Voor jonge kinderen
Tanners leerkracht onderwijzen
‘Een zendeling wil ik vandaag al zijn. Want het is een heel belangrijk werk.’ (‘Een zendeling wil ik vandaag al zijn’, Kinderliedjes, p. 90.)
1. Tanner kreeg een keer een plaat van Jezus. Hij vond de plaat prachtig. Hij wilde hem aan iemand laten zien. Hij wist dat niet iedereen wist wie Jezus was.
2. ‘Mama, mag ik mijn plaat van Jezus weggeven?’ vroeg Tanner.
‘Natuurlijk’, zei ze. ‘Aan wie wil je hem geven?’
‘Ik wil hem aan mijn leerkracht, mevrouw Young, geven. Ik vind haar aardig omdat ze me veel verhalen voorleest.’
‘Dat is een geweldig idee’, zei mama. ‘Ik ben trots op je.’
3. Toen Tanner naar zijn peuterschool ging, gaf hij de plaat aan mevrouw Young. Ze vond het fijn om een plaat van Jezus te krijgen. Tanner was blij dat ze hem mooi vond.
4. Enkele dagen later maakte Tanner met de andere gezinsleden een boek dat op de gouden platen van het Boek van Mormon leek. Toen schreven ze hun getuigenis in het boek.
‘Mama, mag ik ons boek mee naar school nemen en aan mevrouw Young laten zien?’ vroeg Tanner.
‘Ja hoor, dat mag wel’, zei mama.
5. De volgende dag op school had Tanner een rugzak bij zich met de gouden platen van het gezin. Hij vertelde mevrouw Young over het boek dat ze als gezin hadden gemaakt. Tanners leerkracht vond het heel mooi.
6. Toen mama Tanner die dag van school ophaalde, wilde zijn leerkracht graag met haar praten.
‘Tanner vertelde me iets wat ik erg interessant vind’, zei mevrouw Young. ‘Kunt u mij wat meer vertellen?’
‘Waarom komt u vanavond niet met uw man bij ons eten?’ vroeg mama. ‘Dan kunnen we erover praten.’
‘Dat is een goed idee’, zei mevrouw Young.
7. Enkele maanden later gingen Tanner en zijn moeder naar de doopdienst van meneer en mevrouw Young.
‘Ik ben heel blij dat ik mijn plaat van Jezus aan mijn juf heb laten zien’, zei Tanner.
‘Zij is daar ook heel blij om’, zei Mama. ‘Jij bent een grote reden waarom mevrouw Young en haar man zich vandaag hebben laten dopen.’
8. Tanner voelde zich gelukkig toen hij naar de doop van mevrouw Young keek. Hij glimlachte toen zijn moeder in zijn oor fluisterde: ‘Kinderen van vier zijn goede zendelingen!’