Pioniers in het buitenland
De kerk in Korea — het evangelielicht schijnt in tijden van beproeving
De eerste leden van de kerk in Korea legden een fundament van geloof waarop tienduizenden van de huidige leden hebben verder gebouwd.
Het zendingswerk in Korea begon in de jaren vijftig, na de oorlog. Maar het eerste contact dat de kerk met Korea had, vond in januari 1910 plaats toen Alma Owen Taylor, die kort daarvoor als president van het zendingsgebied Japan ontheven was, met ouderling Frederick A. Caine, voormalig zendeling in Japan, een wekenlang bezoek aan Korea en China bracht. Het Eerste Presidium had hun reis naar die landen goedgekeurd om te onderzoeken of daar zendingswerk gedaan kon worden. President Taylor merkte dat de Koreanen, die zwaar onder de Japanse overheersing leden, toenemende interesse in het christendom hadden. Hij vroeg zich echter wel af of de Koreanen misschien om politieke redenen in het christendom waren geïnteresseerd en niet zozeer om Christus als hun eeuwige Heiland te aanvaarden.
De bekering van dr. Kim Ho Jik
In de decennia na het bezoek van president Taylor kregen de Koreanen grote beproevingen te verduren, zoals de Japanse kolonisatie en militaire bezetting, de oorlog in de Grote Oceaan, de onderdrukking door Rusland en China, de communistische overname van Noord-Korea, en de Koreaanse Oorlog.
Maar dankzij de goddelijke voorzienigheid begon er voor de Koreanen een sprankje hoop te gloeien in New York. Singman Rhie, de president van Korea, stuurde Kim Ho Jik, directeur van het agrarische onderzoeksstation in Suwon, naar de Verenigde Staten om te leren hoe de voedingswaarde van het eten van de Koreanen kon worden verbeterd. Ho Jik besloot naar Cornell University te gaan omdat die een uitstekende doctorale opleiding in voedingskunde had. In 1949 besloot hij daar een doctorale graad te behalen — en naar kerkdiensten in de omgeving van Ithaca (in de staat New York) te gaan om de ‘ware kerk’ te vinden.1
Ho Jik sloot vriendschap met ene Oliver Wayman. In tegenstelling tot de andere kennissen van Ho Jik dronk, rookte of vloekte Oliver niet. En hij werkte nooit op zondag. Op een dag vroeg Ho Jik aan Oliver: ‘Hoe komt het dat je zo leeft?’ Als antwoord op die vraag gaf Oliver hem een boek, The Articles of Faith van ouderling James E. Talmage (1862–1933) van het Quorum der Twaalf Apostelen.
Ho Jik las in een week The Articles of Faith uit en las daarna het Boek van Mormon. Hij geloofde beide boeken en zei tegen Oliver dat het Boek van Mormon ‘vollediger [was], en makkelijker te begrijpen dan de Bijbel’.2 Ho Jik zoog de evangelieboodschap op als droge grond de langverwachte regen. Zijn geloof nam met de dag toe. Hij volgde de zendelingenlessen en besloot zich te laten dopen.
Op 29 juli 1951 liet Kim Ho Jik, toen 46 jaar, zich in de Susquehanna dopen — hij wilde gedoopt worden waar de profeet Joseph Smith en Oliver Cowdery honderd jaar daarvoor gedoopt waren. Toen hij uit het water kwam, hoorde hij een stem duidelijk zeggen: ‘Weid mijn schapen.’ Door die ingeving wijdde hij de rest van zijn leven aan de vestiging van het evangelie in Korea.
In september 1951 bevond de Koreaanse Oorlog zich in een impasse, dus keerde dr. Kim terug naar Korea. Hij wilde erg graag het herstelde evangelie verkondigen. Hij ging in Busan op een Amerikaanse militaire basis naar de kerk, gaf daar les in de klas Evangelieleer, en gaf Koreaanse bezoekers zijn getuigenis. Amerikaanse soldaten gaven jongeren les in het evangelie en dr. Kim was zo vriendelijk om voor ze te vertalen. Dat was een doeltreffende manier om anderen over het evangelie te vertellen, en het voorbeeld van dr. Kim had een goede invloed op veel Koreanen omdat ze hem vertrouwden.
