Hoofdstuk 14
Hoe we het evangelie doeltreffend uitdragen
We dragen het evangelie het doeltreffendst uit als we onze broeders en zusters liefhebben en de Heilige Geest bij ons hebben.
Uit het leven van George Albert Smith
George Albert Smith droeg het evangelie onvermoeibaar uit en liet zich daarbij leiden door een van de idealen uit zijn persoonlijk credo: ‘Ik wil mensen niet dwingen om mijn idealen na te streven, maar hen door liefde aanmoedigen het goede te doen.’1 Hij was van mening dat het evangelie het doeltreffendst kon worden uitgedragen door oog te hebben voor de deugden van mensen van andere kerken en daarna, vriendelijk maar beslist, de aanvullende waarheden van het herstelde evangelie van Jezus Christus aan te bieden. Hij vertelde de volgende ervaring die hij had toen hij de Europese Zending presideerde:
‘Ik zat op een dag in de trein. Mijn medereiziger in de coupé was een presbyteriaanse predikant, een vriendelijke en aangename heer, aan wie ik vertelde, toen hij mij daartoe de gelegenheid bood, dat ik lid was van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Hij was verbaasd en keek mij ongelovig aan. Hij zei: “Schaamt u zich niet dat u tot die groepering behoort?”
‘Ik glimlachte naar hem en zei: “Broeder, door wat ik weet, zou ik mij schamen als ik niet tot die groepering behoorde.” Dat bood mij de kans om met hem te praten en uit te leggen wat wij zoal geloven. (…)
‘Ik sprak met een goed mens die er geen idee van had wat wij probeerden te bewerkstelligen. We waren daar niet om hem kommer en kwel te bezorgen, we probeerden hem te helpen. En nadat we onze standpunten uiteengezet hadden zei ik tegen hem: ‘U schat het doel van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in dit land verkeerd in.’ Ik vertegenwoordig haar hier, en als u mij de kans geeft om u het een en ander uit te leggen, denk ik dat u ons in een ander licht zult gaan zien.’ Ik ging verder: ‘Ten eerste vragen wij de fijne mensen hier om vast te houden aan de glorieuze waarheden in uw kerken, die u in de Schriften hebt gevonden; houd die vast, behoud al het goede uit de opleiding die u in uw educatieve instituten hebt genoten, alle kennis en waarheid die u uit allerlei bronnen hebt geput, houd vast (…) aan alles wat goed is in uw karakter, wat tot u gekomen is dankzij uw liefdevolle thuis; houd vast aan alle liefde en schoonheid die u in uw hart hebt, omdat u in zo’n mooi en geweldig land woont. (…) Dat behoort allemaal tot het evangelie van Jezus Christus. Maar laat ons daarnaast enkele zaken uitleggen die u nog niet bezit, en die ons leven verrijkenen ons gelukkig maken. We bieden het u aan zonder geld en zonder prijs. Alles wat we van u vragen is te luisteren naar wat we te zeggen hebben, en als het u aanspreekt, het onbevangen te accepteren. (…)’
‘Dat is de houding van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.’2 [Zie suggestie 1 op p. 155.]
Leringen van George Albert Smith
Ons zendingswerk is het doeltreffendst als we het liefdevol en vriendelijk doen, niet met dwang of kritiek.
Onze hemelse Vader (…) heeft ons, zijn afgezanten, niet de wereld ingestuurd om te dwingen of op te jagen, maar om uit te nodigen. ‘Kom hier, volg Mij’ is wat de Heiland gezegd heeft, ‘en Ik zal u rust geven.’ Dat is wat het evangelie leert, en dat is onze bediening.3
Het is niet de bedoeling van deze kerk om uitspraken te doen die kwetsend zijn voor wie niet alles begrijpen. Deze kerk kritiseert niet en zoekt geen fouten bij anderen, maar haar afgezanten verbreiden de evangelieboodschap over de naties op aarde in een geest van liefde en verdraagzaamheid en met de wens om hulp te bieden.4
In alle (…) kerken zijn goede mannen en goede vrouwen. Dat is het goede dat deze verschillende kerken bij elkaar houdt. Het was mij gegeven om over de hele wereld mensen te ontmoeten en bij veel mensen uit verschillende gezindten thuis te komen, zowel christen als jood. Ik ben bij [moslims] geweest; ik ben bij volgelingen van Confucius geweest; en ik kan nog er nog veel meer noemen. Ik ben in al die organisaties geweldige mensen tegengekomen, en ik heb de ontzagwekkende plicht, waar ik mij ook onder hen begeef, om hen niet te beledigen, hun gevoelens niet te kwetsen, hen niet te bekritiseren, omdat ze de waarheid niet begrijpen.
