Tegenstelling in alle dingen
Tegenstellingen bieden ons de mogelijkheid om uit te groeien tot wie onze hemelse Vader voor ogen heeft.
Het heilsplan van de Vader voor de eeuwige vooruitgang van zijn kinderen staat in het evangelie van Jezus Christus centraal. Dat plan, in hedendaagse openbaring uiteengezet, werpt meer licht op vele dingen die we op aarde meemaken. Mijn boodschap gaat over de essentiële rol van tegenstellingen in dat plan.
I.
Het doel van het sterfelijk leven is de kinderen van God de nodige ervaring op te laten doen ‘teneinde vooruitgang te maken op weg naar volmaking en om uiteindelijk hun goddelijke bestemming als erfgenamen van het eeuwige leven te verwezenlijken’.1 Zo heeft president Thomas S. Monson ons vanochtend duidelijk geleerd, dat we vooruitgang maken door keuzes, waarbij duidelijk wordt of we bereid zijn Gods geboden te onderhouden (zie Abraham 3:25). Om zo beproefd te worden, moeten we de keuzevrijheid hebben om tussen alternatieven te kiezen. Er moeten tegenstellingen zijn om ons alternatieven te bieden, zodat we onze keuzevrijheid zullen aanwenden.
De rest van het plan is eveneens essentieel. Als we verkeerde keuzes maken — en die zijn onvermijdelijk — zijn we met zonde besmeurd en moeten we gezuiverd worden om de weg naar onze eeuwige bestemming te vervolgen. Het plan van de Vader voorziet daarin. Er is een manier om de eeuwige eisen van de gerechtigheid te bevredigen: een Heiland betaalt de losprijs om ons van onze zonden te verlossen. Die Heiland is de Heer Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, de eeuwige Vader, wiens zoenoffer — wiens lijden — de losprijs voor onze zonden betaalt als wij ons van die zonden bekeren.
De geplande rol van tegenstellingen wordt in het Boek van Mormon zeer duidelijk uiteengezet. Lehi leert zijn zoon Jakob:
‘Er [moet] wel een tegenstelling in alle dingen zijn. Indien die er niet was, […] dan kon er geen rechtvaardigheid worden teweeggebracht, noch goddeloosheid, heiligheid noch ellende, goed noch kwaad’ (2 Nephi 2:11; zie ook vers 15).
Lehi vervolgde: ‘Daarom stond de Here God de mens toe zelfstandig te handelen. Welnu, de mens kon niet zelfstandig handelen, tenzij hij door het een of het ander werd verlokt’ (vers 16). Ook in een hedendaagse openbaring heeft de Heer verklaard: ‘Het moet zo zijn dat de duivel de mensenkinderen verzoekt, anders zouden zij niet naar eigen believen kunnen handelen’ (LV 29:39).
Er was in de hof van Eden een tegenstelling nodig. Als Adam en Eva niet de keuze hadden gemaakt die de sterfelijkheid inluidde, zouden zij volgens Lehi ‘in een staat van onschuld zijn gebleven, zonder […] goed te doen, want zij kenden geen zonde’ (2 Nephi 2:23).
Vanaf het begin stonden keuzevrijheid en tegenstellingen centraal in het plan van de Vader en in Satans opstand tegen dat plan. Zo openbaarde de Heer aan Mozes dat Satan in de hemelse raadsvergadering ‘trachtte de keuzevrijheid van de mens te vernietigen’ (Mozes 4:3). Die vernietiging was inherent aan de voorwaarden van Satans voorstel. Hij verscheen voor de Vader en zei: ‘Zie, hier ben ik, zend mij, ik zal uw zoon zijn en ik zal het gehele mensdom verlossen, zodat niet één ziel verloren zal gaan, en voorzeker zal ik het doen; daarom, geef mij uw eer’ (Mozes 4:1).
Satan stelde dus voor om het plan van de Vader zó uit te voeren dat het doel van de Vader verijdeld zou worden en Satan zijn eer kreeg.
Satans voorstel zou voor volmaakte gelijkheid hebben gezorgd: het zou ‘het gehele mensdom verlossen’, zodat niet één ziel verloren zou gaan. Er zouden voor niemand keuzevrijheid en keuzes zijn, en dus ook geen behoefte aan tegenstellingen. Er zouden geen beproeving, geen mislukking en geen succes zijn. Er zou geen vooruitgang zijn om het gewenste doel van de Vader voor zijn kinderen te verwezenlijken. In de Schriften staat dat er door Satans opstand ‘oorlog uit[brak] in de hemel’ (Openbaring 12:7). Alle kinderen van God, op één derde na, verdienden daarbij door hun keuze voor het plan van de Vader en tegen Satans opstand het recht om het sterfelijk leven te ondervinden.
