Hoofdstuk 20
Stoffelijk welzijn voor onszelf en anderen
Als we de raad van de Heer opvolgen, kunnen we onze eigen stoffelijke noden lenigen en hulp bieden aan minderbedeelden.
Uit het leven van George Albert Smith
George Albert Smith werd tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog president van de kerk. De oorlog had vele naties ontredderd achtergelaten en duizenden mensen moesten het zonder voedsel en andere levensbehoeften stellen. In een conferentietoespraak omschreef president Smith hun benarde toestand en drong hij er bij de heiligen op aan hun lijden te verlichten: ‘Ze zijn allemaal [Gods] kinderen. Zij hebben ons nodig, niet alleen onze morele steun en onze kerkleer, maar ook voedsel, kleding en beddengoed, en alle soorten hulp, omdat ze, in veel gevallen, niets meer hebben. Als u de brieven kon lezen die op kantoor binnenkomen van de arme mensen daar, zou uw hart ineenkrimpen. Mensen die hun woning moesten verlaten met het idee dat ze zich ergens anders konden vestigen, en die plotseling in de steek werden gelaten; en toen ze naar huis terugkeerden, bleken die geplunderd en leeggeroofd te zijn — ze hadden niets meer en konden nergens anders heen.’1
Aangezien de kerk al jaren voedsel opsloeg, kon zij hulp bieden. Die hulp begon aan het eind van 1945 op gang te komen toen president Smith naar Washington D.C. reisde om een regeling te treffen met Harry S. Truman, president van de Verenigde Staten, om voedsel en kleding naar Europa te sturen. In dat gesprek zei president Truman: ‘We willen graag op alle mogelijke manieren onze medewerking verlenen. (…) Hoelang duurt het voordat u alles klaar hebt?’
President Smith antwoordde tot zijn verbazing: ‘Alles staat al klaar. (…) We hebben silo’s gebouwd en met graan gevuld; en we hebben onze kudden uitgebreid. Wat we nu nodig hebben zijn vrachtwagens en schepen om grote hoeveelheden voedsel, kleding en beddengoed naar de noodlijdende mensen in Europa te sturen. We hebben een organisatie in de kerk [de zustershulpvereniging] die meer dan tweeduizend zelfgemaakte dekens heeft klaarliggen.’
President Smith meldde de heiligen dat het resultaat was dat ‘veel mensen zonder enige vertraging warme kleding, dekens en voedsel kregen. Zodra we vrachtwagens en schepen hadden geregeld, stuurden we wat klaar lag naar Europa.’2
Bijna vijftien jaar eerder had ouderling Smith, toen nog lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, de ZHV toegesproken in een andere tijd van grote nood — de crisisjaren. Hij verklaarde toen dat hulp aan behoeftigen verder gaat dan materiële hulp; zij vergt ook ware menslievendheid en liefdadigheid:
‘Er is, naar mijn oordeel, nog nooit een tijd geweest dat menslievendheid harder nodig is dan nu. Dit zijn de dagen dat de ziel van de mensen wordt gekweld, dat hun hart wordt beproefd. Dit zijn de dagen dat velen honger en zorgen hebben, zelfs onder de heiligen der laatste dagen. (…)
‘ Ik geloof dat onze hemelse Vader ons de kans biedt om ons te ontwikkelen. (…) Het zal blijken of de liefde die volgens de Heiland in ons hart behoort te zijn daar ook echt is.’3 [Zie suggestie 1 op p. 221.]
Leringen van George Albert Smith
Als we verstandig met onze middelen omgaan, zijn we op moeilijke tijden voorbereid.
