2005
Met nieuwe ogen
Februari 2005


BOODSCHAP VAN HET EERSTE PRESIDIUM

Met nieuwe ogen

Toen Jezus onder de mensen was en zijn woord verkondigde, sprak Hij veelvuldig over harten die weten en voelen, over oren die horen, en over ogen die meer zien.

We kennen allemaal wel iemand die slechtziend is. Ook kennen we veel mensen die goede ogen hebben, maar die op klaarlichte dag in duisternis lopen. Wie tot die laatste groep behoren, zullen misschien nooit de witte stok ter hand hoeven nemen om zich met het bekende ‘tik, tik, tik’ een weg te banen. Ze hebben ook geen blindengeleidehond aan hun zij of een bordje om hun nek waarop ‘Ik ben blind’ staat. Maar blind zijn ze niettemin. Sommigen zijn verblind door boosheid; anderen door onverschilligheid, door wrok, haat, vooroordeel, onwetendheid. Ze zijn blind voor geboden kansen. Over hen heeft de Heer gezegd: ‘Hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen.’1

Hun jammerklacht zou heel goed kunnen zijn: ‘Het evangelie van Jezus Christus is hersteld, en toch ben ik blind.’ Anderen roepen uit, zoals Filippus van weleer: ‘Hoe zou ik [de weg] kunnen [vinden], als niet iemand mij de weg wijst?’2

Heel lang geleden zag ik bij een bezoek aan een ringconferentie dat een van de raadgevers in het ringpresidium blind was. Hij functioneerde prima, verrichtte zijn taken alsof hij gewoon kon zien. Op de avond dat we bijeenkwamen in het ringkantoor op de eerste verdieping van het gebouw stormde het. Plotseling klonk er een harde donderslag. Het licht in het gebouw ging bijna onmiddellijk uit. Instinctief strekte ik mijn hand uit naar onze blinde leider en zei: ‘Pak mijn arm maar vast, dan breng ik u naar beneden.’

Ik ben er zeker van dat hij glimlachte toen hij zei: ‘Nee, broeder Monson, pak mijn arm maar vast, zodat ik u kan helpen. Nu bent u op mijn terrein.’ De storm ging liggen, het licht ging weer aan, maar ik zal nooit vergeten wie mij toen de trap afleidde, iemand die niet kon zien, maar toch vol licht was.

Licht van de wereld

Lang geleden, ver hier vandaan, zag Jezus in het voorbijgaan een man, die sedert zijn geboorte blind was. Zijn discipelen vroegen de Meester waarom deze persoon blind was. Had hij gezondigd, of hadden zijn ouders gezondigd en daarmee zijn aandoening veroorzaakt?

‘Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden.

‘Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.

‘Na dit gezegd te hebben, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen, en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam (…). Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug.’3

Als gevolg van dit wonder ontstond er een grote woordenstrijd onder de Farizeeën:

‘Zij riepen dan ten tweeden male de man, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef Gode de eer; wij weten, dat deze mens [Jezus] een zondaar is.

‘Hij dan antwoordde: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik, dat ik, die blind was, nu zien kan.’4

We denken ook aan de visser die Simon werd genoemd, u en mij beter bekend als Petrus, de voornaamste apostel. Die twijfelende, ongelovige, impulsieve Petrus verloochende Jezus, in vervulling van de profetie van zijn Meester, maar liefst drie maal. En terwijl Hij geduwd, bespot en geslagen werd, ‘in de kwelling van zijn vernedering, in de majesteit van zijn zwijgen (…) “ keerde [Jezus] zich om en zag Petrus aan. ”’5 Een chroniqueur beschreef de verandering als volgt: ‘Het was genoeg. (…) “[Petrus] zag geen gevaar meer, vreesde de dood niet meer.” (…) [Hij] rende de nacht in (…) “het ochtendgloren tegemoet.” (…) Deze gebroken, doch berouwvolle man [stond] voor het tribunaal van zijn eigen geweten, en daar was zijn oude leven, zijn oude schaamte, zijn oude ik gedoemd te sterven in goddelijk verdriet en voort te komen in een nieuwe en [edeler] geboorte.’6

De apostel Paulus had een soortgelijke ervaring als Petrus. Vanaf de dag dat hij tot bekering kwam tot op de dag dat hij stierf, was Paulus’ aansporing: ‘[Leg] de oude mens af en [doe] de nieuwe mens aan’ en ‘[doe] de nieuwe mens aan, die naar de (wil van God) geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.’7

De visser Simon was de apostel Petrus geworden. De vervolger Saulus werd de bekeerder Paulus.