De Koreanen, die zo veel te lijden hadden gehad onder de oorlog, verwelkomden het evangelie van Jezus Christus met open armen. De toewijding van dr. Kim wierp op 3 augustus 1952 eindelijk vruchten af toen de eerste vier Koreanen zich in Busan lieten dopen.
Dr. Kim zei later tegen een groep heiligen: ‘Ik zou mijn leven, mijn geld of mijn titel opgegeven hebben om bij mijn Heiland te kunnen zijn.’3 En uit zijn leven blijkt dat hij God vol toewijding diende.
Zelfs zonder een zendingsgebied in Korea verbreidde het evangelie zich snel door het land. De algemene autoriteiten vonden de groei opmerkelijk. In september 1954 sprak ouderling Harold B. Lee (1899–1973) van het Quorum der Twaalf Apostelen na een reis naar Korea de hoop uit dat de kerk spoedig officieel het evangelie zou gaan verkondigen in Korea. Hij vertelde over het geloof en het enthousiasme van de Koreaanse heiligen.4 Op 7 april 1955 splitsten het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen het zendingsgebied Japan op in de zendingsgebieden Verre Oosten-Noord en Verre Oosten-Zuid. Korea werd opgenomen in het zendingsgebied Verre Oosten-Noord. De Koreaanse heiligen der laatste dagen wilden dat de kerk zendelingen naar Korea stuurde, maar ze wisten dat de politieke situatie in Korea niet stabiel was, dus wachtten ze, en baden ze vurig.
De start van het zendingswerk
Op 2 augustus 1955 stond president Joseph Fielding Smith (1876–1972), de toenmalige president van het Quorum der Twaalf Apostelen, in Seoul op de prachtige heuvel Djeng-Tsjoeng Dan en wijdde Korea toe aan het voltijdzendingswerk, en bad dat er in het land weer vrede en voorspoed mochten heersen.5 Die avond stichtte hij het district Korea, met Kim Ho Jik als president. Later bezocht hij Busan en stichtte daar de gemeente Busan.
Hoewel in april 1956 de politieke situatie in Korea nog steeds niet stabiel was, werd de pasgeroepen president van het zendingsgebied Verre Oosten-Noord geïnspireerd om de ouderlingen Richard Detton en Don Powell naar Korea te sturen. Amerikaanse soldaten die lid waren van de kerk hadden samen met 64 Koreaanse leden, zoals dr. Kim, zonlicht en water gegeven, en de zendelingen verschaften de voeding. Heel veel mensen bekeerden zich en de kerk begon te groeien.
Het geloof van de eerste leden
Het geloof van de Koreaanse heiligen nam voortdurend toe, maar werd vaak beproefd. Broeder Tsjoen Nak Seo, die na zijn doop zijn militaire dienstplicht vervulde, herinnert zich dat er moeilijke tijden waren: ‘In de drie jaren dat ik in militaire dienst was, werden mijn geloof en getuigenis op de proef gesteld. Op een dag was de bevelhebber van de compagnie dronken. Hij nam een grote hoeveelheid sterkedrank mee en drong er bij de leden van de compagnie op aan dat ze die dronken. Mijn collega’s wisten dat ik mormoon was, dus zij dronken altijd het glas voor mij leeg. Maar die avond hield de commandant me goed in de gaten en beval me om het glas leeg te drinken. Ik zei dat ik geen sterkedrank dronk, maar hij beval me om het toch te doen. Ik weigerde nogmaals te gehoorzamen. Hij trok zijn pistool, richtte dat op mij en beval me om het op te drinken. Iedereen hield zijn adem in en keek gespannen toe. Ik zei nog een keer duidelijk: ‘Ik drink geen sterkedrank, meneer.’ Het leek wel of dat moment heel lang duurde. Uiteindelijk zei hij ‘Ik geef het op’ en liet zijn pistool zakken. Iedereen slaakte een zucht van verlichting en ging terug naar de barakken. De volgende ochtend zocht de commandant me op en bood zijn excuses aan voor wat hij de avond tevoren had gedaan. Later vroeg hij me geregeld om advies in persoonlijke aangelegenheden.’6
Broeder Tsjoen vervulde een voltijdzending in Korea en werd later bisschop van de wijk Alameda in de Amerikaanse staat Maryland.
