Het gezin VERsterken
OP WEG NAAR VOLMAKING
Een serie artikelen ter ondersteuning van uw studie en gebruik van ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld.’
‘In het voorsterfelijke leven kenden en aanbaden de geestzonen en -dochters God als hun eeuwige Vader, en aanvaardden zijn plan waardoor zijn kinderen een stoffelijk lichaam konden krijgen en aardse ervaringen konden opdoen om vooruitgang te maken op weg naar volmaking en om uiteindelijk hun goddelijke bestemming als erfgenaam van het eeuwige leven te verwezenlijken. Het goddelijk plan van geluk maakt het mogelijk dat familiebanden ook na de dood blijven bestaan.’1
Het voorsterfelijk leven is de sleutel
Als we ons doel op aarde willen begrijpen en ons goddelijk potentieel willen bereiken, moeten we begrijpen dat we voor onze geboorte als geestkinderen bij onze hemelse Vader woonden. President Boyd K. Packer, waarnemend president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft gezegd: ‘Als we de leer van het voorsterfelijk leven begrijpen, beseffen we dat we kinderen van God zijn en dat we bij Hem woonden voordat we geboren werden. Dan weten we dat dit leven een proeftijd is, dat het leven niet bij de geboorte begonnen is noch bij de dood zal ophouden. Dan begint het leven zin en een doel te krijgen, zelfs met alle chaos die de mens hier weet te creëren.’2
De zegen van een stoffelijk lichaam
In ons voorsterfelijk leven verheugden we ons in de kans om naar de aarde te gaan, een stoffelijk lichaam te krijgen en ervaring op te doen. We wisten dat dit de enige manier was, waarop we net zo volmaakt als onze Vader in de hemel konden worden en uiteindelijk het soort leven genieten dat Hij leidt — eeuwig leven. President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft uitgelegd: ‘Er is niets dat heiliger gehouden dient te worden dan het verbond, dat de geesten van mensen, het nageslacht van God in de geest, in staat stelt hun intrede in deze wereld te doen en een sterfelijk lichaam op zich te nemen. (…) Dat was de zwaarste straf ooit, die werd uitgesproken over Lucifer en zijn engelen. Nooit meer een lichaam hebben, in alle eeuwigheid niet, is de zwaarste van alle vloeken. Deze geesten kunnen geen vooruitgang maken, hebben geen hoop op opstanding of eeuwig leven. (…) Een geest kan niet volmaakt worden zonder een lichaam van vlees en been. Het lichaam en de geest worden samen tot de onsterfelijkheid en de heilszegeningen gebracht. Op geen enkele andere manier dan door de geboorte in dit leven en de opstanding, kunnen geesten gelijk onze hemelse Vader worden.’3
In geloof wandelen
Hoewel sommige geestkinderen van God alleen maar een lichaam hoeven te krijgen, om daarna naar zijn tegenwoordigheid te worden teruggeroepen, komt de rest van ons om verschillende andere redenen naar aarde: om geloof te ontwikkelen, om christelijke kwaliteiten te ontwikkelen, ondanks tegenspoed, en om beproefd en getoetst te worden. President Marion G. Romney (1897–1988), eerste raadgever in het Eerste Presidium, heeft verklaard: ‘Dit sterfelijk leven, waarin we ons nu bevinden, is een noodzakelijke stap op onze opwaartse weg. Teneinde volmaakt te kunnen worden, moesten we ons voorsterfelijke thuis verlaten en naar de aarde komen. Tijdens de overplaatsing kwam er een sluier voor onze geestelijke ogen, waardoor we ons ons voorsterfelijk leven niet meer kunnen herinneren. In de hof van Eden kregen wij van God onze keuzevrijheid en daarna kwamen wij er, als het ware, alleen voor te staan tegenover de krachten van goed en kwaad, zodat we getoetst konden worden — om te zien of we, in geloof wandelend, ons grote potentieel zouden waarmaken door “alles [te] doen wat de Heer, hun God, [ons] ook zal gebieden” (Abraham 3:25).’4
Eeuwige gezinsrelaties
Als we het hebben over ons eeuwig potentieel bereiken, dan is onze eeuwige Vader ons ideaal. Wie het eeuwige leven beërven, betreden die hoge en heilige sfeer in de gehuwde staat, als echtpaar dat is verzegeld door de macht van het priesterschap, en genieten daar relaties die over het graf voortduren. De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘Dezelfde betrekkingen die hier onder ons bestaan, zullen ook daar onder ons bestaan, maar zullen dan gepaard gaan met eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid die wij nu niet genieten’ (LV 130:2). Hoewel we ons vast en zeker zullen verheugen in de eeuwige omgang met boezemvrienden, zijn de betrekkingen die voor ons de meeste betekenis hebben, de gezinsrelaties die verzegeld zijn in het huis van de Heer door middel van de priesterschapsverordeningen.
Die verzegeling gebeurt niet automatisch. We hebben tot taak de gegevens van onze voorouders op te zoeken en de verzegelbevoegdheid plaatsvervangend voor hen in het huis des Heren aan te wenden. President Brigham Young (1801–1877) heeft gezegd: ‘Wij zijn geroepen (…) om de natiën der aarde te verlossen. Onze voorouders kunnen niet tot volmaking komen zonder ons; wij kunnen niet tot volmaking komen zonder onze voorouders. Deze keten in het heilige priesterschap moet er zijn; hij moet worden gesmeed van de laatste generatie die op aarde leeft terug tot vader Adam, om allen terug te brengen die kunnen worden verlost en die een plaats kunnen krijgen waar ze eeuwig heil en heerlijkheid in een der koninkrijken kunnen ontvangen.’5
Het is een enorme zegen om in deze bedeling te leven. We weten af van ons voorsterfelijk bestaan en onze keuzes daar, we begrijpen het doel van dit leven, we hebben het priesterschap en de tempelverordeningen waarmee een gezin kan worden verzegeld, en we hebben de middelen om dit werk verder uit te breiden. De vraag van de profeet Joseph Smith is zeker van toepassing: ‘Zullen wij niet voorwaarts gaan in zo’n groot werk?’ (LV 128:22).