2009
Nieuwe bekeerlingen sterken
Februari 2009


Nieuwe bekeerlingen sterken

We zijn allemaal betrokken bij het proces om nieuwe leden te behouden. Het is een voortdurend bekeringsproces — van zich wenden tot, en telkens weer terugkeren tot, de Heer.

Afbeelding
Susan W. Tanner

Foto van zuster Tanner Busath Photography; foto-illustratie Henrik Als; illustratie Steve Kropp

Toen ik enige tijd geleden het zuiden van Brazilië ging bezoeken, ging mijn man met mij mee. Hij was in dat gebied op zending geweest. Toen we op een avond naar een bijeenkomst gingen, werden we aan de deur begroet door een jonge moeder, die zich voorstelde als mijn tolk voor die bijeenkomst. Ze wendde zich enthousiast tot mijn man en zei: ‘Broeder Tanner, u bent degene die mijn familie jaren geleden in het evangelie heeft onderwezen. Ik was toen nog een kleuter, maar telkens werd uw naam in verband gebracht met de eerste dopelingen in onze familie.’ Toen vertelde ze dat ieder familielid door de jaren heen getrouw was gebleven aan de kerk. Wat een ontroerend weerzien was dat!

Gedurende de bijeenkomst zag mijn man anderen in de kapel zitten aan wie hij het evangelie had gebracht en die getrouw waren gebleven. Toen hij zijn getuigenis gaf, uitte mijn man zijn vreugde over hun getrouwheid. Hij zei dat het hem herinnerde aan het verhaal in het Boek van Mormon, waarin Alma na vele jaren onderweg zijn goede vrienden, de zonen van Mosiah, tegenkwam:

‘Nu waren die zonen van Mosiah bij Alma geweest toen de engel voor het eerst aan hem verscheen; daarom was Alma buitengewoon verheugd zijn broeders te zien; en wat nog meer tot zijn vreugde bijdroeg: het waren nog steeds zijn broeders in de Heer’ (Alma 17:2; cursivering toegevoegd).

Die avond in Brazilië kwam mijn man nog meer goede vrienden uit het verleden tegen die ‘nog steeds zijn broeders [en zusters] in de Heer’ waren.

Dat is het verlangen van iedere getrouwe zendeling: dat nieuwe bekeerlingen in de kerk blijven en ‘sterk [worden] in de kennis van de waarheid’ (Alma 17:2). Dat is het verlangen van iedere getrouwe ouder: dat hun kinderen trouw aan de waarheid blijven. Dat verlangt iedere kerkleider voor de leden onder zijn hoede, en onze Vader in de hemel verlangt dit innig voor zijn kinderen (zie Mozes 1:39).

Op zoek naar wie zijn afgedwaald

Het ontroert mij hoe vaak de Heer zijn liefde uit voor zijn volk, zelfs als zij afdwalen — misschien juist als ze afdwalen. Denk aan de gelijkenissen van de Heiland over verloren zaken: schapen, penningen, een verloren zoon (zie Lucas 15). De herder gaat achter het verloren schaap aan; de vrouw zoekt haar hele huis af naar de verloren penning; de vader loopt zijn verloren zoon tegemoet ‘[als] hij nog veraf [is] (…), [valt] hem om de hals en kus[t] hem’ (Lucas 15:20). In de gelijkenis van de olijfboom vangen we een glimp op van Gods lankmoedige liefde voor wie afdwalen (zie Jakob 5). Telkens weer weeklaagt de Heer van de wijngaard: ‘Het grieft mij deze boom te moeten verliezen’ (Jakob 5:7, 11, 13, 32). Door het hele boek Jesaja heen, verzekert de Heer Israël dat Hij het niet zal vergeten: ‘Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift’ (Jesaja 49:16). In het boek Ezechiël zegt de Heer: ‘De verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken’ (Ezechiël 34:16).

Als we ons gaan bezighouden met behoud en heractivering, stellen we ons in dienst van de Heer om liefdevol onze broeders en zusters te zoeken, die misschien zijn als het verloren schaap, de verloren penning of de verloren zoon.

Een nieuwe wereld betreden

De weg kan ook zwaar zijn voor nieuwe kerkleden, die zich proberen aan te passen aan deze grote verandering in hun leven. Een nieuw lid heeft deze moeilijke verandering als volgt onder woorden gebracht: Ze zei: ‘Wanneer wij, onderzoekers, lid worden van de kerk, ontdekken we tot onze verbazing dat we een volledig vreemde wereld binnengegaan zijn, een wereld met zijn eigen tradities, cultuur en taal. We ontdekken dat er niemand of niets is aan wie of waar we om leiding kunnen vragen op onze tocht in die nieuwe wereld.’1

President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft herhaaldelijk aangegeven dat zowel onze nieuwe leden als onze afgedwaalde leden onze hulp nodig hebben. Ze hebben een vriend, een taak en geestelijke voeding nodig, zoals blijkt uit het boek Moroni: ‘En wanneer zij tot de doop waren toegelaten (…) werden zij onder het volk van de kerk van Christus gerekend; en hun naam werd opgeschreven, zodat zij bekend zouden blijven en gevoed worden (…) om hen op het rechte pad te houden’ (Moroni 6:4).