De pioniers onder president [Brigham] Young hadden de stelregel om een voedselvoorraad voor een jaar te hebben, zodat zij zich, in geval hun oogst verloren ging, tot de volgende oogst in leven konden houden. (…)
Er komen wellicht moeilijke tijden, broeders en zusters, maar we kunnen ons erop voorbereiden, door aan de zeven vette jaren en de zeven magere jaren in de tijd van de Farao te denken en eveneens voorbereidingen te treffen [zie Genesis 41]. Dergelijke tijden kunnen weerkomen. Dat weten we niet, maar we weten wel dat de leiders in de beginperiode van de kerk de heiligen adviseerden om genoeg voedsel in te slaan om een noodgeval het hoofd te bieden. Het resultaat was dat niemand echt honger heeft hoeven lijden vanaf de tijd dat de mensen zich hier vestigden en goed begonnen te boeren, en meer schapen en koeien kregen.4
Wij leven in gevaarlijke tijden. De Schriften gaan in vervulling, en het schijnt mij toe dat dit de tijd is dat, als het mogelijk was, de uitverkorenen zich zouden laten misleiden. Het is opmerkelijk hoe makkelijk het is voor wie zich financieel wil verbeteren om een reden te vinden om de duidelijke leringen van de Heer met betrekking tot hun leven naast zich neer te leggen. En ik vind het vreemd hoe makkelijk mensen hun oor te luisteren leggen bij personen die dingen zeggen die in strijd zijn met de geopenbaarde wil van onze hemelse Vader. (…)
Dit volk heeft het advies gekregen om zuinig om te gaan met geld en andere middelen. De Heer heeft ons door middel van onze leiders geleerd dat we niet meer moeten uitgeven dan er binnenkomt; dat we niet de trend van de wereld moeten volgen en het geld dat we in handen krijgen om onszelf en ons gezin te onderhouden even snel of zelfs sneller uit te geven dan we het verdienen.
Ik vrees dat de heiligen der laatste dagen zich in veel gevallen door hun eigen ijdelheid laten verblinden, hoewel onze hemelse Vader ons in duidelijke taal heeft laten weten dat we niet zoals de wereld kunnen leven en zijn Geest kunnen genieten.5
Sommige mensen (…) verkopen hun bezittingen en geven hun geld uit aan onnodige zaken; en als er moeilijke tijden aanbreken, zouden ze weleens niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen.
We kunnen een voorbeeld nemen aan de mier. Zij zoekt haar voedsel bij elkaar en slaat het op voor de tijd dat het nergens te vinden is. Het resultaat is dat haar voorraadkamer goed gevuld is. De sprinkhaan, een veel groter insect, werkt zo niet. Hij slaat niets op voor schaarse tijden, maar verlaat zich op de voorzienigheid voor zijn onderhoud, en het resultaat is dat de meeste sprinkhanen van de honger omkomen.
Ik ben bang dat sommige mensen zoals de sprinkhanen zijn en niet hun voordeel doen met de mogelijkheden die hun redelijkerwijs worden geboden. Als ze een voorbeeld namen aan de mier, zouden ze het benodigde voedsel opslaan en altijd wat achter de hand hebben.6 [Zie suggestie 2 op p. 221.]
De Heer heeft ons geboden voor ons levensonderhoud te werken.
Het feit dat er zoveel geld beschikbaar is gekomen voor veel mensen, kan jongeren soms het idee geven dat ze er niet eerlijk voor hoeven te werken omdat er relatief gemakkelijk aan te komen is. Ik ben er zeker van dat elk volk dat ooit op aarde is geweest dat niet integer en ijverig in zijn levensonderhoud voorzag, ten onder is gegaan.
We weten dat het de Heer niet welgevallig is als onze kinderen in ledigheid opgroeien.7
Hoeveel beter af zijn we als we ons bezighouden met redelijk werk.8
Onze hemelse Vader (…) zei heel lang geleden dat er luiaards in Zion waren, (…) en Hij liet daarop volgen: ‘Wie lui is, zal van de arbeider noch het brood eten, noch de kleding dragen.’ [LV 42:42.] Ik neem aan dat Hij niet verwees naar wie geen werk kunnen vinden, en wie er alles aan doen om zichzelf te onderhouden. Ik neem aan dat Hij verwees naar de gewoonte waarin sommigen vervallen om op anderen te steunen. (…) Ik ben van mening dat niemand in deze wereld gerechtvaardigd is te denken dat hij anderen kan laten opdraaien voor zijn levensonderhoud. Ik ben er als kind nooit van uitgegaan dat het aan anderen was om voor mij de kost te verdienen. De Heer gaf mij een goed verstand. Hij gebood mij te gaan werken, en ik ben op mijn twaalfde gaan werken, en dat bracht mij veel vreugde, en ik heb ruim vijftig jaar de kost verdiend en anderen geholpen.
