Onze Middelaar, Jezus Christus
Naar ‘The Mediator’, Ensign, mei 1977, pp. 54–56.
Jezus Christus, onze Middelaar, betaalt de prijs die wij niet kunnen betalen, zodat we bij onze hemelse Vader kunnen terugkeren.
Ik zal jullie een verhaal vertellen — een gelijkenis.
Er was eens een man die iets heel graag wilde hebben. Het leek het belangrijkste in zijn leven te zijn. Hij ging een grote schuld aan om het te krijgen.
Anderen hadden hem gewaarschuwd voor grote schulden, en in het bijzonder voor de geldschieter. Maar het was erg belangrijk voor hem om direct te krijgen wat hij graag wilde hebben. Hij wist zeker dat hij het geld later zou kunnen terugbetalen.
Dus tekende hij een overeenkomst. Hij zou het geld ergens in de toekomst terugbetalen. Hij maakte zich er niet al te veel zorgen om, want de looptijd leek zo ver weg. Hij had wat hij wilde hebben, en dat was het enige wat telde.
Hij was zich uiteraard wel bewust van het bestaan van de schuldeiser, en zo nu en dan loste hij wel wat af voor de vorm, maar hij had geen oog voor de naderende afrekening.
Gerechtigheid of barmhartigheid?
Maar, zoals altijd, brak de dag aan waarop de overeenkomst afliep. De schuld was niet volledig afgelost. Zijn schuldeiser kwam langs en eiste het volledige bedrag op.
Pas toen drong het tot hem door dat de schuldeiser niet alleen het recht had al zijn bezittingen in beslag te nemen, maar ook het recht om hem in de gevangenis te laten gooien.
‘Ik kan u niet betalen, want ik heb het geld niet’, moest hij bekennen.
‘Dan,’ zei de schuldeiser, ‘zal ik uw bezittingen in beslag laten nemen en u zult een gevangenisstraf moeten uitzitten. Dat hebben we afgesproken. Dat was uw keus. U hebt het contract ondertekend en u zit eraan vast.’
‘Kunt u de termijn niet verlengen of de schuld kwijtschelden?’, smeekte de schuldenaar. ‘Valt er niets te regelen, zodat ik kan behouden wat ik heb en niet naar de gevangenis hoef? U gelooft toch wel in barmhartigheid? Kunt u niet barmhartig zijn?’
De schuldeiser antwoordde: ‘Barmhartigheid is nogal eenzijdig. Alleen u zou ermee gebaat zijn. Maar met barmhartigheid krijg ik mijn geld niet terug. Ik eis gerechtigheid. Gelooft u in gerechtigheid?’
‘Ik geloofde in gerechtigheid toen ik de overeenkomst ondertekende’, sprak de schuldenaar. ‘Die stond toen aan mijn kant, want ik dacht erdoor beschermd te worden. Toen had ik geen barmhartigheid nodig, en evenmin dacht ik die ooit nodig te hebben.’
‘De gerechtigheid eist dat u de schuld terugbetaalt of de straf ondergaat’, antwoordde de schuldeiser. ‘Dat is de wet. Dat zijn we overeengekomen en het recht zal geschieden. Barmhartigheid kan de gerechtigheid niet beroven.’
Daar stonden ze dan: de een wilde gerechtigheid, de ander smeekte om barmhartigheid. Ze bevonden zich in een impasse, waaruit ze geen uitweg zagen.
‘Als u mijn schuld niet kwijtscheldt, is er geen sprake van barmhartigheid’, sprak de schuldenaar.
‘Als ik dat doe, is er geen sprake van gerechtigheid’, reageerde de schuldeiser.
Aan beide wetten kon, zo leek het, niet voldaan worden. Het zijn twee eeuwige idealen die met elkaar in strijd lijken te zijn. Is er geen manier om zowel volledig aan de gerechtigheid als de barmhartigheid te voldoen?
Jazeker! Aan de wet van gerechtigheid kan volledig worden voldaan en barmhartigheid kan volledig worden verleend — maar daar is wel iemand anders voor nodig. En zo ging het deze keer.
Zijn middelaar
De schuldenaar had een vriend. Hij schoot te hulp. Hij kende de schuldenaar goed. Hij vond het dwaas van hem dat hij in een dergelijke situatie verzeild was geraakt. Niettemin wilde hij helpen, omdat hij van hem hield. Hij ging tussen hen in staan, keek de schuldeiser aan en deed een aanbod: ‘Ik zal de schuld betalen als u de overeenkomst ontbindt, zodat mijn vriend zijn bezittingen behoudt en niet naar de gevangenis hoeft.’
Terwijl de schuldeiser nadacht over het aanbod, vervolgde de middelaar: ‘U eiste gerechtigheid. Omdat hij u niet kan betalen, zal ik dat doen. Op die manier wordt u eerlijk behandeld en kunt u niets meer eisen. Dat zou niet billijk zijn.’
En dus ging de schuldeiser akkoord.
De middelaar richtte zich tot de schuldenaar. ‘Als ik je schuld betaal, accepteer je mij dan als je schuldeiser?’
‘O ja, ja’, huilde de schuldenaar. ‘Jij hebt mij uit de gevangenis gehouden en hebt mij barmhartigheid verleend.’
‘Goed,’ zei de weldoener, ‘je betaalt de schuld aan mij en ik stel de voorwaarden. Het wordt niet makkelijk, maar het is wél mogelijk. Ik zal je erbij helpen. Je hoeft niet naar de gevangenis.’
En zo kreeg de schuldeiser al zijn geld terug. Hij was billijk behandeld. De overeenkomst was nagekomen. De schuldenaar was daarentegen barmhartigheid verleend. Aan beide wetten was voldaan. Omdat er een middelaar was, kreeg de gerechtigheid waar zij recht op had en werd er ten volle barmhartigheid verleend.
Onze Middelaar
Ieder van ons leeft op een soort geestelijk krediet, met een schuld. Op een dag zal de rekening worden afgesloten en de vereffening plaatsvinden. Hoe onverschillig wij er nu ook tegenover staan, wanneer die dag komt en de schuld afgelost moet worden, zullen wij om ons heen kijken en wanhopig zoeken naar iemand, wie dan ook, die ons kan helpen.
En op basis van een eeuwige wet kan barmhartigheid niet verleend worden, tenzij er iemand is die zowel bereid als in staat is om onze schuld op zich te nemen en de prijs te betalen en de voorwaarden voor onze verlossing vast te stellen.
Tenzij er een middelaar is, tenzij wij een vriend hebben, zal het volle gewicht van de gerechtigheid op ons vallen. De volledige schadeloosstelling voor elke overtreding, hoe klein of groot, zal tot de laatste penning toe van ons geëist worden.
Maar bedenk: de waarheid, de heerlijke waarheid verkondigt dat er een Middelaar is. ‘Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus’ (1 Timoteüs 2:5). Dankzij Hem kan barmhartigheid aan ieder van ons ten volle worden verleend zonder de eeuwige wet der gerechtigheid geweld aan te doen.
Barmhartigheid wordt niet automatisch verleend. Dat gebeurt door middel van een verbond met Hem. Dat gebeurt op zijn voorwaarden, zijn edelmoedige voorwaarden, die — als absoluut onmisbaar onderdeel — de doop door onderdompeling voor de vergeving van zonden omvatten.
Heel het mensdom kan door de wet van gerechtigheid worden beschermd en tegelijkertijd kan aan eenieder van ons afzonderlijk de verlossende en genezende zegen van de barmhartigheid worden verleend.