Hoofdstuk 8
Tempelzegeningen voor onszelf en onze voorouders
Het doel van tempels is een plek te creëren waar heilige verordeningen voor de levenden en de doden worden verricht.
Uit het leven van George Albert Smith
In 1905 reisde George Albert Smith, die toen net tot het ambt van apostel was geroepen, samen met president Joseph F. Smith en andere leden van het Quorum der Twaalf Apostelen naar verschillende belangrijke historische kerklocaties. Een van de plaatsen die zij bezochten was Kirtland (Ohio, VS) waar de eerste heiligen in deze bedeling de eerste tempel hadden gebouwd. ‘Toen de stad in het zicht kwam,’ herinnerde ouderling Smith zich, ‘was het eerste dat wij zagen de prachtige tempel in Kirtland. (…) Het was daar dat de profeet Joseph Smith en [Oliver Cowdery] de Heiland op de balustrade van het spreekgestoelte hadden zien staan. Daar was het dat Mozes de sleutels van de vergadering van Israël overdroeg; en dat Elias en Elia in de macht en majesteit van hun grote roepingen verschenen en de sleutels overdroegen die aan hun zorg waren toevertrouwd in de dagen van hun bediening op aarde.’
Toen de groep door de tempel liep, dacht ouderling Smith aan de toegewijde heiligen die hem hadden gebouwd. ‘Toen we eraan dachten dat het gebouw was opgetrokken door mensen die uitermate arm waren, en dat moedige mannen overdag werkten om het fundament te leggen en de muren van het bouwwerk op te trekken en vervolgens ’s nachts gewapend op wacht stonden om het te verdedigen tegen wie hadden gezworen dat het gebouw nooit af zou komen, begrepen we maar al te goed waarom de Heer hun offers had geaccepteerd en hen had gezegend zoals maar weinig volken op aarde zijn gezegend.’1
Jaren later, na te zijn aangesteld als president van de kerk, wijdde president Smith de Idaho Fallstempel in. In het inwijdingsgebed dankte hij voor het reddingswerk dat in de tempels voor de levenden en de doden wordt verricht:
‘Wij danken U, o God, dat U Elia hebt gestuurd, de profeet vanouds, aan wie ‘de sleutels [waren] toevertrouwd van de macht om het hart der vaderen tot de kinderen te wenden, en het hart der kinderen tot de vaderen, opdat de gehele aarde niet met een banvloek zal worden geslagen.’ [LV 27:9.] We danken U dat hij naar uw dienstknecht, Joseph Smith, is gestuurd om de sleutels en het gezag van het werk voor de doden te verlenen en te openbaren dat het heilsplan het hele mensdom omvat; dat het evangelie universeel is in zijn draagwijdte en dat U geen aannemer des persoons bent en ervoor gezorgd hebt dat het evangelie van heil aan zowel de levenden als de doden wordt gepredikt. We zijn U uitermate dankbaar dat het eeuwig heil bestemd is voor ieder die verlangt in uw koninkrijk te worden gered.
‘Moge het uw volk aangenaam zijn om de geslachtsregisters van hun voorouders uit te zoeken, opdat zij verlossers op de berg Sion mogen worden door in uw tempels voor hun overleden voorouders te werken. We bidden ook dat de geest van Elia in grote mate mag rusten op alle mensen waar ze zich ook bevinden opdat ze ertoe zullen worden gebracht om het geslachtsregister van hun voorouders te verzamelen en beschikbaar te stellen; en dat uw getrouwe kinderen van uw heilige tempels gebruik zullen maken om voor de doden alle verordeningen te verrichten die betrekking hebben op hun eeuwige verhoging.’
In zijn gebed erkende president Smith ook dat de tempel zeer zeker het huis des Heren is en een plek waar de tegenwoordigheid van God kan worden gevoeld:
‘Hier en nu wijden we de tempel te uwer ere in, met alles wat daar eigen aan is, dat hij heilig in uw ogen zal zijn; dat dit heiligdom een huis van gebed, een huis van lof en aanbidding mag zijn, dat uw glorie erop zal rusten en dat uw heilige tegenwoordigheid voortdurend aanwezig zal zijn; en dat het een acceptabele verblijfplaats mag zijn voor uw geliefde Zoon, Jezus Christus, onze Verlosser; dat het in alle vertrekken mag worden gewijd en geheiligd. En we bidden dat ieder die hier in uw huis binnentreedt, doordrongen zal zijn van de heiligheid ervan. (…)
‘Geve, o hemelse Vader, dat uw tegenwoordigheid hier altijd wordt gevoeld, dat allen die hier binnentreden beseffen dat zij uw gasten zijn en dat dit uw huis is.’2 [Zie suggestie 1 op p. 90.]
