Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 2: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’


Hoofdstuk 2

‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’

Anderen met liefdevolle ontferming de hand reiken is essentieel in het evangelie van Jezus Christus.

Uit het leven van George Albert Smith

George Albert Smith stond erom bekend dat hij zijn medemens liefhad. President J. Reuben Clark jr., een van zijn raadgevers in het Eerste Presidium, heeft over hem gezegd: ‘Zijn echte naam was Liefde. (…) Hij hield van iedereen die hij ontmoette. (…) En hij hield van iedereen die hij niet ontmoette.’1

President Smiths liefde voor anderen kwam voort uit zijn oprechte overtuiging dat we allemaal broeders en zusters zijn, kinderen van dezelfde hemelse Vader. Tegen het einde van zijn leven zei hij tegen de heiligen:

‘Voor zover ik weet heb ik geen vijanden, en er is niemand in deze wereld die ik vijandig gezind ben. Alle mannen en alle vrouwen zijn kinderen van mijn Vader, en ik heb altijd geprobeerd de wijze raad van de Verlosser van het mensdom na te leven — mijn naaste lief te hebben als mijzelf. (…) U zult nooit begrijpen hoeveel ik van u houd. Ik kan het niet onder woorden brengen. En die gevoelens wil ik voor iedere zoon en iedere dochter van mijn hemelse Vader hebben.’2

President Smith toonde zijn liefde voor anderen door ontelbare daden van barmhartigheid. Iemand heeft opgemerkt: ‘Het is kenmerkend voor president Smith om troost en zegen te brengen aan velen die ziek of gedeprimeerd zijn, en die hem dankbaar zijn voor zijn opgewekte bemoediging. Het is niet ongewoon om hem, vóór of na kantoortijd, in het ziekenhuis tegen te komen, waar hij onaangekondigd kamer na kamer bezoekt om zegen, troost en bemoediging te brengen, en waar zijn troostende en geruststellende aanwezigheid in dank aanvaard wordt. (…) Het is kenmerkend voor hem om daar naartoe te gaan waar hij denkt hulp en bemoediging te kunnen geven.’3

President Thomas S. Monson heeft met het volgende voorbeeld geïllustreerd hoe belangrijk het voor president Smith was om iemand in nood te helpen:

‘Op een koude winterochtend waren de sneeuwploegen [in Salt Lake City] bezig grote stukken ijs te verwijderen van de rioolputten op straat. De vaste ploeg werd daarin bijgestaan door enkele tijdelijke arbeidskrachten die het werk heel hard nodig hadden. Een van die werkers droeg een dunne trui en leed duidelijk onder de kou. Een slanke man met een verzorgde baard bleef bij de ploeg staan en vroeg aan de werker: “U hebt wel wat meer nodig dan die trui op een ochtend als deze. Waar is uw jas?” De werker antwoordde dat hij geen jas had. Daarop trok de man zijn overjas uit, gaf die aan de werker en zei: “Deze jas is voor u.” Hij is van dikke wol gemaakt en zal u warm houden. Ik werk toch aan de overkant van de straat.” De straat heette South Temple. De barmhartige samaritaan die zonder jas naar zijn werk in het bestuursgebouw van de kerk liep, was president George Albert Smith van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Die onzelfzuchtige, edelmoedige daad kwam recht uit zijn hart. Hij was echt zijn broeders hoeder.’4 [Zie suggestie 1 op p. 18.]

Leringen van George Albert Smith

Alle mensen zijn broeders en zusters van elkaar, kinderen van onze hemelse Vader.