Ik dank God dat we kunnen werken, voor de vreugde die het gevolg is van bezig zijn. Ik spreek geen voorkeur uit voor een bepaald beroep, behalve dat het eerbaar behoort te zijn. De Heer heeft aangegeven dat we ijverig behoren te zijn. In tijden van weleer heeft Hij gezegd dat we onze kost moeten verdienen in het zweet des aanschijns [zie Genesis 3:19].9 [Zie suggestie 3 op p. 221.]
Rijken noch armen dienen hun hart op rijkdom te zetten.
‘Wee u, gij rijken, die uw bezit niet aan de armen wilt geven, want uw rijkdommen zullen uw ziel verderven; en dit zal uw jammerklacht zijn op de dag van bezoeking en van oordeel en van gramschap: Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en mijn ziel is niet gered!’ (LV 56:16.)
Dat is wat de Heer heeft gezegd over rijke mensen die weigeren van hun overvloed aan de armen te geven. Maar wat Hij tegen de armen zegt die hun best niet doen, is net zo ernstig: Hij zegt:
‘Wee u, gij armen, wier hart niet gebroken is, wier geest niet verslagen is, en wier buik niet verzadigd is, en wier handen zich er niet van weerhouden zich aan andermans goederen te vergrijpen, wier ogen vol hebzucht zijn en die niet met uw eigen handen wilt arbeiden!’ (LV 56:17.) (…)
En dan vervolgt Hij: ‘Maar gezegend zijn de armen die rein van hart zijn.’ Dat verschilt nogal: ‘(…) gezegend zijn de armen die rein van hart zijn, wier hart gebroken is en wier geest verslagen is, want zij zullen het koninkrijk van God zien komen in macht en grote heerlijkheid tot hun bevrijding; want het vette der aarde zal hun toebehoren.’ (LV 56:18.)
Dat slaat op mensen die niet de rijkdommen van de wereld hebben, maar wel gezond naar lichaam en geest zijn en ijverig doen wat de Heer van ze verwacht. (…)
Welnu, broeders en zusters, er zijn zowel rijken als armen in de kerk. Als we arm zijn, kunnen we waardig zijn, zoals de Heer hier aangeeft. We kunnen rein van hart zijn en ons best doen, en Hij zal niet toestaan dat het de leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen die hun best doen, ontbreekt aan de eerste levensbehoeften. (…)
Ik hoop dat we niet verbitterd raken, omdat sommige mannen en vrouwen bemiddeld zijn. En als we bemiddeld zijn, hoop ik dat we niet egoïstisch zijn en geen oog hebben voor de noden van de andere kinderen van onze Vader. Als we het beter hebben dan zij, behoren we echte broeders en zusters te zijn, en niet alleen in schijn. We moeten erop gericht zijn om in deze wereld een organisatie op te zetten die anderen, als ze onze goede werken zien, ertoe brengt om de naam van onze hemelse Vader te verheerlijken. (…)
We moeten niet de slechte gewoonten van anderen overnemen. We moeten niet het idee hebben dat we ons het bezit van een ander kunnen toe-eigenen. Sla de tien geboden er op na, dan vindt u daar een korte zinsnede: ‘Gij zult niet begeren.’ [Exodus 20:17.] (…)
Zo mogen we niet denken. Anderen doen dat wellicht wel, maar wij hebben de geest van het evangelie van Jezus Christus in ons hart, en we mogen ons in dat opzicht niet laten misleiden.
Ons is geleerd dat we niet God en een andere meester kunnen dienen [zie Matteüs 6:24]. We zullen moeten kiezen, en als we de dienstknechten Gods en de kinderen van onze hemelse Vader willen zijn en zijn zegen willen ontvangen, moeten we ervoor kiezen om Hem te eren en zijn geboden te onderhouden. Onze gevoelens, en onze liefde, als ik het zo mag zeggen, behoren naar de hele wereld uit te gaan, voor zover de wereld die ontvangt.10 [Zie suggestie 4 op p. 221.]
Door tiende en andere giften te betalen, dragen wij bij tot het werk van de kerk en zijn wij de behoeftigen tot zegen.