Leringen van George Albert Smith
In de tempel ontvangen wij heilige verordeningen, inclusief verordeningen die de familie voor eeuwig verzegelt.
Om ons voor te bereiden op [het celestiale] koninkrijk heeft de Heer in zijn genade in deze laatste dagen het evangelie van Jezus Christus hersteld en er goddelijk gezag aan verbonden, waarna Hij zijn kinderen kennis heeft gegeven aangaande bepaalde verordeningen die kunnen worden ontvangen en verricht. Om die reden liet Hij tempels bouwen, waarin zij, die een plaats in het celestiale koninkrijk willen, de gelegenheid hebben om hun zegeningen te ontvangen, om hun leven te verrijken en zich voor te bereiden op dat koninkrijk.3
Wij zijn het enige volk op aarde dat weet waar tempels toe dienen.4
Elke [tempel] is voor één groot eeuwig doel gebouwd: om dienst te doen als huis des Heren; een gewijde en geschikte ruimte om heilige verordeningen te verrichten die zowel op aarde als in de hemel binden — verordeningen voor de doden en voor de levenden die de verbondstrouwe ontvangers verzekeren van het gezelschap van hun familie, werelden zonder einde, en verhoging met hun familie in het celestiale koninkrijk.5
We behoren dankbaar te zijn dat we weten dat het huwelijksverbond eeuwig duurt. Als we slechts hoop voor dit leven hadden, zouden we voorzeker de beklagenswaardigsten van alle mensen zijn [zie 1 Korintiërs 15:19]. De zekerheid dat onze band hier als ouders en kinderen, als man en vrouw, voortduurt in de hemel, en dat dit slechts het begin is van het grote en glorierijke koninkrijk dat onze Vader heeft voorbestemd, en dat wij aan de andere zijde zullen beërven, vervult ons met hoop en vreugde.6
Als ik zou denken, zoals zovelen doen, dat nu mijn geliefde vrouw en mijn dierbare ouders zijn heengegaan, ze voorgoed uit mijn leven zijn verdwenen en ik ze nooit meer zal zien, zou dat mij een van de grootste vreugden ontzeggen die ik in mijn leven heb: de verwachting ze weer te zien en te verwelkomen en ze mijn genegenheid te tonen, en ze uit het diepst van mijn dankbare hart te bedanken voor alles wat ze voor mij hebben gedaan.
Maar er zijn vele, vele miljoenen kinderen van onze Vader die niet weten dat onze hemelse Vader bepaalde verordeningen heeft ingesteld, waarmee man en vrouw voor tijd en eeuwigheid verenigd kunnen worden en voor eeuwig de omgang met hun kinderen kunnen genieten. Hoe dankbaar behoren wij voor deze kennis te zijn.7
Er zijn slechts enkele gebouwen op aarde waar we voor de eeuwigheid kunnen trouwen, en dat zijn de tempels van God. (…) Er zijn ook velen van onze broeders en zusters, allemaal kinderen van onze hemelse Vader, die dit voorrecht niet hebben vanwege (…) redenen buiten hun macht. Maar als zij waardig leven en als zij van dit voorrecht gebruik zouden hebben gemaakt als hun de kans was vergund, zullen zij niets verliezen door deze tijdelijke ongunstige omstandigheden. Maar denk u dan eens in hoeveel groter de verantwoordelijkheid is van hen die ergens wonen waar man en vrouw wel voor eeuwig verzegeld kunnen worden, en waar ze naar de tempel kunnen gaan en het werk voor hun doden kunnen doen! De mensen van de wereld hebben die zegen niet. Ik vraag mij af of wij die zegen wel genoeg waarderen. (…)
Laten we onze jongeren van jongs af aan in deze zaken onderrichten, zodat er bij hen, als de huwbare jaren aanbreken, geen twijfel zal bestaan over waar of hoe of door wie die heilige verordening wordt voltrokken — en het enige gebouw waarin zij voor de eeuwigheid kan worden voltrokken is de tempel.8
Ik dank [de Heer] voor alle verordeningen die ik in het huis des Heren heb ontvangen, en elk daarvan is niet alleen voor mij bedoeld, mij is vergund deel te hebben aan datgene wat Hij voor al zijn kinderen bestemd heeft, waar ze zich ook bevinden, als zij bereid zijn te aanvaarden wat Hij hen zonder geld en zonder prijs aanbiedt.9
Alle (…) tempels die zijn gebouwd of die nog ingewijd zullen worden, zullen een zegen zonder weerga blijken te zijn voor allen die waardig van dit voorrecht gebruik maken, zowel voor henzelf als voor hun overleden voorouders.10 [Zie suggestie 2 op p. 91.]