Satan was erop uit om zich de eer en macht van de Vader aan te matigen (zie Jesaja 14:12–15; Mozes 4:1, 3). ‘Welnu,’ zei de Vader, ‘omdat Satan tegen Mij opstond, […] liet ik hem […] neerwerpen’ (Mozes 4:3) met alle geesten die hun keuzevrijheid hadden aangewend om hem te volgen (zie Judas 1:6; Openbaring 12:8–9; LV 29:36–37). Satan en zijn volgelingen zijn dus als geesten zonder lichaam op aarde neergeworpen om de kinderen van God te verleiden en, zo mogelijk, te misleiden en in gevangenschap weg te voeren (zie Mozes 4:4). Zo is het dat de duivel, die tegen het plan van de Vader opstond en het trachtte te vernietigen, het plan juist bevorderd heeft, omdat tegenstellingen keuzes mogelijk maken en goede keuzes tot de vooruitgang leiden die het plan van de Vader beoogt.
II.
De verleiding tot zonde is, veelzeggend genoeg, niet de enige vorm van tegenstelling op aarde. Vader Lehi heeft gezegd dat Adam en Eva zonder de val ‘in een staat van onschuld [zouden] zijn gebleven, zonder vreugde, want zij kenden geen ellende’ (2 Nephi 2:23). Zonder de ervaring van tegenstellingen in het sterfelijk leven ‘moesten alle dingen wel een samengesteld geheel zijn’, waarin er geen geluk of ellende bestond (vers 11). Daarom, vervolgde vader Lehi, nadat God alle dingen geschapen had ‘om zijn eeuwige doeleinden ten behoeve van de mens te bereiken, moest er wel […] een tegenstelling zijn, namelijk de verboden vrucht in tegenstelling tot de boom des levens, de een zoet en de ander bitter’ (vers 15).2 Zijn onderricht over dit onderdeel van het heilsplan eindigt met deze woorden:
‘Zie, alle dingen zijn gedaan in de wijsheid van Hem die alle dingen weet.
‘Adam viel, opdat de mensen zouden zijn; en de mensen zijn, opdat zij vreugde zullen hebben’ (de verzen 24–25).
Tegenstellingen in de vorm van moeilijke aardse omstandigheden maken eveneens deel uit van het plan dat onze vooruitgang in de sterfelijkheid bevordert.
III.
Ieder van ons krijgt met verschillende soorten tegenstellingen en tegenslagen te maken die ons beproeven. Sommige beproevingen bestaan uit verleidingen om te zondigen. Sommige zijn aardse moeilijkheden los van enige zonde. Sommige zijn groot. Sommige zijn klein. Sommige zijn blijvend en sommige zijn periodiek. Niemand van ons ontkomt eraan. Tegenstellingen bieden ons de mogelijkheid om uit te groeien tot wie onze hemelse Vader voor ogen heeft.
Nadat Joseph Smith de vertaling van het Boek van Mormon afgerond had, moest hij nog een uitgever zien te vinden. Dat was niet eenvoudig. De complexiteit van dit uitgebreide manuscript en de kosten voor het drukken en binden van duizenden exemplaren waren niet mis. Joseph benaderde eerst E. B. Grandin, een drukker in Palmyra, die weigerde. Daarna zocht hij een andere drukker in Palmyra op, die hem ook afwees. Hij reisde naar Rochester, veertig kilometer verderop, en benaderde de prominentste uitgever in het westen van New York, die hem eveneens afwees. Een andere uitgever in Rochester was wel bereid, maar de omstandigheden maakten dit alternatief onaanvaardbaar.
Er gingen weken voorbij en voor Joseph moet de tegenslag bij het volbrengen van zijn goddelijke opdracht verbijsterend geweest zijn. De Heer maakte het niet makkelijk, maar Hij maakte het wel mogelijk. Josephs vijfde poging, een tweede bezoek aan uitgever Grandin in Palmyra, was succesvol.3
Jaren later bracht Joseph pijnlijke maanden in de gevangenis te Liberty door. Toen hij om uitkomst bad, liet de Heer hem weten ‘dat al deze dingen u ondervinding zullen geven en voor uw bestwil zullen zijn’ (LV 122:7).