We zien iedere man als onze broeder, iedere vrouw als onze zuster; we zien ieder mens op deze wereld als een kind van onze Vader, geschapen naar het beeld van de Vader. Vandaar dat ieder een sprankje goddelijkheid in zich heeft, en als dat wordt ontwikkeld zal dat ons voorbereiden op de terugkeer in zijn tegenwoordigheid. (…)

Zo begrijpen wij het doel van ons bestaan in deze wereld, en dat verklaart onze interesse in onze medemens. Velen veronderstellen dat we liever op onszelf blijven, en sommigen denken dat we wars zijn van buitenstaanders. De waarheid is dat we ieder kind dat geboren wordt zien als een zoon of dochter van God, als onze broeder of zuster. En we zijn van mening dat ons geluk niet volledig zal zijn in het koninkrijk des hemels, tenzij we in het gezelschap zijn van onze familie, en van onze vrienden en kennissen met wie we een band hebben opgebouwd en in wier welzijn we op aarde zoveel belang stelden.5

Als ik denk aan mijn waardering en liefde voor het gezin van mijn hemelse Vader, het mensdom, denk ik aan iets wat mijn aardse vader gezegd heeft en wat ik waarschijnlijk deels van hem heb geërfd. Hij zei: ‘Ik heb een kind van God nooit zo diep in de goot zien liggen dat ik niet de impuls voelde om te bukken, hem op te richten, hem op de been te helpen en hem op gang te helpen.’ Ik wil graag zeggen dat ik nog nooit een kind van mijn hemelse Vader heb gezien zonder te beseffen dat hij mijn broeder is en dat God al zijn kinderen liefheeft.6

Wat zou het een gelukkige wereld zijn als iedereen zijn medemensen als zijn broeders en zusters zag, en daar gevolg aan gaf door zijn naaste lief te hebben als zichzelf.7 [Zie suggestie 2 op p. 18.]

Het evangelie van Jezus Christus leert ons dat we al Gods kinderen moeten liefhebben.

Het evangelie leert ons dat we al onze medemensen moeten liefhebben. De Heiland heeft gezegd:

‘Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod.

‘Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.’ [Matteüs 22:37–40.]

Broeders en zusters, als het evangelie van Jezus Christus, zoals dat aan u is gebracht, geen liefde voor uw medemens in uw hart heeft gezaaid, dan zeg ik u dat u niet de volledige vervulling geniet van die prachtige gave die met de stichting van deze kerk op aarde is gekomen.8 [Zie suggestie 3 op p. 18.]

Onze bediening is er een van liefde. Ons leven wordt door ons bedieningswerk verrijkt. (…) Als we leven zoals God van ons verwacht, als we dienen zoals Hij van ons verlangt, wordt elke dag van ons leven verrijkt door de invloed van zijn Geest. Dan neemt onze liefde voor onze medemens toe en verruimt onze ziel zich, totdat we het gevoel hebben dat we al Gods kinderen in onze armen kunnen nemen, met het verlangen om ze tot zegen te zijn en ze tot begrip van de waarheid te brengen.9

Als lid van de Kerk van Christus, behoren we zijn geboden te onderhouden en elkaar lief te hebben. Vervolgens dient onze liefde zich uit te breiden tot over de grenzen van de kerk waartoe wij behoren en zich op de mensenkinderen te richten.10

Laten we door ons gedrag, onze mildheid, onze liefde en ons geloof laten zien dat we dat grote gebod onderhouden, waarvan de Heiland heeft gezegd dat het gelijk is aan het eerste grote gebod: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’11

We brengen naastenliefde in praktijk door hulp te bieden aan wie hulp en bemoediging nodig hebben.

Het is onmogelijk om het resultaat te peilen van wat naastenliefde in de wereld teweegbrengt. In elke gemeente en wijk en elk zendingsgebied is er volop gelegenheid om het licht te verbreiden, geluk tot ontluiking te brengen, ontmoedigden op te beuren, en vreugde en troost te brengen aan wie verdrietig zijn.12

De Heer zegt dit:

‘Ziet toe dat gij elkaar liefhebt; houdt op begerig te zijn; leert delen met elkaar zoals het evangelie vereist. (…)

‘En bovenal: bekleedt u met de band der naastenliefde, als met een mantel, die de band is van volmaking en vrede.’ [LV 88:123, 125.]