De Heer schenkt ons het voorrecht om een tiende van ons inkomen af te dragen aan de kerk, voor de uitbreiding van zijn werk in de wereld. Wie tiende betalen, ontvangen zegeningen. (…) We kunnen geen zegeningen verwachten als we ons niet inspannen. Van ons wordt verwacht dat we offers brengen, zoals sommigen dat noemen. Ik veronderstel dat mensen denken dat zij een offer brengen als zij tiende betalen, maar dat is niet zo; ze doen een goede belegging die een eeuwige winst oplevert. Onze hemelse Vader geeft ons alles wat we hebben. Hij geeft ons alles en staat ons toe om daar negen tiende van te houden; vervolgens vraagt Hij ons om zijn tiende deel aan de kerk te schenken, waar het het beste gebruikt kan worden om zijn kerk uit te breiden.
Toen we vanochtend [tijdens een conferentiebijeenkomst] de rapporten van deze geweldige kerk hoorden, was ik het meest onder de indruk van het financieel verslag — omdat het aangeeft dat een grote organisatie zoals deze, met zoveel mensen in haar gelederen en op zoveel vlakken actief, te midden van de beroering en ellende van de wereld in zo’n goede staat verkeert dat een lid van het Presidium van deze kerk hier kan staan en naar waarheid kan zeggen dat deze kerk geen schulden heeft. De naties en de meeste mensen hebben schulden, maar de kerk is zo bestuurd dat zij schuldenvrij is. Laten we daar over nadenken. Laten wij de kerk steunen. Laten wij de leiders van de kerk steunen. Laten we zo leven dat de Heer ons door middel van de kerk kan zegenen.11
Als u een eerlijke tiende betaalt, zal de negen tiende die u overhoudt u, en ik zeg dit zonder enige aarzeling, meer tot zegen zijn dan de honderd procent voor hen die dat niet doen. Het is het werk van de Heer. (…) De mens had dit niet kunnen doen. Met al uw milddadigheid en al uw giften, met al uw zendingswerk, met uw zorg voor de armen, (…) met alles wat u als gewone mensen gegeven is, getuig ik dat wat er voor u overblijft u meer geluk, meer vrede, meer troost en meer zekerheid op het eeuwige leven brengt dan enig ander volk op aarde.12
Ik ben er zeker van dat de Heer die nederige, getrouwe zielen liefheeft, die bereid zijn de helpende hand toe te steken aan wie in nood verkeren, hetzij met voedsel, kleding of een vriendelijk woord, want dat maakt deel uit van het evangelie van Jezus Christus.13 [Zie suggestie 5 op p. 222.]
Als we gul met onze middelen zijn, hoeft niemand onder ons gebrek te hebben.
Geen man, vrouw of kind hoeft in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen gebrek te hebben, want de kerk is zo georganiseerd dat zij hulp kan bieden aan noodlijdenden. Er is genoeg voor iedereen, en zelfs meer. (…) God heeft mensen toegestaan rijk te worden, en als ze rechtmatig rijk worden, is die rijkdom van hen, en Hij zal hen zegenen als ze die op gepaste wijze gebruiken.14
We raken zo gefixeerd op de wereld dat we de noodlijdenden vergeten, die we in veel gevallen kunnen helpen.15
Denk aan de mannen en ook de vrouwen die zonder werk zijn. (…) Denk aan het aantal kinderen van onze Vader die in nood verkeren, van wie Hij net zoveel houdt als van ons. Denk aan al het leed dat zal worden geleden als wij die meer geluk hebben niet royaal zijn met de middelen die God ons gegeven heeft — en niet alleen onze middelen, maar ook als we onze bemoedigende woorden en hulp aan zijn kinderen onthouden en weigeren langs te gaan bij nooddruftige gezinnen en hun te geven wat we kunnen geven. Broeders en zusters, al deze mogelijkheden worden ons gegeven om onszelf te verheffen en ons karakter te ontplooien, zodat we voor onszelf schatten in de hemel verzamelen, waar geen mot of roest ze verderven, en waar dieven niet inbreken of stelen [zie Matteüs 6:20]. Deze mogelijkheden krijgen we van een alwetende Vader die, omdat Hij het einde vanaf het begin weet, heeft gezegd: ‘Dit is de weg, bewandel die.’