Op diezelfde reis naar Brazilië zocht ik een paar jongevrouwen thuis op, omdat ik wilde dat ze ‘bekend zouden blijven en gevoed worden’. Sommigen waren volledig actief, terwijl anderen niet meer in de kerk kwamen. Ik vroeg aan ieder van hen of ze het jongevrouwenmotto konden opzeggen. Iedere jongevrouw kon dat! Toen vroeg ik aan iedere jongevrouw welke jongevrouwenwaarde het meeste voor haar betekende, en waarom. Terwijl ieder meisje antwoordde, voelde ik de Geest en besefte dat er zelfs in de meisjes die niet meer naar de kerk gingen nog een sprankje geloof gloeide. Ik wist dat als er iemand was die zich om hen bekommerde en hen liefhad, en dat sprankje geloof zou aanwakkeren, hun licht weer helder kon gaan branden.

Eigen verantwoordelijkheid

Gevoed worden door het goede woord Gods impliceert dat we aandacht schenken aan de geestelijke groei en het welzijn van anderen, zoals we ons lichaam voeden. Hoewel ouders, leidinggevenden en vrienden bij dit groeiproces kunnen helpen, hebben nieuwe bekeerlingen, jongeren die vragen hebben en dolende leden allen een eigen verantwoordelijkheid om zelf met oplossingen te komen. Daarvoor kunnen ze zich het beste overgeven aan evangeliestudie.

Ik herinner mij nog goed de zomer dat ik van de middelbare school afkwam. Het was in geestelijk opzicht een roerige tijd voor mij, een tijd waarin ik mijn weg in het evangelie probeerde te vinden, zoals veel nieuwe bekeerlingen. Mijn tegengif tegen die problemen was dat ik elke dag ijverig het Boek van Mormon las en onderzocht, vaak maanden achter elkaar. Die uiterst geestelijke tijden hebben een speciaal plekje in mijn hart. Ze waren in feite het fundament waarop mijn getuigenis kon ontluiken en groeien.

De verlorenen of afdwalenden moeten niet alleen bekend blijven en gevoed worden, we moeten ze ook de kans geven om anderen te dienen. De Heiland spoorde de apostel Petrus aan: ‘Als gij eenmaal tot bekering zijt gekomen, versterk dan uw broederen’ (Lucas 22:32). Een kerkroeping biedt leden de kans om voor anderen te zorgen. Bovendien groeien zij dankzij die zielenzorg zelf ook verder.

Toen mijn kinderen nog tieners waren en ze soms niet naar de activiteitenavond of andere bijeenkomsten wilden, sprak ik hen aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Ik zei dat we niet altijd naar een bijeenkomst gaan om wat we eruit kunnen halen, maar om wat we erin kunnen stoppen. Ik zei vaak: ‘Jij hebt de kerk nodig, en de kerk heeft jou nodig.’ Nieuwe bekeerlingen en minderactieve leden moeten voelen dat ze er toe doen, omdat ze er echt toe doen.

Werk voor iedereen

We zijn allemaal betrokken bij het proces om nieuwe leden te behouden. Het is een voortdurend bekeringsproces — van zich wenden tot, en telkens weer terugkeren tot, de Heer. Alma noemt dit een machtige verandering (zie Alma 5:14). Het is bekering waar het om draait, of we nu werken met onderzoekers, jongeren, minderactieve leden of zelfs actieve leden. Wij dienen allemaal het werk van de Heer toegedaan te zijn, de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van zijn kinderen tot stand brengen (zie Mozes 1:39).

Mijn man schreef in zijn zendingsdagboek: ‘Bekering is het grootste wonder. Het is zelfs wonderbaarlijker dan een genezen zieke of een opgewekte dode. Want hoewel een genezene weer ziek kan worden en uiteindelijk zal sterven, kan het wonder van bekering eeuwig duren en grote invloed hebben op de eeuwigheid van de bekeerling en zijn of haar nageslacht. Hele generaties worden genezen en van de dood verlost door het wonder van bekering.’

Laten we samen met de Heer op zoek gaan naar de verlorene, de afgedwaalde terughalen en de gewonde verbinden. Dan kunnen wij ons op de grote dag des Heren verheugen, zoals mijn man, als wij erachter komen dat onze dierbaren in het evangelie nog steeds onze broeders en zusters in de Here zijn.

Noot

  1. Geciteerd in: Gordon B. Hinckley, ‘Zoek de lammeren, hoed de schapen’, De Ster, juli 1999, p. 122.

Nieuwe leden en afgedwaalde leden hebben onze hulp nodig. Ze hebben een vriend, een taak en geestelijke voeding nodig.

Foto-illustratie Steve Bunderson; Steve Kropp, Ze hebben mij teruggehaald

Afdrukken