Met ons tempelwerk stellen we eeuwige zegeningen beschikbaar aan onze overleden voorouders.
De genealogische vereniging verzamelt al heel wat jaren [familiehistorische] gegevens, en anderen gaan al jaren naar het huis des Heren om zich voor de doden te laten dopen, om echtgenoten en echtgenotes en kinderen aan elkaar te verzegelen, om het gezin te verenigen, zoals onze hemelse Vader dat ons gevraagd heeft te doen. U zou er goed aan doen om uzelf deze vraag te stellen: Wat doe ik eraan? Doe ik mijn deel? Onze hemelse Vader heeft het volk bij monde van Joseph Smith gezegd dat wij, tenzij wij het werk voor de doden verrichten, onze eigen zegeningen zouden verliezen en afgesneden zouden worden. En een van de laatste dingen die de profeet probeerde te doen was een tempel te voltooien, die het volk kon binnengaan om het werk voor de doden te verrichten. Zo belangrijk is dat werk. Het moet door iemand gedaan worden.11
Ik herinner mij een verhaal over twee broers die in een stadje in het noorden van Utah woonden: de oudste broer, Henry, was bankier en zakenman, en zat er warmpjes bij. De andere broer, George, was boer en had het niet breed, maar hij wilde wel heel graag tempelwerk voor de doden doen. Hij zocht hun genealogie uit, ging naar de tempel en werkte daar voor wie waren overleden.
Op zekere dag zei George tegen Henry: ‘Ik denk dat het goed zou zijn als je meeging naar de tempel en meehielp.’
Maar Henry zei: ‘Daar heb ik echt geen tijd voor. Ik heb het veel te druk met het regelen van mijn zaken.’ (…)
Ongeveer een jaar later ging Henry bij George langs om met hem te spreken: ‘George, ik heb een droom gehad en die laat mij niet los. Kun jij mij misschien vertellen wat die droom te betekenen heeft?
George vroeg: ‘Wat heb je gedroomd, Henry?’
Henry zei: ‘Ik droomde dat jij en ik waren gestorven en aan de andere zijde van de sluier waren beland. Toen we verder gingen, kwamen we bij een mooie stad. Op veel plaatsen waren mensen in groepjes bijeengekomen, en waar we ook kwamen, schudden de mensen jouw hand en sloegen hun arm om je heen, en zegenden je en zeiden hoe blij ze waren om je te zien, maar,’ zei hij, ‘ze sloegen niet in het minst acht op mij; ze waren nauwelijks vriendelijk te noemen. Wat heeft dat te betekenen?’
George vroeg: ‘Weet je zeker dat we aan de andere zijde van de sluier waren?’
‘Ja.’
‘Kijk, daar heb ik nou met je over willen praten. Ik heb je geprobeerd te betrekken bij het werk voor de mensen die zich daar bevinden. Ik heb voor velen van hen al gewerkt, maar voor nog veel meer van hen moet het werk nog gedaan worden. (…) Ik zou maar snel aan de slag gaan, want je weet nu wat je te wachten staat als je daar straks aankomt en je geen werk voor hen hebt gedaan.’ [Zie suggestie 3 op p. 91.]
Ik heb vaak aan dit verhaal over die twee broers moeten denken. Veel mensen begrijpen de ernst en de heiligheid van het leven niet; ze begrijpen de heiligheid van het eeuwig huwelijk niet. Er zijn mensen die geen interesse hebben in hun genealogie. Ze laten zich niets gelegen liggen aan hun voorouders; dat zou je ten minste denken zoals ze zich gedragen. Ze gaan niet naar de tempel om voor hun overleden voorouders te werken. (…)
(…) Als we naar het huis des Heren zijn geweest voor onze eigen zegeningen, laten we daarna dan niet onze voorouders vergeten. Hoe zult u ontvangen worden als u naar de andere zijde gaat? Zult u daar hartelijk verwelkomd worden en u in alle eeuwigheid gezegend noemen, of zal het u vergaan zoals de broer die zich alleen met zijn eigen zaakjes bezighield en zich niets aantrok van hen die zonder zijn hulp niet verder konden?12
U weet dat we allemaal zijn verbonden in dit grote werk van onze Vader dat in de tempels wordt verricht, waar gezinnen die nog niet zijn verenigd samen worden gebracht door de macht van het priesterschap. De Heer wil dat ieder van zijn zoons en dochters de kans krijgt om zegeningen te ontvangen, niet alleen hier op aarde, maar ook in de eeuwigheid.
