2016
Hij vraagt ons om zijn handen te zijn
Mei 2016


Hij vraagt ons om zijn handen te zijn

Oprecht christelijk dienstbetoon is onbaatzuchtig en legt de nadruk op onze medemens.

‘Heb elkander lief, gelijk Ik u liefgehad heb.’1 Deze woorden, gezongen door dit opmerkelijke koor, werden door Jezus enkele uren voor zijn grote zoenoffer uitgesproken, een offer dat ouderling Jeffrey R. Holland omschreef als ‘de verhevenste manifestatie van zuivere liefde waarvan ooit in de geschiedenis van de wereld blijk is gegeven.’2

Jezus leerde ons niet alleen om lief te hebben, Hij leefde ook na wat Hij predikte. Tijdens zijn bediening ‘ging Jezus door het land terwijl Hij goeddeed’3 en ‘drukte Hij iedereen op het hart zijn voorbeeld te volgen’.4 Hij leerde: ‘Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden.’5

President Thomas S. Monson, die de aansporing om lief te hebben, begrijpt en toepast, zei: ‘Ik geloof dat de Heiland ons hier zegt dat als we ons niet verliezen in dienstbaarheid aan andere mensen, ons eigen leven nauwelijks zin heeft. Zij die alleen voor zichzelf leven, verschrompelen uiteindelijk en verliezen … hun leven, terwijl zij die zich verliezen in dienstbaarheid aan anderen groeien en bloeien en in feite hun leven redden.’6

Oprecht christelijk dienstbetoon is onbaatzuchtig en legt de nadruk op onze medemens. Een vrouw die voor haar invalide echtgenoot zorgde, legde uit: ‘Beschouw uw taak niet als een last, beschouw het als een kans om te leren wat liefde werkelijk inhoudt.’7

Tijdens een haardvuuravond aan de BYU vroeg zuster Sondra D. Heaston: ‘Als we nu eens in elkaars hart konden kijken? Zouden we elkaar dan beter begrijpen? Als we voelden wat anderen voelden, zagen wat anderen zagen en hoorden wat anderen hoorden, zouden we dan tijd vrijmaken en gebruiken om anderen te dienen, en zouden we hen dan anders bejegenen? Zouden we hen geduldiger, vriendelijker en verdraagzamer behandelen?’

Zuster Heaston heeft verteld over iets dat ze meemaakte toen ze meehielp in een jongevrouwenkamp. Ze zei:

‘Eén van onze […] sprekers van de haardvuuravond … onderwees ons over “worden”. Eén van haar uitspraken […] was: ‘Wees iemand die moeite doet om anderen te leren kennen en te dienen, gooi de spiegels weg en kijk uit het raam.’

Een gesprek tussen een jongevrouw en een leidster verloopt moeizaam als er in een spiegel wordt gekeken

Om dit te illustreren, vroeg ze aan één van de jongevrouwen om tegenover haar te komen staan. [Ze] haalde een spiegel tevoorschijn en hield die tussen de jongevrouw en zichzelf, zodat ze [de spreekster] in de spiegel keek terwijl ze trachtte te praten met de jongevrouw. Uiteraard was dat geen efficiënt of innig gesprek. Deze les diende als krachtig voorbeeld van hoe moeilijk het is om te communiceren met anderen en hen te dienen als we te zeer begaan zijn met onszelf en alleen onszelf en onze noden zien. [Ze] legde vervolgens de spiegel weg, pakte een raamkozijn en hield dat tussen haar gezicht en dat van de jongevrouw. […] We zagen dat haar blik nu gericht was op de jongevrouw en dat echt dienstbetoon vereist dat we ons concentreren op de noden en gevoelens van anderen. Vaak maken we ons zo’n zorgen om onszelf en ons druk bestaan, terwijl we in de spiegel kijken op zoek naar kansen om te dienen, dat we niet helder zien door het venster van dienstbetoon.’8