Licht van Christus

Hoeveel tijd er sindsdien ook is voorbijgegaan, de Verlosser is nog steeds bij machte om iemands leven te veranderen. Wat Hij tot de dode Lazarus sprak, zegt Hij ook tot u en mij: ‘Kom naar buiten.’8

President Harold B. Lee (1899–1973) heeft dit gezegd: ‘Iedere ziel op aarde, waar hij ook woont, in welk land hij ook is geboren, ongeacht of hij rijk is of arm, is bij zijn geboorte begiftigd met dat eerste licht, het licht van Christus genoemd, de Geest der waarheid, of de Geest Gods — dat universele licht van intelligentie waarmee elke ziel gezegend is. [Mormon] had het over die Geest toen hij zei:

‘“Want ziet, de Geest van Christus is aan ieder mens gegeven, opdat hij het goede van het kwade moge onderscheiden; daarom toon ik u de wijze van oordelen; want alles, wat uitnodigt om het goede te doen, en overreedt in Christus te geloven, wordt door de macht en gave van Christus uitgezonden; daarom zult gij met volmaakte kennis kunnen weten, dat het van God is.” (Moroni 7:16.)’9

U en ik weten wie er volgens deze definitie in aanmerking komen voor de zegen van de Heiland.

Walter Stover uit Salt Lake City bijvoorbeeld. Walter, geboren in Duitsland, omarmde het evangelie en ging naar Amerika. Hij begon een eigen zaak. Hij stelde zijn tijd en middelen royaal aan anderen beschikbaar.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Walter Stover geroepen om naar zijn vaderland terug te keren. Hij gaf leiding aan de kerk in dat land en was allen met wie hij in contact kwam en met wie hij samenwerkte tot zegen. Met eigen geld bouwde hij twee kerkgebouwen in Berlijn — een prachtige stad die door de oorlog in puin lag. Hij plande een bijeenkomst in Dresden voor alle Duitse kerkleden en charterde vervolgens een trein om ze uit het hele land bij elkaar te brengen, zodat ze konden deelnemen aan het avondmaal en konden getuigen van Gods goedheid jegens hen.

Tijdens de uitvaartdienst voor Walter Stover zei zijn schoonzoon, Thomas C. LeDuc, over hem: ‘Het lukte hem om Christus in ieders gelaat te zien, en hij handelde dienovereenkomstig.’

De dichter heeft geschreven:

Ik kwam ’s nachts een vreemde tegen

met een lamp die niet meer scheen;

ik bleef staan en hield mijn vlam bij,

zijn lamp brandde al gauw als voorheen.

Later die nacht stak er een storm op,

de wereld schudde heen en weer.

En toen de wind was gaan liggen,

deed mijn lamp het niet meer.

Maar de vreemde kwam weerom —

zijn lamp brandde in volle gloed;

Hij hield de kostbare vlam bij

al gauw brandde mijn lamp evengoed.10

Misschien is de moraal van dit gedicht simpelweg dat u anderen pas licht kunt geven als u zelf schijnt.

Licht van het evangelie

Toen de profeet Joseph Smith het bos inging, dat geheiligd werd door wat daar plaatsvond, beschreef hij die gebeurtenis als volgt:

‘Het was op de morgen van een mooie, heldere dag, vroeg in het voorjaar van achttienhonderdtwintig. Het was de eerste maal van mijn leven dat ik een dergelijke poging deed, want ondanks mijn bezorgdheid had ik nog nooit eerder een poging gedaan om hardop te bidden.’11

Na een schokkende ervaring met een onzichtbare macht, vervolgde Joseph:

‘Precies op dat moment van grote ontsteltenis zag ik recht boven mijn hoofd een lichtkolom, de helderheid van de zon overtreffend, die geleidelijk neerdaalde tot zij op mij viel. (…)

‘Toen het licht op mij rustte, zag ik twee Personen, wier glans en heerlijkheid elke beschrijving tarten, boven mij in de lucht staan. Een van Hen sprak tot mij, mij bij de naam noemend, en zei, wijzend op de ander: Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!12

Joseph luisterde. Joseph leerde.

Soms wordt mij gevraagd: ‘Broeder Monson, als de Heiland aan u verscheen, wat zou u Hem dan vragen?’

Mijn antwoord is altijd hetzelfde: ‘Ik zou Hem niets vragen. Ik zou luisteren!’

Laat in de avond gleed een bootje zachtjes naar zijn ligplaats aan de ruwe pier van een eiland in de Stille Oceaan. Twee Polynesische vrouwen hielpen Meli Mulipola uit de boot en brachten hem naar het uitgesleten pad dat naar de dorpsstraat voerde. De vrouwen vergaapten zich aan de heldere sterren die aan de nachtelijke hemel fonkelden. Het vriendelijke maanlicht verlichtte het pad dat zij volgden. Maar Meli Mulipola kon deze schoonheden van de natuur — de maan, de sterren, de hemelboog — niet bewonderen, want hij was blind.

Tot de dag dat het noodlot toesloeg, was er niets met zijn ogen aan de hand. Aan het werk op de ananasplantage, werd het plotsklaps donker om hem heen. Oneindig was de nacht die opdoemde. Later in zijn leven hoorde hij van de herstelling van het evangelie en de leringen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Hij had zijn leven ingericht naar die leringen.

