Leringen van kerkpresidenten
Het leven en de bediening van George Albert Smith


Het leven en de bediening van George Albert Smith

Toen George Albert Smith president van de kerk was, kreeg hij op zekere dag een foto met een briefje: ‘Ik stuur u deze foto, omdat hij goed illustreert wat voor iemand u volgens ons bent.’ Het was een foto van president Smith die in gesprek was met een moeder en haar vier jonge kinderen. Op de dag dat de foto genomen werd, haastte president Smith zich naar het station toen de moeder hem aansprak, in de hoop dat haar kinderen een profeet van God een hand mochten geven. Iemand had dat moment vastgelegd.

Het briefje ging verder: ‘De reden waarom we zoveel waarde aan [de foto] hechten is dat u, ondanks het feit dat u zich naar uw auto haastte om uw trein te halen, toch de moeite nam om alle kinderen van dit gezin een hand te geven.’1

Het leven en de bediening van George Albert Smith laten zich karakteriseren door vriendelijke daden zoals deze. Of hij nu een buurman in een geloofscrisis liefde en hulp bood of leiding gaf aan een welzijnsproject om duizenden mensen te voeden, George Albert Smith leefde naar het gebod van de Heiland: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Marcus 12:31).

Vroege jaren, 1870–1890

Foto van de jonge George Albert Smith

Op vierjarige leeftijd

George Albert Smith is op 4 april 1870 in een klein huisje in Salt Lake City geboren, als zoon van John Henry en Sarah Farr Smith. De familie Smith had een lange geschiedenis van dienstbaarheid in het koninkrijk van God. George Alberts vader zou later werkzaam zijn in het Quorum der Twaalf Apostelen en in het Eerste Presidium. Zijn grootvader en naamgenoot, George A. Smith, was een neef van de profeet Joseph Smith en bevond zich onder de eerste pioniers die in 1847 de Salt Lake Valley betraden; George A. Smith was ook apostel en raadgever van president Brigham Young. George Alberts overgrootvader, John Smith, was patriarch van de kerk en de eerste ringpresident in Salt Lake City. En zijn grootvader van moeders zijde, Lorin Farr, was de eerste burgemeester van Ogden (Utah) en de eerste ringpresident in die stad.

Foto van John Henry Smith

John Henry Smith

George Albert Smith hield van en bewonderde zijn ouders. Volgens hem was het zijn vader die hem leerde om klaar te staan voor mensen in nood2 en hij prees zijn moeder voor de offers die zij bracht om haar gezin in het evangelie groot te brengen. ‘Hoewel wij het heel arm hadden,’ zei hij eens, ‘en mijn vader op zending was toen ik vijf was, heb ik mijn moeder nooit horen klagen, en heb ik haar nooit een traan zien laten om de omstandigheden waarin zij zich bevond. En ze kon ongelooflijk goed met geld omgaan. (…)

‘(…) Toen mijn vader niet thuis was vanwege zijn zending nam moeder zijn plaats in, en zij was toen in feite het gezinshoofd. We deden onze gebeden, baden voor het eten, en als er iemand ziek was, liet ze de ouderlingen komen, want ze had groot geloof in de verordeningen van het evangelie. Ze is altijd een goede tiendebetaler geweest, en voor zover ik heb kunnen vaststellen, heeft ze nooit enige twijfel gehad dat het ‘mormonisme’ misschien wel eens niet waar zou kunnen zijn. Ze geloofde er met haar hele ziel in.’3

