid doen — we beseften dat we goede zendelingen waren geweest. Jim was een goede vriend geworden. En we hadden hem de kans gegeven een dieper begrip te krijgen van het evangelie van Jezus Christus. Hij heeft in elk geval, of hij nu wel of niet in een later stadium afdaalt in de wateren des doops, een stap voorwaarts gezet op het pad van zijn eeuwige vooruitgang en een paar belangrijke correcte keuzes gemaakt. De meesten van ons falen niet graag. Toen we eenmaal door hadden dat we een goede zendeling zijn als we mensen vragen of ze meer over de kerk willen weten , werd het voor ons een stuk makkelijker om over het evangelie te praten.

Einddatum

Onze zesde les leerden we toen we de raad van ouderling M. Russell Ballard gingen opvolgen: Omdat we het heel druk hebben, dienen we een einddatum te stellen. Of u nu wil of niet, bezigheden zonder einddatum worden vaak op de lange baan geschoven. Zaken die voor een bepaalde datum klaar moeten zijn, komen wel af. Als er geen einddatum wordt gesteld, kunnen zelfs dankbare taken van eeuwig belang — zoals zendingswerk — gemakkelijk op de achtergrond raken.

Ouderling Ballard is ons te hulp geschoten en heeft ons gevraagd om geregeld ‘een datum te prikken’. Hij heeft ons uitdrukkelijk gezegd geen naam op te schrijven. De uitdaging is een datum te prikken en op de Heer te vertrouwen. Hij beloofde ons dat de Heer ons tegen die datum zal zegenen met iemand die ingaat op onze uitnodiging om de zendelingenlessen te volgen, als we elke kans aangrijpen om met zoveel mogelijk mensen over het evangelie te praten.2 Samen hebben we aan ouderling Ballards verzoek voldaan en hebben elk jaar iemand gevonden aan wie de zendelingen de lessen konden geven. Elke keer dat wij onder gebed een datum hadden gekozen, zorgde de Heer dat we iemand vonden die de lessen kon volgen.

Let wel, de mensen die we vonden, zijn ons nooit zomaar in de schoot geworpen. We hebben er dagelijks voor gebeden, vaak voor gevast, en we hebben zoveel mogelijk geprobeerd het evangelie onderwerp van gesprek te maken. Wij gebruikten vaak ‘mormoons jargon’ als opmaat tot een gesprek — we spraken over activiteiten in de kerk, over een kind dat op zending was, over ervaringen die we in onze kerktaken opdeden enzovoort. Door het gebruik van dit jargon was het alsof we een deur openzetten, alsof we de ander uitnodigden om binnen te lopen en over de kerk te praten. De meeste mensen kozen ervoor om niet binnen te komen, en dat geeft niet. Maar soms stelden ze ons vragen over de kerk. Dan beantwoordden we hun vragen. En als het klikte openden we een tweede deur — dan nodigden we hen uit voor de kerkdienst of vroegen ze langs te komen om verder te praten. De meesten gingen niet op onze uitnodiging in, maar sommigen wel. Hoe ze ook reageerden, als ze voelden dat we om hen gaven, was er van hun kant altijd waardering dat we aan ze gedacht hadden.

Een paar jaar geleden koos mijn man de datum 31 januari. Toen de maand januari aanbrak had hij nog niemand gevonden die genegen was om de zendelingenlessen te volgen, hoewel hij met een groot aantal mensen over het evangelie had gesproken. Op 20 januari zou hij voor een academisch congres naar Honolulu op Hawaï afreizen, en zoals zijn agenda er de overige dagen uitzag, was het duidelijk dat hij op zijn vliegreis naar en van Hawaï iemand moest zien te vinden die hij aan de zendelingen kon doorgeven. Een andere gelegenheid was er niet. Hij bad God elke dag vurig dat hij in het vliegtuig naast iemand kwam te zitten die openstond voor het evangelie.

Na al die inspanning kon hij zijn ogen niet geloven toen hij de figuur in de stoel naast hem zag — iemand, Vinnie was zijn naam, met een kleurig Hawaïhemd aan dat tot bijna aan zijn navel openviel, waardoor er ruim zicht was op zijn behaarde torso met maar liefst drie gouden kettingen. Vinnie legde uit dat hij elf maanden van het jaar hard werkte en zijn zuur verdiende geld opzij legde om in de wintertijd een maand naar Hawaï te ontsnappen, waar hij achter het vrouwelijk schoon aanging. Clayton was diep teleurgesteld. Hij had zo zijn best gedaan om iemand te vinden — en als dank kwam hij naast iemand te zitten voor wie religie een ver van zijn bed show was. Teleurgesteld ging Clayton wat zitten lezen.