Als afgevaardigden van de kerk, als dienstknechten van de Heer, als afgezanten van de Meester van hemel en aarde hebben wij de plicht om ons in liefde onder hen te begeven. Wellicht dat ze dat in het geheel niet waarderen; misschien ervaren ze dat als arrogant en onredelijk, maar dat zou mijn houding niet veranderen. Als het aan mij ligt maak ik ze niet ongelukkig. Ik wil ze gelukkig maken, vooral als ik bedenk welke geweldige mogelijkheden mij zijn toegevloeid door mijn lidmaatschap van deze gezegende kerk.5
Onze bediening is er een van liefde en verdraagzaamheid; we verlangen goed te doen aan alle mensen, en allen het plan tot leven en heil uit te leggen dat de Heer in deze laatste dagen heeft geopenbaard.6
We kunnen deze jonge mensen, en onze buren en vrienden, niet het koninkrijk des hemels in dwingen door op ze te vitten en kritiek op ze te leveren, maar ik zeg u wel dat we ze met onze liefde de weg naar onze Vader in de hemel kunnen wijzen en ze daar uiteindelijk wellicht ook naartoe leiden.
Dat is ons voorrecht. Liefde is de grote macht die de wereld beïnvloedt.7
Laten wij die weten en een getuigenis hebben ons elke dag met ongeveinsde liefde en vriendelijkheid onder deze mannen en vrouwen begeven, ongeacht of ze in of uit de kerk zijn, en naar een manier zoeken om hun hart te raken en hen naar het pad te leiden waarop zij kennis van de waarheid vinden.8
Hoezeer bid ik dat we, als diensknechten van de Heer, naastenliefde en geduld hebben voor wie dwalen; en vriendelijk en liefdevol onderwijzen in de eenvoudige beginselen van het evangelie van onze Heer, tot zegen van iedere ziel met wie we in contact komen.9 [Zie suggestie 2 op p. 155.]
We hoeven ons niet te schamen voor de waarheid die wij uitdragen.
Soms heb ik het gevoel dat we niet geheel doordrongen zijn van het belang van [het evangelie], dat we het niet uitdragen met het enthousiasme dat het verdient.10
Dit evangelie van Jezus Christus is de kracht Gods tot behoud, zoals de apostel Paulus ooit verklaarde [zie Romeinen 1:16]. Het is het werk van de Verlosser. Het is de enige manier waarop wij het hoogste heil kunnen verwerven dat de Heiland van het mensdom voor zijn volgelingen voor ogen heeft. Ik zeg dat niet arrogant, ik zeg het met naastenliefde voor de kinderen van onze Vader die tot andere kerken behoren. Ik zeg het met liefde voor zijn zoons en dochters die het niet begrijpen, want Hij heeft geboden dat we dit zeggen. Het is zijn wil dat mensen het gaan begrijpen.11
Ik weet dat God leeft. Ik weet dat Jezus de Christus is. Ik weet dat Joseph Smith een profeet des Heren was. Ik heb mij nooit, waar ik ook was, geschaamd om van deze waarheden te getuigen. Ik weet niet waarom iemand zich zou moeten schamen omdat hij of zij iets weet wat een ander niet weet, vooral waar het gaat om de waarheid van het evangelie, dat de kracht Gods tot behoud is.12
Wat mij betreft is het, als je de waarheid kent, geen grootspraak om die aan anderen te vertellen. Wat mij betreft moet het niet als arrogant worden beschouwd als we tegen andere kinderen van onze Vader kunnen zeggen: ‘Dit weet ik, en u kunt het ook weten als u dat wilt.’
Dat is de schoonheid van het evangelie van Jezus Christus. Het is niet voor een paar ingewijden, het is voor iedere ziel op aarde. (…) Er zijn nu mensen die weten dat God leeft, en er zijn duizenden anderen die het zouden kunnen weten als ze wilden. (…) Die mensen zijn niet afhankelijk van ons om het te weten, maar ze zijn wel afhankelijk van ons om te leren hoe ze het kunnen weten.13
Ik weet dat onze hemelse Vader in dit tijdperk van de wereld heeft gesproken en dat zijn evangelie op aarde is; en hoewel ik geen ziel zal dwingen om het te aanvaarden, bid ik dat we de kracht en wijsheid zullen hebben om de hand te reiken aan onze naasten die de waarheid niet begrijpen. Laten we onze plicht doen en ze in de kudde van de Meester brengen, opdat zij met ons mogen weten dat Hij leeft.14 [Zie suggestie 3 op p. 155.]
We willen bijdragen tot het geluk en de goedheid die Gods kinderen al bezitten.