Foto van Sarah Farr Smith

Sarah Farr Smith

George Albert Smith herinnerde zich vooral hoe zijn moeder hem leerde bidden en erop vertrouwen dat God zijn gebed zou verhoren: ‘Als ik denk aan de invloed van mijn moeder toen ik klein was, word ik tot eerbied en tranen bewogen. (…) Ik herinner mij als de dag van gisteren hoe ze mij bij de hand nam en met mij de trap naar de eerste verdieping opliep. Daar knielde ik neer en leerde zij mij hoe ik moest bidden. God zij dank voor de moeders die de geest van het evangelie in hun hart hebben en verlangen anderen tot zegen te zijn. Ik zou dat gebed nu nog kunnen herhalen en het is al heel lang geleden dat ze het mij leerde. Ik wist er onomstotelijk door dat ik een hemelse Vader had en dat Hij naar mij luisterde en mijn gebeden verhoorde. Toen ik ouder was woonden we nog steeds in dat houten huis met twee verdiepingen dat als het hard waaide heen en weer bewoog alsof het zou omvallen. Soms was ik te bang om te gaan slapen. Ik sliep alleen in een kamertje. Vaak kroop ik ’s nachts mijn bed uit om op mijn knieën mijn hemelse Vader te vragen of Hij voor het huis wilde zorgen en het wilde beschermen zodat het niet in elkaar zou storten. En dan ging ik terug in mijn kleine bed en wist ik zeker dat Hij me tegen het kwaad zou beschermen, alsof ik mijn vaders hand vasthield.’4

Terugkijkend op zijn kinderjaren zei George Albert Smith:

‘Mijn ouders waren zeer klein behuisd, maar ik loof mijn Maker en dank Hem met heel mijn hart dat ik in hun gezin ben geboren.

‘(…) Ik leerde als kleine jongen dat dit het werk van de Heer is. Ik leerde dat er profeten op aarde waren. Ik leerde dat de inspiratie van de Almachtige op allen rust die ernaar leven.

‘(…) Ik ben dankbaar voor mijn geboorterecht, dankbaar voor mijn ouders die mij in het evangelie van Jezus Christus onderwezen en mij het goede voorbeeld gaven.’5

De jonge George Albert stond bekend als een vrolijke, speelse jongen. Zijn vrienden waardeerden zijn opgewekte karakter, en hij genoot ervan om hen te vermaken met de harmonica, banjo en gitaar, en een repertoire aan grappige liedjes. Toch had hij ook ervaringen die hem hielpen om al op jonge leeftijd een groot verantwoordelijkheidsbesef te ontwikkelen. Toen hij twaalf was bezocht George Albert de Brigham Young Academy, waar hij een les kreeg die grote invloed op zijn leven had. Later zou hij daarover zeggen:

‘Ik had het geluk dat een deel van mijn lessen door dr. Karl G. Maeser werden gegeven, die uitstekende onderwijskundige, de oprichter van de geweldige opleidingsinstituten van de kerk. (…) Ik kan me niet goed herinneren wat er dat jaar precies gezegd is, maar er is iets wat ik nooit zal vergeten. Ik heb het vaak herhaald. (…) Dr. Maeser stond op een dag op en zei:

‘“Jullie zullen niet alleen verantwoordelijk worden gehouden voor wat je doet, maar ook voor alles wat je denkt.”

‘Omdat ik als jongen niet erg gewend was mijn gedachten in toom te houden, was het voor mij een groot raadsel wat ik moest doen, en daar maakte ik me zorgen over. Ik kon die gedachte niet meer van me afzetten. Een week of tien dagen later besefte ik opeens wat de betekenis was. Ik kon de bedoeling ervan begrijpen. Plotseling wist ik dat hij het volgende bedoelde: Natuurlijk word je verantwoordelijk gehouden voor je gedachten, want als je leven op aarde ten einde is, is het de optelsom van je gedachten. Dat ene denkbeeld is me mijn hele leven tot zegen geweest, en heeft me in staat gesteld om in veel gevallen slechte gedachten te vermijden omdat ik besef dat ik, als mijn werk op aarde volbracht is, het product van mijn gedachten zal zijn.’6

De jonge George Albert Smith kreeg in 1882 heel wat verantwoordelijkheid op zijn schouders toen zijn vader, die twee jaar daarvoor in het Quorum der Twaalf was geroepen, president van de Europese Zending werd. Door de afwezigheid van John Henry moest George Albert het gezin helpen onderhouden. Toen hij dertien was solliciteerde hij bij een kledingfabriek en warenhuis van de kerk in Salt Lake City, maar de manager zei dat hij niemand meer op de loonlijst kon hebben. George Albert antwoordde dat hij niet gezegd had dat hij betaald wilde worden, slechts dat hij wilde werken. Hij voegde eraan toe: ‘Ik weet dat als ik van waarde zal blijken te zijn, ik daarnaar betaald zal worden.’7 Zijn positieve houding leverde hem een aanstelling als fabrieksarbeider voor twee dollar vijftig per week op, en hij kreeg vanwege zijn uitstekende werkethiek verschillende keren promotie.

