2009
Helpen genezen
Februari 2009


Luister naar de stem van een profeet

Helpen genezen

Uit een conferentietoespraak van april 2007.

President Monson getuigt dat we recht hebben op de hulp van de Heer.

Afbeelding
President Thomas S. Monson

Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog werd ik achttien en werd ik tot ouderling geordend — een week voordat ik naar de marine vertrok. Een lid van de bisschap was naar het station gekomen om afscheid van me te nemen. Vlak voordat de trein vertrok, gaf hij mij een boek: Handboek voor zendelingen. Ik lachte en zei: ‘Ik zit in de marine. Ik ga niet op zending.’ Hij antwoordde: ‘Neem het toch maar mee. Misschien heb je er wat aan.’

En dat was zo. Gedurende onze basisopleiding leerde onze commandant ons hoe we het best onze kleding in de grote plunjezak konden pakken. Hij zei toen: ‘Als je een hard, rechthoekig voorwerp hebt dat je onderin je zak kunt leggen, blijven je kleren beter op hun plaats liggen.’ Ik dacht: waar vind ik een hard, rechthoekig voorwerp? Toen dacht ik aan het Handboek voor zendelingen. En zo deed het twaalf weken dienst als bodem van mijn plunjezak.

De avond vóór ons kerstverlof was het stil in de barakken. Plotseling merkte ik dat mijn kameraad naast me — Leland Merrill, die ook lid van de kerk was, van pijn lag te kreunen. Ik vroeg: ‘Wat is er, Merrill?’

Hij antwoordde: ‘Ik ben ziek. Ik ben heel erg ziek.’

Naarmate de uren verstreken, begon hij steeds harder te kreunen. Toen fluisterde hij wanhopig: ‘Monson, jij bent toch ouderling?’ Dat gaf ik toe, waarop hij smeekte: ‘Geef me een zegen.’

Toen bedacht ik dat ik nog nooit iemand een zegen had gegeven. Ik smeekte God om hulp. Het antwoord kwam: ‘Kijk onderin je plunjezak.’ Om twee uur ’s nachts gooide ik mijn zak leeg. Toen hield ik het Handboek voor zendelingen bij het nachtlampje en las hoe je een zegen behoort te geven. Terwijl er zo’n honderdtwintig nieuwsgierige matrozen zaten toe te kijken, gaf ik hem een zegen. Voordat ik mijn spullen weer had ingepakt, sliep Leland Merrill al.

De volgende ochtend keek Merrill me aan en zei: ‘Monson, wat ben ik blij dat je het priesterschap draagt!’ Zijn blijdschap werd alleen overtroffen door mijn dankbaarheid — niet alleen voor het priesterschap, maar omdat ik de hulp kreeg die ik nodig had toen ik in een noodgeval het priesterschap moest gebruiken.

Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben we recht op de hulp van de Heer. Gedurende mijn leven heeft Hij mij ontelbare malen geholpen.

Foto David Newman; illustratie Michael T. Malm

Afdrukken