Broeder Joeng Dae Pan bevond zich onder degenen die het evangelie van de eerste zendelingen in Korea vernamen. Hij had zijn studie aan de Nationale Universiteit in Seoul opgegeven om een studie aan een theologisch college te volgen. Het was zijn droom om dominee te worden en de christelijke gemeenschap in Korea te leiden.
Op een dag gaf een vriend hem een Engelstalig exemplaar van het Boek van Mormon, want er was toen nog geen Koreaanse vertaling gepubliceerd. Hij voelde zich tot het boek aangetrokken en wilde erin lezen. Hij las het zelfs onder de les. Toen zijn klasgenoten hem vroegen wat het was, zei hij dat het een boek was dat op de Bijbel leek en raadde hij ze aan om er ook een te kopen.
Broeder Joeng kwam uiteindelijk in moeilijkheden op school. De leiding riep hem op het matje en zei dat hij toegaf aan Satans verleiding tot ketterij, en ze dwongen hem een keus af: school of het Boek van Mormon. Het was geen moeilijke beslissing voor hem, want hij wist al dat het Boek van Mormon waar was.
Maar toen broeder Joeng tot de kerk toetrad, ondervond hij sociale en financiële moeilijkheden. Zijn studiebeurs en de financiële steun van zijn vorige kerk werden stopgezet. Al zijn vrienden lieten hem in de steek. Maar dr. Kim zorgde goed voor hem. Later leverde broeder Joeng grote bijdragen aan de groei van de kerk in Korea door de Leer en Verbonden te vertalen en de vertaling van de lofzangen te bewerken. Zijn prachtige lofzangteksten raken nog steeds het hart van de Koreaanse leden.
Het aantal leden dat sterk in de schoenen stond nam geleidelijk toe. In juli 1962 werd officieel het zendingsgebied Korea gesticht. Gail E. Carr, die in Korea een zending had vervuld, werd geroepen als de nieuwe zendingspresident. Deze nieuwe zendingspresident gaf de hoogste prioriteit aan de vertaling en publicatie van het Boek van Mormon in het Koreaans. Na ampele overwegingen en gebed wees hij het vertaalwerk toe aan een van de voltijdzendelingen, ouderling Han In Sang. Ouderling Han nam twee vorige vertalingen7 door en voltooide vervolgens een nieuwe vertaling. De eerste Koreaanse uitgave van het Boek van Mormon werd in 1967 gedrukt.
Toen het Boek van Mormon eenmaal in hun eigen taal beschikbaar was, begonnen veel Koreanen de kerk op uitnodiging van hun vrienden te onderzoeken. Er waren zoveel bezoekers dat de zendelingen niet op zoek hoefden te gaan naar onderzoekers. Sommige zendelingen deden niets anders dan lesgeven.