Toen hij achttien was, vond hij werk bij een landmeetkundig bedrijf dat verbonden was aan de spoorwegen. Door dit werk liep hij een beschadiging aan zijn ogen op, doordat de schittering van de zon op het woestijnzand weerkaatste. Daardoor raakte George Albert visueel gehandicapt en was lezen moeilijk voor hem. Hij bleef er zijn hele leven last van houden.

Zending en huwelijk, 1891–1894

In september 1891 riep president Wilford Woodruff George Albert Smith op een korte zending in het zuiden van Utah. Zijn specifieke taak was met de jongeren van de kerk in dat gebied te werken. In de daaropvolgende maanden zetten zijn collega en hij jongerenorganisaties in de ringen en wijken op, sprak hij in vele bijeenkomsten, en moedigde hij de jonge mensen aan om de normen van de kerk na te leven.

Foto van Lucy Emily Woodruff Smith

Lucy Emily Woodruff Smith

Na van deze zending te zijn teruggekeerd, pakte George Albert zijn verkering met zijn jeugdvriendin, Lucy Woodruff, de kleindochter van president Wilford Woodruff, weer op. Ze waren in dezelfde straat opgegroeid, en de karaktereigenschappen van George Albert waren Lucy niet ontgaan. Zij had haar bewondering voor hem in haar dagboek opgetekend: ‘Vanavond ga ik met een dankbaar gevoel jegens God slapen (…) en ik bid dat Hij mij de kracht zal geven om de liefde waardig te zijn van een jongen die volgens mij tot de besten behoort die ooit op aarde hebben geleefd. Hij is zo goed en aardig dat ik er tranen van in mijn ogen krijg.’8

Maar Lucy had zo haar eigen bewonderaars, en sommigen zaten goed bij kas en gaven haar dure cadeaus. Maar George Albert dong naar haar hand met zijn toewijding aan de Heer. Hij schreef haar: ‘Als je iemand met geld wil trouwen moet je niet bij mij zijn, want ik heb lang geleden al besloten dat ik mijn leven of mijn tijd niet wil wijden aan geld verdienen, maar aan het dienen van de Heer en zijn kinderen in deze wereld.’9 Lucy maakte haar keuze, en op 25 mei 1892 trouwde zij met George Albert in de Mantitempel. George Alberts vader voltrok de ceremonie. Op die dag gaf Lucy haar man een medaillon met een fotootje van haar erin. Hij bewaarde het medaillon aan zijn horlogeketting, die dicht bij zijn hart hing, en zou het zijn verdere leven bij zich dragen.10

De jonggehuwden waren nog geen maand samen toen George Albert weer op zending ging, dit keer een met een evangelisatietaak in het zuiden van de Verenigde Staten. Hoewel ze wisten dat zijn vertrek aanstaande was — hij had de roeping drie weken vóór hun huwelijk ontvangen — viel die hen zwaar. Ze waren in de wolken toen Lucy vier maanden later een roeping kreeg om met haar man in het zendingskantoor te werken, waar ouderling Smith kort daarvoor als secretaris te werk was gesteld.

De president van het zendingsgebied Zuidelijke Staten was J. Golden Kimball, die tezelfdertijd lid was van de Zeventig. Tweemaal tijdens de zending van ouderling Smith moest president Kimball het zendingsgebied verlaten om in Salt Lake City belangrijke zaken af te handelen — een keer kort nadat ouderling Smith secretaris was geworden en ongeveer een jaar later nog een keer. In beide gevallen liet president Kimball de zware verantwoordelijkheid van het leiden en besturen van de zending over aan ouderling Smith, die hij wel vaak schreef om hem raad en steun te geven. Alles bij elkaar is ouderling Smith ongeveer zestien maanden als waarnemend president van het zendingsgebied werkzaam geweest. Het viel president Kimball niet makkelijk om zo lang afwezig te zijn, maar hij had vertrouwen in zijn jonge assistent. Hij schreef ouderling Smith: ‘Ik denk dat mijn onderscheidingsvermogen en intelligentie, hoe beperkt die ook mogen zijn, mij ingeven je onkreukbaarheid en waarde te appreciëren, wat ik zeker doe.’11 In een andere brief schreef hij: ‘Laat dit altijd duidelijk zijn: ik waardeer je werk, geestdrift en goede instelling.’12