Een gesprek tussen een jongevrouw en een leidster is makkelijk als er door een venster wordt gekeken

President Monson herinnert ons er vaak aan dat we ‘worden omringd door mensen die behoefte hebben aan onze aandacht, onze aanmoediging, onze steun, onze troost en onze vriendelijkheid — of het nu om familieleden, vrienden, kennissen of vreemden gaat.’ Hij zei: ‘Wij zijn de handen van de Heer hier op aarde, en wij hebben de opdracht om al zijn kinderen te dienen en op te beuren. Hij is afhankelijk van ieder van ons.’9

Kinderen worden uitgenodigd om te dienen en de handen van de Heer te zijn

In januari van vorig jaar nodigden de tijdschriften Friend en Liahona alle kinderen waar ook ter wereld uit om de raad van president Monson te volgen, om de handen van de Heer te zijn. Kinderen werd gevraagd om kleine of grote goede daden te verrichten. Ze werden aangemoedigd om hun hand op een blad papier om te trekken, uit te knippen, er hun goede daad op te zetten en die handafdruk naar de tijdschriften te sturen. Velen onder de luisteraars vanavond zijn misschien enkele van die duizenden kinderen die een liefdedaad verrichtten en die instuurden10

Kinderen schreven hun goede daden op uitgeknipte handen
Duizenden kinderen stuurden een verslag van hun goede daden aan de tijdschriften

Als kinderen leren om anderen lief te hebben en te dienen wanneer ze nog jong zijn, kan dat de aanzet zijn tot een dienende houding voor de rest van hun leven. Vaak leren kinderen ons dat liefde en dienstbaarheid niet groot en indrukwekkend hoeven te zijn om betekenis te hebben en verschil uit te maken.

Een jeugdwerkleerkracht vertelde het volgende voorbeeld. Ze zei: ‘Vandaag maakten onze vijf- en zes-jarigen een liefdeshalsketting. Elk kind maakte een tekening op een strook papier: een zelfportret, een tekening van Jezus en enkele tekeningen van gezinsleden en dierbaren. We plakten elke strook in een rondje en maakten daardoor telkens de volgende strook vast, zodat ze samen een liefdeshalsketting vormden. Onder het tekenen praatten de kinderen over hun familie.

Heather zei: ‘Ik denk dat mijn zus niet van mij houdt. We maken voortdurend ruzie. […] Ik heb zelfs een hekel aan mezelf. Ik heb een slecht leven.’ En ze verborg haar gezicht in haar handen.

Ik dacht na over haar omstandigheden en bedacht dat ze wellicht inderdaad een moeilijk leven had. Maar nadat Heather dit had gezegd, antwoordde Anna, die aan het andere eind van de tafel zat: “Heather, in mijn slinger hang ik jou tussen mij en Jezus omdat Hij van jou houdt en ik ook.’

Toen Anna dat zei, kroop Heather onder de tafel door naar Anna en gaf ze haar een knuffel.

Aan het einde van de les, toen haar grootmoeder haar kwam ophalen, zei Heather: ‘Raad eens, oma? Jezus houdt van mij.’

Wanneer we elkaar de helpende hand toesteken, zelfs op eenvoudige manieren, dan worden harten veranderd en verzacht doordat anderen de liefde van de Heer voelen.

Soms kan het echter moeilijk zijn om de talrijke dringende noden te lenigen van de talloze mensen rondom ons die hulp en steun nodig hebben.

Zusters, sommigen onder u voelen zich misschien tot het uiterste beproefd in uw zorg voor de noden van uw gezinsleden. Onthoud dat u door deze routineuze en alledaagse taken “in de dienst van uw God zijt”.11

Anderen onder u voelen misschien een leegte die opgevuld kan worden wanneer u in uw buurt of uw omgeving zoekt naar kansen om iemands lasten te helpen dragen.

