Digitaal thema-artikel
Dienen in roepingen waar en wanneer de Heer ons nodig heeft
We kunnen van roepingen ontheven worden, maar we worden nooit van goeddoen ontheven.
In mijn jeugd verhuisde ons gezin en gingen we naar een nieuwe wijk. Kort daarna werd mijn vader als bisschop geroepen. Vanuit ons beperkte perspectief was dat vrij onbegrijpelijk: er waren andere bekwame mannen in de wijk en mijn vader had niet het gevoel dat hij de leden of hun individuele behoeften goed genoeg kende.
Maar hij deed zijn best en diende trouw. Hij werkte hard om de mensen die hij diende te leren kennen. Aan het einde van zijn tijd als bisschop voelde hij veel liefde voor de leden van onze wijk.
En meteen na zijn ontheffing werd hij in de kinderkamer geroepen.
Het was bijzonder om die overgang te zien. Hij hield van de kinderen en bereidde goed doordachte lesjes en activiteiten voor zodat de kinderen een sterk fundament in het evangelie konden ontwikkelen. Hoewel zijn roeping in de wijk was veranderd, bleef hij nauw in contact met de wijkleden die hij had leren kennen en liefhebben. Hij bleef nieuwe manieren bedenken om zijn broeders en zusters te dienen.
Hij had ook meer tijd om aan ons gezin te besteden. Kort na zijn ontheffing gaf mijn moeder gehoor aan een ingeving om weer naar school te gaan en een hoger diploma te behalen. Daardoor namen zijn taken thuis toe en besteedde zij meer tijd aan haar studie. Het was echt een zegen voor ons gezin om in die periode zijn hulp te hebben.
Mijn vaders taken waren veranderd, maar het belang en de invloed van zijn taken waren niet veranderd. De Heer wist wat het beste voor zowel de wijk als ons gezin was. President Dallin H. Oaks, eerste raadgever in het Eerste Presidium heeft uitgelegd: ‘Er [is] geen sprake van “degradatie” als we worden ontheven, en [we] maken ook geen “promotie” als we worden geroepen. Er is geen “promotie of degradatie” in de dienst van de Heer. Er is alleen “vooruitgang of achteruitgang”, afhankelijk van hoe we met onze ontheffingen en roepingen omgaan.’1
Geroepen om te dienen en toegewezen om te werken
Toen ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen over zendingswerk sprak, maakte hij onderscheid tussen aan een locatie worden toegewezen en geroepen worden om te dienen:
‘Merk op dat de persoon in de eerste zin [van een zendingsoproep] als voltijdzendeling van de herstelde kerk van de Heer geroepen wordt. In de tweede zin wordt hij of zij aan een bepaalde plek en een bepaald zendingsgebied toegewezen. Het is uiterst belangrijk dat we het verschil tussen deze twee zinnen begrijpen.
‘In de kerk zeggen we vaak dat iemand naar een bepaald land zoals Argentinië, Polen, Zuid-Korea of de Verenigde Staten geroepen wordt. Maar een zendeling wordt niet naar een plek geroepen; hij of zij wordt geroepen om te dienen.’2
Het kan nuttig zijn om op diezelfde manier over roepingen te denken. In Leer en Verbonden 4:3 staat: ‘Indien u verlangens hebt om God te dienen, bent u tot het werk geroepen.’ Waar we ook worden ‘toegewezen’ en wat onze specifieke taken ook zijn, we zijn als onderdeel van onze verbondstaken altijd geroepen om de Heer te dienen en zijn kinderen tot zegen te zijn. We kunnen één zijn in ons doel om ‘vreugde te ervaren door anderen te dienen en zo God te dienen [zie Mosiah 2:17]’, wetende dat wij ‘dankzij een roeping […] ook in geloof [kunnen] toenemen en nader tot de Heer komen’.3 In welke organisatie of roeping we ook dienen, we maken allemaal deel uit van hetzelfde werk: het werk van heil en verhoging.
Deel uitmaken van ‘het lichaam van Christus’
President Henry B. Eyring, tweede raadgever in het Eerste Presidium, heeft uitgelegd dat alle roepingen worden gegeven zodat wij meer op Christus kunnen gaan lijken en anderen tot zegen kunnen zijn: ‘Zelfs het nieuwste lid van de kerk ziet in dat een roeping hoofdzakelijk een aangelegenheid van het hart is. Door ons hele hart aan de Meester te geven en zijn geboden te onderhouden, leren we Hem kennen. […]
‘U bent geroepen om de Heiland te vertegenwoordigen. Uw stem wordt zijn stem als u getuigt, uw handen worden zijn handen als u iemand verheft.’4
Wanneer we ons laten dopen en verbonden sluiten om in de naam van Christus te handelen, worden we deel van ‘het lichaam van Christus’ (1 Korinthe 12:27). Verschillende lichaamsdelen hebben verschillende taken, maar ze zijn allemaal even belangrijk; het belangrijkste is dat het lichaam samenwerkt om een gemeenschappelijk doel te bereiken. In Kom dan en volg Mij staat: ‘Verschillen worden bij een dergelijke eenheid niet alleen erkend, maar ook gekoesterd. Het lichaam zou zonder leden met uiteenlopende gaven en capaciteiten beperkt zijn.’5
De Heer kent onze verschillende vaardigheden en capaciteiten, en Hij weet ook hoe Hij die kan gebruiken om ons en de mensen om ons heen tot zegen te zijn. Daarom worden wij ook gevraagd om op verschillende momenten in verschillende roepingen en taken te dienen. Een roeping draait niet om status of kwalificaties; het gaat erom dat we bereid zijn ons aan Gods wil te onderwerpen en te aanvaarden dat Hij ons roept waar Hij ons op een bepaald moment en op een bepaalde plek het meest nodig heeft.
Het werk van de Meester
President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft in zijn eerste toespraak als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen nadruk op het belang van elke kerkroeping gelegd:
‘Geen enkele kerkroeping is klein of onbelangrijk. Bij de uitoefening van onze plicht beïnvloeden wij allemaal het leven van anderen. Tot ieder van ons heeft de Heer met betrekking tot onze eigen taak gezegd: “Welnu, wees getrouw; handel in het ambt waartoe Ik u heb aangewezen; kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën” [Leer en Verbonden 81:5].
‘U kunt evenveel voldoening ervaren bij de uitoefening van uw taak als ik in de mijne. De vooruitgang van dit werk zal afhangen van onze gezamenlijke inspanningen. Welke uw roeping ook moge zijn, zij biedt u evenveel gelegenheid om het goede te doen als ik in de mijne. Het enige wat echt telt, is dat dit het werk van de Meester is en dat onze opdracht erin bestaat het goede tot stand te brengen zoals Hij dat gedaan heeft.’6
President Hinckleys woorden illustreren precies wat mijn vader als bisschop, kinderkamerleider, huwelijkspartner en ouder heeft geleerd: de Heer vraagt ons om gedurende ons leven in verschillende roepingen te dienen, maar Hij blijft ons altijd aanmoedigen om meer op Hem te gaan lijken door ons best te doen om de mensen om ons heen tot zegen te zijn.