President Kimball was vaak in de gelegenheid om de geestdrift en goede instelling van ouderling Smith waar te nemen. Zo waren de twee eens samen op reis en brachten ze, op uitnodiging, de nacht door in een klein huis. George Albert Smith herinnerde zich:

‘Rond middernacht werden we wakker door een vreselijk geschreeuw buiten. Toen we rechtop in bed zaten om te zien wat er aan de hand was, hoorden we schelden en vloeken. Het was een heldere nacht en de maan scheen. We zagen veel mensen buiten. President Kimball sprong op en begon zich aan te kleden. De mannen bonkten op de deur, scholden en vloekten en zeiden dat de mormonen naar buiten moesten komen om te worden doodgeschoten. President Kimball vroeg of ik ging opstaan om me aan te kleden. Ik zei dat ik in bed zou blijven, dat ik zeker wist dat de Heer voor ons zou zorgen. Binnen enkele seconden vlogen de kogels door de kamer. De bende had zich in vier groepen verdeeld en ze schoten vanuit alle richtingen op het huis. Over ons hoofd vlogen de splinters alle kanten op. Er waren momenten dat het even stil was, en dan werd er weer een salvo schoten afgevuurd en vlogen er meer splinters rond. Ik voelde absoluut geen angst. Ik lag er volkomen rustig bij, hoewel ik een van de afschuwelijkste gebeurtenissen uit mijn leven meemaakte, want ik was ervan overtuigd dat de Heer me zou beschermen (…), en dat deed Hij ook.

‘Blijkbaar raakten de schurken ontmoedigd, want ze gingen weg. Toen we de volgende ochtend naar buiten gingen, vonden we een groot aantal hardhouten stokken. Soortgelijke stokken waren gebruikt om in het zuiden andere zendelingen te slaan.’13

Jaren later vertelde George Albert Smith deze ervaring aan zijn kleinkinderen om hun te leren dat ze op de Heer konden vertrouwen. ‘Ik wil jullie duidelijk maken,’ zei hij, ‘dat de Heer voor jullie zorgt als er gevaar dreigt, als je Hem die kans geeft.’14

Gezinsleven

George Albert en Lucy werden in juni 1894 van hun zending ontheven. Een paar maanden na hun terugkeer in Salt Lake City ontving Lucy een zegen van haar grootvader, president Wilford Woodruff, waarin haar beloofd werd dat ze kinderen zou krijgen. Op 19 november 1895 schonk zij het leven aan een dochter, die zij Emily noemden. Vier jaar later werd hun tweede dochter, Edith, geboren. Hun laatste kind, George Albert jr., werd in 1905 geboren.

George Albert Smith was een lieve vader, bewonderd door zijn kinderen. Edith schreef over hem: ‘Wat mij betreft had mijn vader alle eigenschappen om een dochter voor zich in te nemen. Hij voldeed aan al mijn verwachtingen van wat het betekent een vader te hebben.’ De kinderen waren vooral onder de indruk van hoe George Albert zijn dierbare vrouw behandelde. ‘Vaders genegenheid en achting voor moeder waren prachtig’, schreef Edith. ‘Hij liet geen gelegenheid onbenut om haar zijn waardering te kennen te geven. Alles wat ze deden, deden ze samen, na de plannen goed te hebben doorgesproken. Zij was hem zeer dierbaar. (…) Hoewel we alledrie moeder liefhadden, ben ik er zeker van dat wij door zijn zorgzaamheid en tederheid jegens haar nog meer van haar hielden.’15

George Albert Smith probeerde zijn kinderen enthousiast deelgenoot te maken van de vreugde die naleving van het evangelie hem bracht. Op een kerstdag, toen de cadeautjes waren uitgepakt, vroeg hij zijn jonge dochters hoe zij het zouden vinden om een paar van hun speeltjes weg te geven aan kinderen die geen kerstcadeautjes hadden gekregen. Aangezien ze net nieuw speelgoed hadden gekregen, hadden de meisjes er geen moeite mee om een paar van hun oude speeltjes aan arme kinderen te geven.