Wij kunnen allemaal wel een vorm van dienstbetoon inbouwen in ons dagelijks leven. We leven in een kritische wereld. We doen aan dienstbetoon wanneer we geen kritiek uiten, wanneer we weigeren te roddelen, wanneer we niet oordelen, wanneer we glimlachen, wanneer we danken en wanneer we geduldig en vriendelijk zijn.

Andere vormen van dienstbetoon vragen meer tijd, bewuste planning en meer energie. Maar ze zijn onze inspanningen waard. Misschien kunnen we beginnen met onszelf de volgende vragen te stellen:

  • Wie ken ik die ik vandaag zou kunnen helpen?

  • Hoeveel tijd en welke hulpmiddelen heb ik ter beschikking?

  • Hoe kan ik mijn talenten en vaardigheden gebruiken om anderen tot zegen te zijn?

  • Wat kunnen we als gezin doen?

President Dieter F. Uchtdorf heeft gezegd:

‘U moet […] doen wat discipelen van Christus in elke bedeling hebben gedaan: samen overleggen, alle beschikbare middelen gebruiken, naar inspiratie van de Heilige Geest streven, de Heer om bevestiging vragen, en dan de mouwen opstropen en aan de slag gaan.

Hij zei: ‘Ik beloof u: als u deze werkwijze aanhoudt, zult u concrete aanwijzingen ontvangen met betrekking tot het wie, wat, wanneer en waar aangaande de zorg op de wijze van de Heer.’12

Telkens wanneer ik me afvraag hoe het zou zijn als de Heiland terugkomt, denk ik aan zijn bezoek aan de Nephieten, waarbij Hij vroeg:

‘Hebt gij ook mensen onder u die ziek zijn? Brengt hen hierheen. Hebt gij ook mensen onder u die lam zijn, of blind of kreupel of verminkt of melaats, of die verschrompeld zijn, of die doof zijn, of die op enigerlei wijze lijdende zijn? Brengt hen hierheen en Ik zal hen genezen, want Ik heb medelijden met u; mijn binnenste is vol barmhartigheid. […]

“ [De Heiland] genas hen, ja, ieder van hen.”13

Voorlopig vraagt Hij ons om zijn handen te zijn.

Ik ben erachter gekomen dat het de liefde voor God en onze naaste is die zin geeft aan het leven. Mogen wij het voorbeeld van onze Heiland volgen en zijn aansporing om anderen in liefde de hand te reiken.

Ik getuig van de waarheid van president Henry B. Eyrings belofte ‘dat als [wij onze] gaven gebruiken om anderen te dienen, [wij] de liefde van de Heer voor die persoon zullen voelen. [Wij] zullen ook zijn liefde voor [ons] voelen.’14 In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noot: zuster Esplin is op 2 april 2016 als eerste raadgeefster in het jeugdwerkpresidium ontheven.

Noten

  1. Johannes 13:34.

  2. Jeffrey R. Holland, ‘Genade en gerechtigheid zijn thans in liefd’ vereend’, Liahona, mei 2015, 106.

  3. Handelingen 10:38.

  4. ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, 2.

  5. Lukas 9:24.

  6. Thomas S. Monson, ‘Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’ Liahona, november 2009, 85.

  7. Lola B. Walters, ‘Sunshine in My Soul’, Ensign, augustus 1991, 19.

  8. Sondra D. Heaston, ‘Hou je vinger aan de pols van dienstbetoon’ (haardvuuravond Brigham Young University, 23 juni 2015), 1, 5, speeches.byu.edu. De spreekster van het jongevrouwenkamp die deze inzichten deelde, is zuster Virginia H. Pearce.

  9. Thomas S. Monson, ‘Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’ 86.

  10. Zie ‘Help ons een handje!’ Liahona, januari 2015, 64–65.

  11. Mosiah 2:17.

  12. Dieter F. Uchtdorf, ‘Op ’s Heren eigen wijze’, Liahona, november 2011, 55.

  13. 3 Nephi 17:7, 9.

  14. Henry B. Eyring, Dichter bij God komen (1997), 88.