Toen de stewardess de lunch bracht, legde Clayton zijn tijdschrift weg en begon een gesprekje met zijn medepassagier. Vinnie vroeg Clayton of hij wel eens op Hawaï geweest was. Clayton antwoordde dat hij daar op de taalschool van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen was geweest, voorafgaand aan zijn zending in Korea. Tot zijn verbazing legde Vinnie zijn vork neer en zei: ‘Je bent dus mormoon? Het afgelopen jaar is er toch zoiets geks over mij gekomen. Ik heb nooit belangstelling gehad voor religie, maar de laatste tijd ben ik nieuwsgierig geworden naar de mormonen. En ik weet niet waarom. Kun je me wat meer over je kerk vertellen?’

In de daaropvolgende drie uur hebben zij het evangelie doorgesproken, geloofsartikel na geloofsartikel. De Geest kon zijn werk doen. Vinnie onderbrak het gesprek verschillende keren om zijn dank uit te spreken dat Clayton met hem wilde spreken over de kerk. Toen het vliegtuig was geland, zei Clayton tegen Vinnie dat er in zijn woonplaats zendelingen waren, en of hij die de volgende maand bij hem kon langssturen. Vinnie vroeg daarop of er zendelingen in Honolulu waren. Claytons gebeden werden beantwoord, omdat hij de interesse van Vinnie opwekte door ‘mormoons jargon’ te gebruiken, en zijn oordeel over wat er in Vinnie hart leefde buiten beschouwing te laten.

Constanten en variabelen

We leerden een zevende les uit deze ervaring: Als we hard werken in de kerk, kunnen we ervan uitgaan dat God ons met wonderen zegent als we heengaan en de dingen doen die Hij gebiedt. (Zie 1 Nephi 3:7.) In het proces dat bepaalt of we wel of niet mensen voor de zendelingen vinden, is God een constante, niet een variabele. Hij houdt Zich altijd aan zijn beloften. Er is maar één variabele, en die is of we het geloof hebben om de uitdaging aan te gaan, gehoorzaam te zijn en wonderen te verwachten. En het zijn vooral de mannen en vrouwen die druk zijn met het leiden van onze wijken en ringen (of gemeenten en districten) die dit eenvoudige geloof moeten oefenen, zelfs meer nog dan de andere leden — want als zij niet in de tegenwoordige tijd en in de eerste persoon over hun zendingservaringen kunnen spreken, zal het hun niet lukken om de leden aan het zendingswerk te krijgen.

Zegeningen

We kennen allemaal mensen die zendingswerk doen in de vingers lijken te hebben, alsof het een aangeboren gave is die het makkelijk voor hen maakt. Wij hebben het zeker niet in de vingers. We vonden het werk aanvankelijk onaangenaam en angstaanjagend, maar al doende hebben we de lessen geleerd waarmee we het zendingswerk in de vingers hebben gekregen.

De zegeningen die ons gezin dankzij ons zendingswerk deelachtig zijn geworden, zijn ontelbaar. Zendingswerk heeft de Geest Gods in ons gezin en ons hart gebracht. Vier jaar geleden bijvoorbeeld, vroegen we Sunil, een van Claytons voormalige studenten, of hij de zendelingenlessen bij ons thuis wilde volgen. De zendelingen waren op hun best en aan het eind van een les getuigden ze beiden van de waarheid van de behandelde beginselen. Ook wij gaven ons getuigenis, waarna Clayton een van de zendelingen vroeg een gebed uit te spreken. Op dat moment stak onze zoon, Spencer, zijn vinger op. ‘Papa, mag ik wat zeggen?’ Hij ging staan, keek Sunil indringend aan en zei: ‘Sunil, ik ben pas elf. Maar ik wil je zeggen dat wat de zendelingen je vanavond hebben geleerd, waar is. Ik weet dat God leeft. Ik weet dat jij en ik zijn zoons zijn en dat Joseph Smith werkelijk een profeet van God was.’ Een aangename en geestelijke stemming vulde de kamer.

De volgende dag kregen we een e-mailtje van Sunil, waarin hij schreef dat hij veel had opgestoken van de heldere uitleg die de zendelingen en wij van het evangelie hadden gegeven. Hij voegde er evenwel dit aan toe: ‘Toen uw zoon echter ging staan en zijn zegje deed, voelde ik iets wat ik nog nooit eerder had gevoeld. Dat moet zijn wat u bedoelt met de Geest Gods.’

We hebben veel zegeningen gekregen en veel vrienden gemaakt, doordat wij anderen lieten delen in het evangelie. Maar deze zegen is een van de beste: doordat de zendelingen ons gezin geregeld helpen om, door de kracht van de Heilige Geest, het evangelie aan nieuwe en oude vrienden te brengen, is het geloof van onze vijf kinderen in grote mate beïnvloed en is de Geest Gods in ons gezin gekomen.

Noten

  1. ‘The Redemption of the Dead’, Ensign, november 1975, p. 97.

  2. Zie ‘Noteer een datum’, De Ster, verslag oktoberconferentie 1984, pp. 12–14; zie ook ‘Wij verkondigen het evangelie’, De Ster, januari 1987, pp. 28–30.

Afdrukken