Denk aan de toewijding en de getrouwheid van wie dagelijks naar de tempel gaan om te werken voor wie de geestenwereld zijn binnengegaan, en weet dat zij die zich aan de andere zijde bevinden net zo bezorgd over ons zijn. Ze bidden dat we zullen slagen. Zij pleiten op hun eigen manier voor hun afstammelingen, voor hun nakomelingen die op aarde leven.13
De Heer zal ons hulp bieden bij ons onderzoek naar onze overleden voorouders.
Een paar jaar geleden was ik ten tijde van de Century of Progress Exposition in Chicago en ging naar de stand van de kerk om de zendelingen daar te vragen wie de leiding had over die grote culturele en wetenschappelijke tentoonstelling.
Ze zeiden dat die man Dawes heette. Ik vroeg: ‘Is hij de broer van Charles G. Dawes, de voormalige vice-president van de Verenigde Staten en ook ambassadeur in Groot-Brittannië?
Zij antwoordden bevestigend.
‘Nou,’ zei ik, ‘ik ben blij dat ik dat weet. Ik ken hem namelijk.’
Ik dacht: weet je wat, ik ga hem bellen. Want het is Henry Dawes. Ik kende Henry Dawes, dus ging ik naar de telefoon en belde zijn kantoor. Zijn secretaresse (…) zei tegen de heer Dawes dat ze George Albert Smith uit Salt Lake City aan de lijn had, die hem wilde spreken. Hij zei tegen haar dat ik kon langskomen. Dus in plaats van mij achterin de rij aan te sluiten en op mijn beurt te wachten, kwam ze mij halen en loodste mij naar een zijdeur, en daar stond een rijzige man te wachten die ik nog nooit van mijn leven had gezien.
Hij zei: ‘Ik ben meneer Dawes.’
Hij was heel vriendelijk, maar u kunt zich voorstellen hoe opgelaten ik was. Hij was meneer Dawes, en hij was de broer van ambassadeur Dawes, maar hij was Rufus Dawes. Ik had nooit geweten dat er een Rufus Dawes op aarde rondwandelde.
‘Tja,’ zei ik, ‘ik wilde u laten weten dat dit een geweldige tentoonstelling is en mijn waardering uitspreken dat u zoveel moeite hebt gedaan om haar te organiseren en in goede banen te leiden. Er is heel wat tot stand gebracht en ik ben er zeker van dat veel mensen er hun voordeel mee doen. Ik besef dat u het druk heeft, en dit is eigenlijk wat ik u wilde laten weten en waarmee ik u wilde feliciteren en waarvoor ik u wilde bedanken.’
‘Dat is heel vriendelijk van u’, zei hij. ‘Kom binnen.’
‘Nee, dat is alles wat ik te zeggen heb’, antwoordde ik.
‘Kom toch maar binnen’, hield hij aan.
Ik zei: ‘Nee, er staan honderd mensen in de rij voor u.’
‘Geen van hen zal iets aardigers zeggen dan wat u hebt gezegd.’
Dus ging ik naar binnen, enigszins van mijn stuk gebracht mag ik wel zeggen. Hij stond erop dat ik plaatsnam en voor ik het wist nam ik het woord en vroeg: ‘Tussen twee haakjes, meneer Dawes, waar komt uw familie vandaan?’
‘U bedoelt in Amerika?’, vroeg hij.
‘Ik bedoel overal.’
Hij zei: ‘Bent u geïnteresseerd in genealogie?’
‘Nou en of’, antwoordde ik. ‘We hebben een van de mooiste genealogische bibliotheken in Salt Lake City.’
Hij zei: ‘Een ogenblikje’, liep zijn kantoor uit en kwam terug met een doos ter grootte van een oude familiebijbel. Hij pakte zijn mes, maakte de doos open en haalde er een pakketje uit dat in wit vloeipapier was gewikkeld. Hij verwijderde het papier en legde een fraai ingebonden boek op tafel, een van de mooiste die ik ooit had gezien. Het had een mooi lettertype en was rijk geïllustreerd, en de omslag was met bladgoud bedrukt.