(…) Volgt u zijn advies op met betrekking tot de naastenliefde? Ik wil u zeggen dat we in deze periode van ons leven de naastenliefde in praktijk moeten brengen, niet alleen door aan de armen te geven, maar ook door mild te zijn ten aanzien van de zwakheden, fouten en vergissingen van de kinderen van onze Vader.13

Als we een man of een vrouw aantreffen die niet geslaagd is in het leven, iemand van wie het geloof verzwakt, laten we die man of vrouw dan niet de rug toekeren. Laten we ervoor zorgen dat we hem of haar bezoeken en in vriendschap en liefde aanmoedigen om tot inkeer te komen. De gelegenheid om onder ons eigen volk werk te verrichten is overal aanwezig; en er zijn maar weinig mannen en vrouwen in deze kerk die niet, als ze dat zouden willen, wat vaker buiten hun kringetje zouden kunnen stappen om een vriendelijk woord te spreken of een waarheid aan een van de kinderen van onze Vader te leren. (…) Dit is het werk van de Vader. Het is het belangrijkste waarmee wij in dit leven vereenzelvigd zullen worden.14

Ik ben het mensdom niets anders dan gunstig gezind. Ik voel geen enkele vijandigheid jegens welke levende ziel ook. Wel is het zo dat er een paar mensen zijn van wie ik graag zou zien dat ze zich een beetje beter gedroegen, maar dat schaadt hen, niet mij. Als ik mijn invloed kan laten gelden en ze in het evangelie van Jezus Christus kan onderwijzen om ze terug te brengen op de weg naar het geluk, zal dat ook mijn geluk verhogen. (…) Dwang zal niemand ertoe brengen om het goede te doen, maar liefde kan iemand er wel toe brengen om het goede te doen als ons voorbeeld van dien aard is dat ze zien dat we het menen.15 [Zie suggestie 4 op p. 19.]

Waar geluk vloeit voort uit anderen liefhebben en dienen.

Hoeveel geld u ook geeft, hoezeer u ook naar wereldse zaken verlangt om geluk te vinden, vergeet niet dat uw geluk evenredig afhankelijk is van uw naastenliefde, uw goedheid en uw liefde voor de mensen met wie u in dit leven omgaat. Onze hemelse Vader heeft in duidelijke bewoordingen gezegd dat hij die beweert God lief te hebben, maar zijn broeder haat, niet oprecht is [zie 1 Johannes 4:20].16

Het is niet slechts wat wij ontvangen wat ons gelukkig maakt; het is wat wij geven, en hoe meer we de kinderen van onze Vader verheffen en verrijken, des te meer we te geven hebben. Het zal een grote levensfontein worden die tot eeuwig geluk leidt.17

Als ons leven hier voorbij is en we naar huis terugkeren, zullen we zien dat daar elke goede daad, elke vriendelijke geste, elke inspanning ten gunste van onze medemens, op onze naam staat. (…)

(…) Laten we blijk geven van onze waardering voor wat de Heer ons heeft gegeven door Hem te dienen, en we dienen Hem als we goeddoen aan zijn kinderen. We hebben het om niet ontvangen, laten we het ook om niet geven [zie Matteüs 10:8]. Laten wij, met ons hart verwarmd door liefde en mildheid voor onze medemens, gestaag voorwaarts gaan tot we naar huis worden geroepen en onze staat van dienst onder ogen krijgen. En als we onze talenten hebben ontplooid, als we eerlijk, trouw, kuis, welwillend en liefdadig zijn geweest en geprobeerd hebben alle mensen om ons heen te verheffen, als we naar het licht hebben geleefd dat we hebben ontvangen, en dat licht hebben verspreid wanneer zich daartoe de gelegenheid voordeed, zullen we zeer gelukkig zijn en zal ons hart vervuld zijn van dankbaarheid als we van de Schepper van hemel en aarde die welkome bijval krijgen: ‘Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer.’ [Matteüs 25:21.]18 [Zie suggestie 5 op p. 19.]