Laten we (…) om ons heen kijken in onze omgeving — en dat niet aan de bisschop of de ZHV-presidente overlaten, maar laten we allemaal liefdevolle aandacht schenken aan wie het zo goed kunnen gebruiken. En laten we, bij wat we ook doen, de mensen die hulp nodig hebben niet het gevoel geven dat ze bedelaars zijn. Laten we wat we geven, geven alsof het van hen is. God heeft het ons geleend. Soms doen wij die gezegend zijn met geld en goed alsof het ons eigendom is. Alles wat we hebben — ons voedsel, onze kleding, ons huis en onderkomen, en onze mogelijkheden — is ons gegeven als rentmeesters in de kerk en het koninkrijk van onze hemelse Vader. En als we (…) van onze middelen geven, ook als het maar het penningske van de weduwe is, zullen we van Hem die in de hemelen woont de zegeningen krijgen die we hier op aarde nodig hebben, en wanneer onze tijd gekomen is, wacht ons de zegen van een liefhebbende Vader die onze inspanningen zeker zal waarderen.16
Als we verlangen toegelaten te worden tot het koninkrijk van onze Heer, het celestiale koninkrijk, dan hebben we nu de kans om ons daarop voor te bereiden — met ongeveinsde liefde, met ijver, met spaarzaamheid, met het verlangen om alles wat in onze macht ligt te doen om anderen tot zegen te zijn, om te geven; niet met het gevoel dat we er iets voor terug moeten krijgen, maar met het verlangen om te geven, want ik zeg u: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen.’ [Handelingen 20:35.] Het evangelie van Jezus Christus is een evangelie van geven, niet alleen van onze middelen, maar van onszelf; en ik dank mijn hemelse Vader dat ik tot een organisatie behoor die deze aanwijzing opvolgt.17 [Zie suggestie 6 op p. 222.]
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
George Albert Smith vertelde de heiligen tijdens de crisisjaren: ‘Ik geloof dat onze hemelse Vader ons de kans biedt om ons te ontwikkelen’ (p. 213). Wat betekent dat voor u? In welk opzicht ‘ontwikkelen’ we ons als we mensen in nood helpen?
-
Lees de eerste paragraaf van leringen (pp. 213–215), en overweeg vervolgens wat u kunt doen om een voorraad aan voedsel en middelen te beginnen of aan te vullen. Op wat voor noodgevallen zou u zich zoal kunnen voorbereiden? Wat kunnen de priesterschapsquorums en de ZHV doen om de leden voor te bereiden op dergelijke noodgevallen?
-
Neem de paragraaf die op p. 215 begint door en lees Leer en Verbonden 68:31. Waarom denkt u dat de Heer wil dat we werken voor ons levensonderhoud? Hoe kunnen we kinderen het belang van werken bijbrengen?
-
Lees president Smiths waarschuwing aan de rijken en de armen op pp. 216–217. Wat zijn de gevolgen als we ons hart op rijkdom zetten? Wat kunnen we doen om dat te vermijden?
-
Lees de paragraaf die op p. 218 begint, waarin president Smith de zegeningen van het betalen van tiende en giften bespreekt. Hoe kunnen we jongeren of nieuwe leden doeltreffend in deze zegeningen onderwijzen?
-
Bestudeer de laatste paragraaf van leringen (pp. 220–221) en bedenk wat u specifiek kunt doen om de bisschop en de andere wijkleiders terzijde te staan bij de zorg aan behoeftigen in uw wijk of omgeving. Wat houdt het voor u in om ‘niet alleen van onze middelen, maar van onszelf’ te geven?
Relevante teksten: Efeziërs 4:28; Jakobus 1:27; 2 Nephi 5:17; Jakob 2:17–19; Mosiah 4:22–25; Leer en Verbonden 104:13–18
Onderwijstip: ‘Ook als u veel mensen tegelijk lesgeeft, kunt u persoonlijk contact met hen houden. U kunt hen bijvoorbeeld persoonlijk begroeten als zij de klas binnenkomen (…). Ook kunt u ervoor zorgen dat deelname aan de besprekingen uitnodigend en vertrouwd is’ (Onderwijzen — geen grotere roeping p. 35).