Toen ik het doorbladerde, zei ik: ‘Meneer Dawes, dit is een uitzonderlijk mooi boek.’
‘Dat mag ook wel, want het heeft mij vijfentwintigduizend dollar gekost.’
‘Nou,’ zei ik, ‘dat is het zeker waard.’
Hij zei: ‘Zou het voor u van waarde zijn?’
Ik zei: ‘Als ik het in mijn bezit had wel.’
Hij zei: ‘Nou goed, u mag het hebben!’ — Ik kreeg maar liefst vijfentwintigduizend dollar aan genealogie aangeboden door een man die ik vijf minuten daarvoor voor het eerst van mijn leven had gezien! Ik was uitermate verbaasd. Niet veel later eindigde ons gesprek. Ik zei hem hoe ingenomen ik was met het boek en dat ik het naar de genealogische bibliotheek in Salt Lake City zou brengen.
Voordat ik de kamer verliet, zei hij: ‘Meneer Smith, dit is de genealogie van mijn moeder, de stamboom van Gates. We werken nu aan de genealogie van mijn vader — de familie Dawes. Die gaat er net zo uitzien. Als we ermee klaar zijn, zal ik u daar ook een exemplaar van opsturen.’
Vijftigduizend dollar aan genealogie! En alleen omdat ik beleefd tegen iemand was. Ik geloof niet dat dat toeval was. (…)
De Heer helpt ons; het is wonderbaarlijk hoe de wegen worden gebaand en hoe mensen er vaak toe worden gebracht om hun stamboom uit te zoeken. Maar soms blijven we in gebreke en grijpen we niet de kansen aan om onze genealogieën samen te stellen, ofschoon de Heer zeer duidelijk heeft gesteld dat tenzij we ons tempelwerk doen we met onze doden zullen worden verworpen [zie LV 124:32]. Dit is een heel ernstige zaak. Als we kansen hebben laten liggen en het te laat is, kunnen we dat niet meer veranderen. (…) We kunnen niet van anderen verwachten dat ze dit werk voor ons doen.
Vandaar dat de Heer ons op de een of andere manier aanmoedigt, adviseert en aanraadt om ons werk te doen. Sommige families die het werk niet zelf kunnen doen, laten iemand anders hun genealogisch en tempelwerk doen.
Als we ons deel doen, zullen onze genealogieën aan ons ontvouwd worden — soms zus, soms zo. Daarom geef ik u dit in overweging, broeders en zusters: laten we ons deel doen.14 [Zie suggestie 4 op p. 91.]
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Lees de fragmenten uit het inwijdingsgebed van de Idaho Fallstempel op pp. 82–83, en lees LV 109:1–5, 10–13 (uit het inwijdingsgebed van de Kirtlandtempel). Overdenk de gevoelens die u hebt als u de tempel bezoekt en denk na over de ervaringen die uw getuigenis hebben versterkt dat de tempel het huis des Heren is.
-
Welke redenen geeft president Smith voor de bouw van tempels? (Zie pp. 83–84.) Wat kunnen we doen om jongeren aan te moedigen om zich voor te bereiden op een tempelhuwelijk?
-
Lees het verhaal op p. 86. Hoe kan iemand met een druk bestaan op eenvoudige wijze aan familiehistorisch werk deelnemen? Hoe kunnen priesterschapsquorums en zustershulpverenigingen deelnemen?
-
Neem de paragraaf door die op p. 88 begint. Hoe heeft de Heer u geholpen toen u uw stamboom probeerde uit te zoeken? Welke andere zegeningen hebt u ontvangen toen u familiehistorisch werk deed?
Relevante teksten: Maleachi 4:5–6; Leer en Verbonden 97:15–16; 110; 124:39–41; 128:9, 15–24.
Onderwijstip: Als iemand iets gaat voorlezen uit de leringen van president Smith vraagt u de andere deelnemers aan de les om te ‘luisteren en op specifieke beginselen en ideeën te letten. (…) Als een bepaald gedeelte veel ongebruikelijke of moeilijke woorden bevat, legt u deze voordat de passage wordt voorgelezen uit. Als iemand in de klas moeite met lezen heeft, vraag dan om vrijwilligers in plaats van iedereen om de beurt te laten lezen’ (zie Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 56).