Als [mensen] mij vragen: ‘Waardoor laat deze organisatie waartoe u behoort zich leiden? Waar bent u zo bezorgd over dat u over de hele wereld zendelingen uitstuurt?’ Dan antwoord ik soms: ‘We willen dat alle mensen gelukkig zijn. We willen dat u zich verheugt zoals wij ons verheugen.’15
Er zijn tienduizenden zendelingen (…) de wereld ingestuurd; ze gaan liefdevol en vriendelijk van deur tot deur om tot de andere kinderen van onze Vader te zeggen:
‘Sta ons toe met u te praten; laat ons iets uitleggen wat u net zoveel geluk zal brengen als het ons heeft gebracht!’
Dat is de geschiedenis van het zendingswerk van de kerk waartoe wij behoren.16
Ik herinner mij nog dat iemand in een lang gesprek tegen mij zei: ‘Nou ja, waar het op neerkomt is dat uw kerk net zo goed is als alle andere kerken.’ Ik neem aan dat hij vond dat hij ons een groot compliment gaf, maar ik zei tegen hem: ‘Als de kerk die ik vertegenwoordig niet van meer betekenis is voor de mensenkinderen dan de andere kerken, dan ben ik verkeerd bezig. Wij willen niet afdoen aan de waarheid en deugd die u bezit. We zijn niet op zoek naar fouten noch willen we u bekritiseren. (…) Behoud al het goede, en laat ons u nog meer goeds geven, zodat u gelukkiger zult zijn en u zult kunnen voorbereiden om in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader terug te keren.’ [Zie suggestie 4 op p. 155.]
(…) In de tijd dat de Heiland op aarde was, in het midden des tijds, waren er andere kerken; er waren vele gezindten en sekten, en zij geloofden dat zij de Heer dienden. De grote synagogen van Judea zaten vol met mannen die geloofden dat zij het priesterschapsgezag bezaten. Zij hielden zich, zo dachten zij, aan de leringen van Abraham en Mozes. Ze bleven de ophanden zijnde komst van de Messias verkondigen. Zij moedigden de mensen aan om de werken der gerechtigheid te doen. Zij hadden een tempel gebouwd, alsmede gebedshuizen. Ze hadden monumenten opgericht voor de profeten die hadden getuigd van het bestaan van God, van wie sommigen hun leven hadden neergelegd en hun getuigenis met hun bloed hadden bezegeld. Onder dit volk was de Heiland gekomen. (…) Dit volk had veel goeds te bieden. Het bestond uit veel goede mannen en vrouwen. Er viel veel gerechtigheid onder dat volk te bespeuren. De Heiland was niet gekomen om hen al die goede zaken afhandig te maken. Toen Hij onder hen verscheen was dat niet om hen te veroordelen; het was om hen tot bekering te roepen, het was om een einde te maken aan dwaling en hen aan te moedigen om vast te houden aan de waarheid die ze al bezaten.
(…) Wanneer we tot het mensdom verkondigen dat de mens is afgedwaald van het evangelie, verkondigen we niet iets wat nog nooit eerder is gebeurd. Wanneer we zeggen dat goede mannen en vrouwen ertoe zijn gebracht om in onjuiste zaken te geloven, zeggen we dat niet tot hun veroordeling; we verlangen geen wonden te slaan, maar we hopen wel dat ze er lang genoeg bij stilstaan om zichzelf te onderzoeken, en te zien waar dat toe leidt en wat hun definitieve bestemming zal zijn.17
O, wat zou ik graag willen dat we de mensen onze gevoelens duidelijk konden maken, zodat ze beseften dat we hun mogelijkheden niet willen inperken, maar dat ze voelden dat ons hart in liefde en genegenheid naar hen uitgaat, zonder enig verlangen om hen pijn te doen. Het is onze taak in deze wereld om zielen te redden, hen tot zegen te zijn, en hen op het goede pad te brengen, dat naar de Vader leidt, om te worden bekroond met heerlijkheid, onsterfelijkheid en eeuwig leven.18
Als we met de Heilige Geest lesgeven, zal Hij van de waarheid getuigen tot wie wij onderwijzen.