De zendingsijver van de Koreaanse heiligen speelde ook een grote rol bij de groei van de kerk. Een lid dat erg goed was in zendingswerk, was Li Soeng Man uit de wijk Jamsil, die in de jaren vijftig lid van de kerk was geworden. Het zat hem niet altijd mee, maar hij had in zijn godsdienstige leven altijd een positieve houding. Als schoenmaker hield hij in zijn werkplaats altijd een grote stapel exemplaren van het Boek van Mormon bij de hand en hij nodigde zijn klanten uit om er gratis een mee te nemen als ze beloofden erin te lezen. Dankzij hem kwamen meer dan vijftig mensen bij de kerk, inclusief zijn familieleden. Hij las de standaardwerken tientallen keren. Ze lagen naast hem toen hij overleed.8
De eerste ring en de eerste tempel in Korea
In 1973 hoopten veel Koreaanse heiligen dat ze gauw een ring zouden krijgen. Op 8 maart 1973 stichtte president Spencer W. Kimball (1895–1985), die toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, de eerste ring in Korea. Ongeveer achthonderd mensen woonden de bijeenkomst bij. Deze historische eerste ring in Korea had acht wijken en twee gemeenten binnen zijn grenzen. De kerkleden in Korea konden Jezus Christus nu volgen onder leiding van Koreaanse kerkleiders, en konden zegens ontvangen van een geordende Koreaanse patriarch.
Het succes van het zendingswerk nam nog meer toe. In 1973 waren er bijna twaalfhonderd dopelingen. Al gauw waren er meer dan achtduizend leden in Korea, onder wie ruim zevenhonderd Melchizedeks-priesterschapsdragers in 31 wijken en gemeenten.
Na nog twaalf jaar voortdurende groei werden de Koreaanse heiligen met een langverwachte tempel gezegend. Op 14 december 1985 wijdde president Gordon B. Hinckley (1910–2008), destijds eerste raadgever in het Eerste Presidium, de Seoultempel in. De tempel had bijzondere betekenis voor president Hinckley, die een speciale band had met de Koreaanse heiligen. Hij zei: ‘Het Koreaanse volk heeft geleden onder agressie en oorlog, maar het zijn vriendelijke, vredelievende mensen. Ik heb in Korea meer tranen vergoten dan waar ook ter wereld.’9 Toen president Hinckley het inwijdingsgebed uitsprak, waren veel aanwezigen in tranen. Het was een koude winterdag, maar de warme Geest van de Heer heerste die dag in de tempel en raakte ieders hart.
Op een van de schilderijen in de tempel is zuster Hoe Hi Soen afgebeeld, die in augustus 1970 was gedoopt. Zij begon met tempelwerk toen ze al tachtig was. Ze deed begiftigingen voor ten minste vijftienhonderd mensen. Alleen al in 2007 deed ze plaatsvervangende verordeningen voor ruim zeshonderd mensen. Een Amerikaanse schilder die onder de indruk was van haar dienstbetoon schilderde haar portret en doneerde het aan de Seoultempel om haar onophoudelijke inzet voor het redden van zielen te gedenken.
Veel andere Koreaanse heiligen deden toegewijd tempelwerk. De ring Masan (nu de ring Changwon), bijvoorbeeld, begon in 1995 met regelmatige bezoeken aan de tempel. Op de tweede vrijdag van elke maand pikte een gehuurde bus onderweg naar Seoul leden op in Jinhae-gu, Changwon, Jinju, Sacheon en Geoje. De bus arriveerde twee of drie uur ’s nachts, waarna de leden een dutje deden alvorens om vijf uur ’s morgens aan voorverordeningen deel te nemen. Daarna namen ze tot laat in de avond deel aan begiftigingsdiensten om pas na tien uur ’s avonds naar huis terug te keren. De daaropvolgende dag gingen ze naar de kerk en bezochten ze de rest van de dag leden. Broeder Kim Tsjoengsioek, die destijds de ringpresident was, herinnert zich: ‘Ze waren doodmoe, maar blij.’
De kerk in Korea is na tientallen jaren volwassen geworden. De plaatselijke kerkleiders staan volkomen achter gezinswaarden en andere profetische prioriteiten. De meeste Koreaanse leden zien in dat het belangrijk is om als gezin te aanbidden — gezinsavond, gezinsgebed en gezamenlijke Schriftstudie te houden. En er gaan meer Koreanen op tienerleeftijd op zending dan ooit tevoren. Dankzij het licht van het evangelie bouwen de Koreaanse leden aan een toekomst die net zo zonnig is als de uitstraling van hun geloof.