Oktober
De zegeningen van het priesterschap zijn er voor iedereen
‘En ook: allen die dit priesterschap ontvangen, ontvangen Mij, zegt de Heer’ (LV 84:35).
Vul de hier genoemde suggesties aan met uw eigen ideeën. Bedenk iedere week manieren om (1) vast te stellen wat de leer is, (2) de kinderen er begrip van bij te brengen, en (3) de kinderen aan te moedigen ze toe te passen. Vraag uzelf af: ‘Wat vraag ik de kinderen te doen waarvan ze kunnen leren, en hoe kan ik ertoe bijdragen dat ze de Geest voelen?’
Week 1: Waardige jongemannen ontvangen het priesterschap als ze twaalf jaar oud zijn.
Vaststellen wat de leer is (naar een plaat kijken): Laat een afbeelding zien van Jezus Christus die het avondmaal instelt. Leg uit dat Christus het avondmaal aan zijn apostelen en aan zijn discipelen in het Boek van Mormon gaf. Hij vroeg ze het avondmaal te blijven zegenen en rond te dienen als Hij er niet meer was. Lees gezamenlijk 3 Nephi 18:5–6. Stel de kinderen vragen als: Wie zegent tegenwoordig het avondmaal? Wie dient het avondmaal rond? Wat voor bevoegdheid moet iemand hebben om het avondmaal te zegenen en rond te dienen?
Begrip bevorderen (de leer bespreken): Leg uit dat het priesterschap de macht van God is om de mensen op aarde te dienen en tot zegen te zijn. In de laatste dagen heeft Christus ons geleerd dat een man aan twee vereisten moet voldoen om het priesterschap te ontvangen. De eerste is een bepaalde leeftijd hebben. Laat de kinderen opstaan zodra u het getal noemt van de leeftijd die een jongen moet hebben om het priesterschap te ontvangen. Tel langzaam van één tot twaalf. Leg uit dat de andere vereiste is dat een jongen het priesterschap waardig moet zijn. Leg uit wat het betekent om waardig te zijn, en dat zowel jongens als meisjes ‘Mijn evangelienormen’ kunnen gebruiken om te bepalen of ze waardig leven.
Toepassing aanmoedigen (aan een lichamelijke activiteit deelnemen): Deel de kinderen op in groepjes. Geef iedere groep een norm uit ‘Mijn evangelienormen’. Laat iedere groep bedenken hoe ze hun norm kunnen uitbeelden. Noem enkele woorden van een norm, en laat de desbetreffende groep gaan staan en hun norm uitbeelden. Ga daarmee door totdat alle groepen aan de beurt zijn geweest. Leg uit dat als de jongens deze normen naleven, ze het priesterschap waardig zijn en priesterschapsverordeningen kunnen ontvangen. En als meisjes de normen naleven, kunnen ze ook priesterschapverordeningen ontvangen, zoals de doop en de tempelverordeningen.
Week 2: Wij ontvangen de heilsverordeningen door het priesterschap.
Vaststellen wat de leer is (aanschouwelijk onderwijs): Laat een kind een geopende paraplu vasthouden. Laat enkele kinderen eronder gaan staan. Vergelijk de paraplu met het priesterschap. Leg uit dat als het regent, alle kinderen onder de paraplu droog blijven, niet alleen het kind dat de paraplu vasthoudt. Op soortgelijke wijze heeft God ervoor gezorgd dat al zijn kinderen door zijn priesterschap gezegend worden. Door middel van het priesterschap ontvangen we de heilsverordeningen waardoor we in staat gesteld worden om bij God terug te keren.
Begrip bevorderen (puzzels maken): Zet de volgende woorden op afzonderlijke vellen papier: doop, bevestiging, priesterschapsordening (voor mannen), tempelbegiftiging, en tempelverzegeling. Knip alle vellen papier in puzzelstukken. Leg in het kort aan de kinderen uit wat een verordening is (een heilige ceremonie met geestelijke betekenis), en dat we sommige priesterschapsverordeningen nodig hebben om bij onze hemelse Vader terug te keren. Teken vijf treden op het bord, en hang een afbeelding van Jezus Christus bovenaan de treden. Deel de kinderen op in vijf groepen en geef iedere groep een van de puzzels. Laat ze de puzzel maken en aan de andere kinderen vertellen wat ze over die verordening weten. Laat de groepen hun puzzels in de juiste volgorde op de treden op het bord bevestigen.
Week 3: Door de zegeningen van het priesterschap kan ik kracht ontvangen.
Vaststellen wat de leer is (de leer bespreken): Laat de kinderen naar hun handen kijken. Vraag ze hoe hun handen een hulpmiddel zijn om te spelen, te werken en zich klaar te maken om naar de kerk te gaan. Laat ze hun antwoord uitbeelden. Vraag dan hoe mensen hun handen kunnen gebruiken om anderen te helpen. Leg uit dat priesterschapsdragers hun handen kunnen gebruiken om zegens te geven die ons helpen en kracht geven.
Begrip bevorderen en toepassing aanmoedigen (naar platen kijken en over ervaringen vertellen): Hang platen van het avondmaal, de doop, de bevestiging, het zegenen van een baby en het zalven van zieken in het lokaal. Leg uit wat er op deze platen gebeurt. Laat de kinderen hun beide handen op een vel papier overtrekken en uitknippen. Laat ze hun naam op de voorkant van iedere hand zetten. Laat ze een van hun papieren handen bij een plaat hangen die een zegen of een verordening voorstelt die ze van de priesterschap hebben ontvangen. Kies enkele handen uit en vraag die kinderen hoe zij door het priesterschap zijn gezegend en gesterkt. Vertel het verhaal van Jezus die de kinderen zegent uit 3 Nephi 17:11–25. Hang een plaat van Jezus met de kinderen voorin het lokaal. Laat alle kinderen hun tweede hand bij die plaat hangen. Leg uit dat priesterschapsdragers de bevoegdheid hebben om in de naam van Jezus Christus op te treden. Zij kunnen ons zegenen net als Jezus dat zou doen als Hij hier was.
Week 4: Als ik ouder ben kan ik naar de tempel gaan om voor mijn voorouders de verordeningen te ontvangen.
Vaststellen wat de leer is en begrip bevorderen (kleuren): Herinner de kinderen eraan dat we bepaalde priesterschapsverordeningen moeten ontvangen voordat we bij onze hemelse Vader kunnen terugkeren. Laat ze enkele van die verordeningen noemen. Leg uit dat veel mensen zijn gestorven zonder de kans om deze verordeningen te ontvangen, en dat ze onze hulp nodig hebben. Vertel de kinderen over een van uw overleden voorouders die deze verordeningen niet heeft ontvangen. Geef ieder kind een eenvoudig poppetje dat uit papier is geknipt. Laat ze zichzelf op de ene kant van het poppetje tekenen en de voorouder die u zojuist genoemd hebt aan de andere kant. (Als de kinderen een overleden voorouder hebben die zonder de priesterschapsverordeningen is overleden, kunnen ze die persoon tekenen.) Laat ze het thema van deze week opzeggen terwijl ze hun papieren persoon vasthouden. Vraag ze de afbeelding van zichzelf te laten zien als ze het woord ‘ik’ zeggen en de afbeelding van de voorouder als ze het woord ‘voorouders’ zeggen.