Deze kerk heeft zendelingen naar de vier einden der aarde gestuurd en zij hebben het evangelie van Jezus Christus verkondigd. Velen van hen zijn niet opgeleid op de grote universiteiten van de wereld. Hun vorming beperkt zich grotendeels tot de ervaringen die zij in het dagelijks leven opdoen, maar ze hebben iets gekregen wat het mensdom meer zal inspireren, namelijk het gezelschap van de Heilige Geest.19
Als ik in het zendingsveld ben, zie ik hoe goed deze fijne, hardwerkende jonge mannen en vrouwen zich ontwikkelen, en dan besef ik dat zij niet alleen de taal leren van het land waarin zij werkzaam zijn, maar ook weten dat ze een gave van de Heer hebben gekregen om waarheid te verspreiden die de mensen niet op een andere manier kunnen verwerven.20
Velen van u of uw voorouders hebben het evangelie gehoord, zoals het gepredikt wordt door De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. (…) Sommigen hebben het op straat gehoord uit de mond van een nederige zendeling, die predikte wat de Heer hem had gegeven.
Er was iets waardoor het hart van de toehoorders werd geraakt. Dat was mijn ervaring in het zendingsveld. Ik heb menigten zien staan luisteren naar een nederige zendeling die het doel van het leven uitlegde en hen aanspoorde zich te bekeren van hun zonden, en ik heb sommige mensen horen zeggen: ‘Zoals ik mij nu voel, heb ik heb mij nog nooit gevoeld, nu ik naar deze man luister.’21
Hoe begaafd we ook zijn of hoe goed we het ook onder woorden brengen, het is de Geest van onze Vader die iemand raakt en overtuigt van dit goddelijke werk.22
Dit is het werk van de Heer. Met de eenvoudige middelen die wij tot onze beschikking hebben, zouden we niet zoveel succes gehad hebben. De kennis die u bezit kan niet door middel van gewone mensen tot u gekomen zijn. Noch kunnen wij uit onszelf de mensen in de wereld inspireren met de zekerheid dat God leeft en dat dit zijn kerk is. Maar als we ons deel doen, zal onze hemelse Vader onze inspanningen zegenen.23
Laten we dag aan dag werken opdat onze Vader ons kan zegenen. Als we zijn Heilige Geest bij ons hebben, zullen de mensen met wie we in contact komen die voelen, omdat Hij Zich in onze sfeer bevindt, en zij zullen die ervaren en tot zich nemen.24
Er zijn relatief weinig mensen die het in deze laatste dagen herstelde evangelie hebben aanvaard; maar er zijn miljoenen kinderen van onze Vader die verlangen zijn wil te kennen. En als de waarheid aan hen gebracht wordt en de overtuigende invloed van de Geest tot hen van de waarheid getuigt, zullen ze het maar al te graag aanvaarden.25 [Zie suggestie 5 hieronder.]
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Bestudeer de laatste twee alinea’s van ‘Uit het leven van George Albert Smith’ (pp. 147–149). Denk aan iemand die geen lid van de kerk is. Welke eigenschappen bewondert u in die persoon? Welke evangeliewaarheden gelooft hij of zij al? Welke aanvullende evangeliewaarheden zouden hem of haar in het bijzonder ten goede komen? Hoe zal deze manier van denken over mensen van invloed zijn op hoe wij met hen over het evangelie praten?
-
Lees de eerste paragraaf van leringen (pp. 149–150), en ga bij uzelf na wanneer u er baat bij hebt gehad dat iemand u zijn liefde toonde. Waarom is het zo belangrijk om geen kritiek te leveren op wie een ander geloof belijden?
-
Lees de paragraaf die op p. 150 begint. Wat betekent het om het evangelie met ‘enthousiasme’ uit te dragen? Hoe kunnen we ons getuigenis van het herstelde evangelie geven zonder opschepperig of arrogant te klinken?
-
Wat denkt u dat president Smith bedoelde toen hij zei: ‘Als de kerk die ik vertegenwoordig niet van meer betekenis is voor de mensenkinderen dan de andere kerken, dan ben ik verkeerd bezig’? (p. 152). Wat heeft de Kerk van Jezus Christus te bieden dat kan bijdragen tot iemands geluk?
-
Lees de laatste paragraaf van leringen (pp. 153–155), en denk terug aan een keer dat u iemand over het evangelie heeft verteld. Waardoor was het een fijne ervaring? Wat kunt u doen om u te verbeteren in het uitdragen van het evangelie?
Relevante teksten: Johannes 13:34–35; 2 Timoteüs 1:7–8; 2 Nephi 33:1; Alma 20:26–27; Leer en Verbonden 50:13–22
Onderwijstip: Overweeg de klas in kleine groepjes van drie tot vijf personen op te splitsen. Wijs in elk groepje een leider aan. Wijs aan elk groepje een andere paragraaf toe. Vraag elke groep hun paragraaf te lezen en de corresponderende vragen aan het eind van het hoofdstuk te bespreken. Laat de deelnemers dan aan de hele klas verslag uitbrengen over wat zij in hun groepje hebben geleerd. (Zie Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 161).