‘Zou het niet fijn zijn om hun ook een paar van de nieuwe te geven?’ stelde George Albert Smith voorzichtig voor.

Zijn dochters twijfelden, maar gingen er uiteindelijk mee akkoord om een of twee van hun nieuwe speeltjes weg te geven. George Albert nam de meisjes toen mee naar het huis van de kinderen die hij op het oog had om de cadeautjes aan te geven. Het was zo’n fijne ervaring voor ze, dat een van de meisjes onderweg naar huis opgewonden uitriep: ‘Laten we de rest van het speelgoed voor ze gaan halen.’16

Quorum der Twaalf Apostelen, 1903–1945

Op dinsdag, 6 oktober 1903, had George Albert Smith een drukke dag op zijn werk, waardoor hij die dag niet naar de bijeenkomsten van de algemene conferentie kon gaan. Tegen de tijd dat hij het kantoor verliet, was de middagbijeenkomst van de conferentie al bijna afgelopen, dus ging hij naar huis met de bedoeling om met zijn kinderen naar de kermis te gaan.

Toen hij thuiskwam, waren er tot zijn verbazing veel bezoekers, van wie er een op hem afstapte en hem hartelijk gelukwenste.

‘Wat is er hier aan de hand?’ vroeg hij.

‘Weet u dat niet?’, antwoordde ze.

‘Wat weet ik niet?’

‘Nou, u bent gesteund als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen’, riep de bezoekster uit.

‘Dat kan niet juist zijn’, zei George Albert Smith. ‘Er is een vergissing in het spel.’

‘Ik heb het zelf gehoord’, zei ze.

‘Het zal wel om een andere Smith gaan’, zei hij. ‘Er is met mij geen woord over gesproken, en ik geloof er niets van.’

De bezoekster snapte er niets van en ging terug naar de Tabernakel om erachter te komen of ze zich vergist had. Daar kreeg ze te horen dat ze het juist had — George Albert Smith was het nieuwste lid van het Quorum der Twaalf Apostelen.17

Zijn dochter Emily herinnerde zich het volgende tafereel in huize Smith: ‘Het leek wel of de hele tabernakel leegstroomde en zich naar ons huis begaf om mijn moeder om de hals te vallen. Ze zeiden allemaal dat papa apostel was geworden en we dachten dat apostel het ergste was dat iemand kon overkomen.’

Zelfs nadat het bericht juist bleek, wilde George Albert nog steeds met zijn dochters, zoals beloofd, naar de kermis, ‘hoewel hij er niet veel van heeft gezien’, herinnerde Emily zich. ‘Hij stond de hele tijd met zijn rug tegen de muur met mensen te praten.’18

Twee dagen later, op 8 oktober 1903, werd George Albert Smith in een bovenkamer van de Salt Laketempel door president Joseph F. Smith tot apostel geordend. Na zijn ordening werd hem verzocht zijn gevoelens onder woorden te brengen aan de aanwezige leden van het Quorum der Twaalf Apostelen. ‘Ik voel mij zwak, en het ontbreekt mij aan het inzicht dat oudere mannen hebben’, zei hij, ‘maar ik heb het hart op de juiste plek, en ik wil oprecht het werk van de Heer vooruit helpen. (…) Ik heb een krachtig getuigenis van de goddelijkheid van dit werk; ik weet dat het evangelie onder leiding van de Heer zelf op aarde is gebracht, en dat de mannen die gekozen zijn om te presideren daadwerkelijk zijn dienstknechten waren en zijn. Ik verlang en bid dat ik zuiver en nederig mag leven, zodat ik mijn verdere leven recht heb op de ingevingen en aansporingen van de Geest om mij te leiden.’19

George Albert Smith was bijna 42 jaar werkzaam in het Quorum der Twaalf Apostelen, inclusief twee jaar als president van het quorum. In die tijd vervulde hij vele taken en was hij de mensen overal ter wereld op vele manieren tot zegen.