We zijn allemaal vertrouwd met andere soorten aardse tegenspoed die niet door onze eigen zonden veroorzaakt worden, zoals ziekte, beperkingen en de dood. President Thomas S. Monson heeft gezegd:
‘Sommigen van u hebben in uw lijden wel eens de vraag uitgeroepen waarom onze hemelse Vader u bepaalde beproevingen laat ondergaan. […]
‘Ons aardse leven was echter nooit bedoeld om gemakkelijk of altijd maar aangenaam te zijn. Onze hemelse Vader […] weet dat we door zware moeilijkheden, hartverscheurend verdriet en moeilijke keuzes leren en groeien en gelouterd worden. Ieder van ons beleeft donkere dagen als dierbaren overlijden, pijnlijke momenten als onze gezondheid het af laat weten, gevoelens van verlatenheid als mensen om wie we geven ons kennelijk in de steek gelaten hebben. Deze en andere beproevingen stellen ons vermogen om te volharden pas echt op de proef.’4
Ons streven om de sabbat beter te heiligen vormt een minder zwaar voorbeeld van tegenstellingen. De Heer gebiedt ons de sabbat te heiligen. Door sommige keuzes overtreden we dat gebod. Maar andere keuzes in hoe we de sabbat doorbrengen, gaan over gewoonweg doen wat goed is of doen wat beter of het beste is.5
Ter illustratie van de tegenstand en tegenstellingen door verleidingen beschrijft het Boek van Mormon drie methoden die de duivel in de laatste dagen zal gebruiken. Ten eerste zal hij ‘in het hart der mensenkinderen woeden en hen ophitsen tot toorn tegen hetgeen goed is’ (2 Nephi 28:20). Ten tweede zal hij leden ‘sussen en paaien tot vleselijke gerustheid’, zeggende: ‘Zion is voorspoedig, alles is wel’ (vers 21). Ten derde zal hij ons vertellen ‘dat de hel niet bestaat; en […] ik ben geen duivel, want die bestaat niet’ (vers 22), daarom is er geen goed en kwaad. Vanwege die tegenstand en tegenstellingen geldt een waarschuwing voor wie ‘zich gerust voelt in Zion!’ (Vers 24.)
Het lijkt erop dat de kerk in haar door God opgedragen zending en wij zelf tegenwoordig met steeds meer tegenstand te maken krijgen. Wellicht is het zo dat naarmate de kerk in kracht toeneemt en wij, leden, in geloof en gehoorzaamheid toenemen, Satan de kracht van zijn tegenstand opschroeft, zodat wij een ‘tegenstelling in alle dingen’ blijven ondervinden.
Die tegenstand of tegenstelling komt soms zelfs uit leden van de kerk voort. Sommigen weerstaan profetische leiding met eigen redeneringen of wijsheid en plakken zichzelf daarbij een aan de politiek ontleend etiket op, namelijk ‘de loyale oppositie’. Hoe gepast dat ook is voor een democratie, dat denkbeeld heeft geen plaats in het bestuur van Gods koninkrijk, waar alle ruimte voor vragen is, maar niet voor oppositie (zie Mattheüs 26:24).
Een ander voorbeeld: er zijn veel dingen in de vroege kerkgeschiedenis, zoals wat Joseph Smith in elke situatie wel of niet gedaan heeft, waarop sommigen hun tegenstand baseren. Ik zeg tot allen: oefen geloof en stel vertrouwen in de lering van de Heiland dat wij hen ‘aan hun vruchten [zullen] herkennen’ (Mattheüs 7:16). De kerk streeft naar openheid in de verslagen die we hebben, maar na alles wat we kunnen publiceren, blijven onze leden soms met wezenlijke vragen zitten die door studie niet zijn op te lossen. Dat is de kerkgeschiedenisversie van een ‘tegenstelling in alle dingen’. Sommige zaken komen we alleen door geloof te weten (zie LV 88:118). Ons ultieme vertrouwen moet gebaseerd zijn op geloof in het getuigenis dat we van de Heilige Geest ontvangen hebben.
God grijpt zelden in de keuzevrijheid van een van zijn kinderen in om anderen verlichting te bieden. Maar hij verlicht wel de last van onze ellende en sterkt ons om die te dragen, zoals Hij dat voor het volk van Alma in het land Helam deed (zie Mosiah 24:13–15). Hij voorkomt niet alle rampen, maar Hij verhoort wel onze gebeden om ze af te wenden, zoals Hij met de ongewoon krachtige cycloon deed die de inwijding van de tempel in Fiji dreigde te verhinderen.6 Of Hij zwakt de kracht ervan af, zoals Hij bij de terroristische bomaanslag in de luchthaven van Brussel deed, waarbij velen om het leven kwamen, maar onze vier zendelingen alleen gewond raakten.
Door alle aardse tegenspoed heen hebben we Gods verzekering: ‘Hij zal [onze] ellende voor [ons] welzijn heiligen’ (2 Nephi 2:2). We hebben ook geleerd om onze aardse ervaringen en zijn geboden in de context van zijn grote heilsplan te plaatsen. Dat plan verschaft ons het doel van het leven en de zekerheid van een Heiland, in wiens naam ik van de waarheid van deze dingen getuig. In de naam van Jezus Christus. Amen.