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Overweeg hoe u net als president Smith liefde kunt tonen (zie pp. 11–13). Hoe kunnen we bijvoorbeeld liefde tonen als we op huisonderwijs of huisbezoek gaan?

  2. Overdenk terwijl u de eerste paragraaf van leringen (pp. 13–14) bestudeert, hoe het toepassen van die leringen uw relatie met uw buren, collega’s, familieleden en anderen zou verbeteren.

  3. Lees de laatste volledige alinea op pagina 14. Welke leringen of verhalen uit de Schriften inspireren u om anderen lief te hebben en te dienen?

  4. Bestudeer de paragraaf die op p. 16 begint, in het bijzonder de laatste twee alinea’s. Denk aan iemand die zich misschien buiten ‘uw kringetje’ bevindt. Wat kunt u specifiek doen om die persoon de helpende hand te reiken?

  5. Overweeg de leringen van president Smith op pp. 17–18. Door welke ervaringen hebt u geleerd dat we waar geluk ontvangen als we anderen gelukkig maken?

Relevante teksten: Matteüs 5:43–44; 25:34–40; Lucas 10:25–37; Johannes 13:34–35; 1 Johannes 4:7–8; 1 Nephi 11:16–25; Moroni 7:44–48

Onderwijstip: ‘Vrij veel onderwijs in de kerk wordt star gedaan, als een preek. We reageren in de klas niet al te goed op preken. In de avondmaalsdienst en bij conferenties wél; maar onderwijs is tweerichtingsverkeer, zodat je vragen kunt stellen. En dat kun je in een les makkelijk aanmoedigen.’ (Boyd K. Packer, ‘Beginselen van onderwijzen en leren’, Liahona, juni 2007, p. 55).

Noten

  1. J. Reuben Clark jr., ‘No Man Had Greater Love for Humanity Than He’, Deseret News, 11 april 1951, kerkkatern, pp. 10, 12.

  2. ‘After Eighty Years’, Improvement Era, april 1950, p. 263.

  3. Richard L. Evans, ‘Anniversary’, Improvement Era, april 1946, p. 224.

  4. Conference Report, april 1990, p. 62; of Ensign, mei 1990, p. 47.

  5. ‘Mormon View of Life’s Mission’, Deseret Evening News, 27 juni 1908, kerkkatern, p. 2.

  6. ‘Pres. Smith’s Leadership Address’, Deseret News, 16 februari 1946, p. 6.

  7. Conference Report, oktober 1946, p. 149.

  8. Conference Report, april 1922, p. 52.

  9. Conference Report, oktober 1929, p. 24.

  10. Conference Report, april 1905, p. 62.

  11. Conference Report, april 1949, p. 10.

  12. ‘To the Relief Society’, Relief Society Magazine, december 1932, p. 704.

  13. ‘Saints Blessed’, Deseret News, 12 november 1932, kerkkatern, pp. 5, 8.

  14. Conference Report, april 1914, pp. 12–13.

  15. Conference Report, april 1946, pp. 184–185.

  16. ‘To the Relief Society’, p. 709.

  17. Sharing the Gospel with Others, samengesteld door Preston Nibley (1948), p. 214; toespraak op 4 november 1945 gehouden in Washington, D.C.

  18. ‘Mormon View of Life’s Mission’, p. 2.

‘Het evangelie leert ons dat we al onze medemensen moeten liefhebben.’

‘Laten we door ons gedrag (…) laten zien dat we dat grote gebod onderhouden (…): “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.”’

‘Er is volop gelegenheid om het licht te verbreiden, geluk tot ontluiking te brengen, ontmoedigden op te beuren, en vreugde en troost te brengen aan wie verdrietig zijn.’