Zijn dierbaren en hij hadden deze lange reis ondernomen, omdat ze hadden gehoord dat een drager van het priesterschap Gods de eilanden bezocht. Broeder Mulipola vroeg om een zegen aan hen die het heilig priesterschap droegen. Zijn verzoek werd ingewilligd. Er stroomden tranen uit zijn lichtloze ogen over zijn bruine wangen, die uiteindelijk op zijn inheemse hemd vielen. Hij viel op zijn knieën en bad: ‘O God, U weet dat ik blind ben. Uw dienstknechten hebben mij een zegen gegeven; en als het uw wil is, zal ik weer zien. Maar of ik nu in uw wijsheid licht zie of alle dagen van mijn leven in duisternis leef, ik zal eeuwig dankbaar zijn voor de waarheid van uw evangelie die ik nu voor ogen heb en die mij het licht van het leven ontvouwt.’

Hij stond op, dankte ons voor de zegen en verdween in het duister van de avond. Hij kwam stilletjes en vertrok stilletjes. Maar ik zal hem nooit vergeten. Ik moest denken aan de boodschap van de Meester: ‘Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.’13

We leven in een tijd van tempelbouw. Nog nooit zijn er zoveel tempels gebouwd en ingewijd. President Gordon B. Hinckley, Gods profeet op aarde, heeft een visie over de essentiële verordeningen die in het huis des Heren worden verricht. De tempels dragen zegen in zich voor ieder die er binnengaat en voor ieder die offers brengt voor de tempelbouw. Het licht van Christus zal op iedereen schijnen — zelfs op wie al door de sluier zijn gegaan. President Joseph F. Smith (1838–1918) heeft het volgende over het werk voor de doden gezegd: ‘Door het werk dat wij voor hen doen, zullen de ketens van slavernij van hen afvallen, zal de duisternis die hen omringt optrekken, zal er licht op hen schijnen en zullen zij in de geestenwereld horen van het werk dat door hun kinderen hier voor hen gedaan is, en zullen zij zich met u verheugen dat u die taken hebt uitgevoerd.’14

De apostel Paulus heeft ons de aansporing gegeven: ‘Wees een voorbeeld voor de gelovigen.’15 En Jakobus heeft gezegd: ‘Weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden.’16

Tot slot de woorden van de dichteres Minnie Louise Haskins, die heeft geschreven:

En ik zei tegen de man die aan de poort van het jaar stond:

‘Geef mij een lamp, opdat ik veilig het onbekende kan betreden!’

En hij antwoordde:

‘Loop het duister in en leg uw hand in de hand van God.

Dat is beter dan een lamp en veiliger dan de bekende weg.’

Dus ging ik verder, vond de hand van God en liep blijmoedig de nacht in.

En Hij leidde mij naar de heuvels en het ochtendgloren in het eenzame oosten.17

Moge ons licht zo schijnen dat wij onze hemelse Vader verheerlijken, en zijn Zoon, Jezus Christus, wiens naam de enige is onder de hemelen waardoor wij gered kunnen worden.

VOOR DE HUISONDERWIJZERS

Neem dit artikel eerst gebedvol door. Breng het vervolgens zo dat iedereen mee wil doen met de bespreking. Hieronder staan enkele voorbeelden:

  1. Laat een gloeilamp of een kaars zien. Vraag het gezin een lijstje te maken met manieren waarop we het woord licht gebruiken (zie de onderkopjes in dit artikel voor ideeën). Gebruik een of twee anekdotes uit dit artikel om aan te geven dat het een grote zegen is om te kunnen zien. Geef uw getuigenis van het licht dat Jezus Christus in uw leven heeft gebracht.

  2. Lees de anekdotes over Walter Stover en Meli Mulipola voor en vraag het gezin daarna hoe zij licht in andermans bestaan brachten. Bespreek dan met het gezin hoe zij het licht van het evangelie aan anderen kunnen brengen.

  3. In het verlengde van een van de voorbeelden of anekdotes die u uit deze boodschap gebruikt, kunt u het gezin vragen hoe Jezus Christus licht in iemands leven brengt. Geef met een eigen voorbeeld aan dat er licht in uw leven is gekomen dankzij de leringen van Jezus Christus.

Noten

  1. Matteüs 13:15.

  2. Handelingen 8:31.

  3. Johannes 9:3, 5–7.

  4. Johannes 9:24–25.

  5. Frederic W. Farrar, The Life of Christ (1874), p. 580; zie Lucas 22:61.

  6. The Life of Christ, p. 581.

  7. Efeziërs 4:22, 24.

  8. Johannes 11:43.

  9. Stand Ye in Holy Places (1974), p. 115.

  10. Lon Woodrum, ‘Lamps’.

  11. Geschiedenis van Joseph Smith 1:14.

  12. Geschiedenis van Joseph Smith 1:16–17.

  13. Johannes 8:12.

  14. Zie Leringen van kerkpresidenten — Joseph F. Smith (1998), p. 247.

  15. 1 Timoteüs 4:12.

  16. Jakobus 1:22.

  17. In: ‘The Gate of the Year’, Masterpieces of Religious Verse, onder redactie van James Dalton Morrison (1948), p. 92.