Het evangelie verbreiden en goodwill voor de kerk kweken

Ouderling Smith had het talent om mensen op hun gemak te stellen en van vijanden vrienden te maken. Een plaatselijke zakenman, die geen lid van de kerk was, zei over hem op zijn begrafenis: ‘Hij was makkelijk in de omgang. Hij was iemand die je wilde leren kennen. Door zijn vriendelijke glimlach, zijn hartelijke handdruk, en zijn warme begroeting voelde je diep van binnen dat zijn vriendschap voor jou en voor zijn medemens oprecht was.’20

Dit talent was van grote waarde in een tijd dat de kerk wereldwijd nog grotendeels onbekend was en door velen met achterdocht werd gadegeslagen. Eens, toen hij een taak vervulde in West Virginia, kwam het hem ter ore dat de gemeentelijke overheid gedreigd had iedereen die het mormonisme predikte te arresteren. Ouderling Smith zocht de stadssecretaris, meneer Engle, op en probeerde verandering in dat beleid te brengen. Hij schreef later in zijn dagboek: ‘Toen ik meneer Engle ontmoette was hij heel kortaf en hij liet mij nors weten dat wij niet in die stad zouden worden getolereerd. (…) Ik zei tegen hem dat ik van mening was dat hij slecht geïnformeerd was en dat ik dat in een gesprek recht wilde zetten. (…) We spraken een tijdje over het mormonisme. Hij draaide aanzienlijk bij voordat ik vertrok, schudde mij de hand en overhandigde mij zijn kaartje. Ik vertrok met het gevoel dat ik een paar vooroordelen had weten weg te poetsen.’21 Drie dagen later ging ouderling Smith weer bij hem langs en dit keer liet hij een exemplaar van het Boek van Mormon bij hem achter.22

Ouderling Smith greep ook elke kans aan om met mensen over de kerk te praten. Als hij voor zijn functie op reis moest, nam hij exemplaren van het Boek van Mormon, tijdschriften en andere kerklectuur mee om weg te geven. Omdat het Boek van Mormon krachtig getuigenis aflegt van Jezus Christus, beschouwde ouderling Smith het als een ideaal kerstgeschenk en vaak stuurde hij een exemplaar naar vrienden uit andere geloofsrichtingen en zelfs aan vooraanstaande mensen die hij nooit had ontmoet.23 In een brief die hij met een dergelijk kerstgeschenk meestuurde, schreef hij: ‘Over een paar dagen zal de christelijke wereld de geboorte van de Heiland vieren en het is een goede gewoonte om in die tijd stil te staan bij onze vrienden. Ik vertrouw er dan ook op dat u dit exemplaar van het Boek van Mormon zult accepteren. (…) Ik ben ervan overtuigd dat u dit boek graag aan uw boekenverzameling zult willen toevoegen, daarom stuur ik het u als kerstgeschenk.’

Hij kreeg de volgende reactie: ‘Het boek komt bij ons op de plank te staan en zal [van kaft tot kaft] onbevooroordeeld worden gelezen. Het zal zonder twijfel menig blik verruimen en de verdraagzaamheid doen toenemen bij ieder die het aandachtig leest.’24

Maatschappelijke betrokkenheid

Ouderling Smith moedigde de kerkleden aan om betrokken burgers te zijn en hun invloed te gebruiken om de omstandigheden in de wereld te verbeteren. Hij was zelf betrokken bij verschillende maatschappelijke organisaties, ondanks zijn veeleisende roeping als algemeen autoriteit. Hij werd verkozen tot president van het International Irrigation Congress [internationale irrigatievereniging] en het Dry Farming Congress [vereniging voor droge landbouw], en was zes termijnen lang vice-president van de National Society of the Sons of the American Revolution [nationale vereniging van de zoons van de Amerikaanse revolutie]. Als groot voorstander van de luchtvaart, een manier van reizen waarmee de algemene autoriteiten volgens hem hun taken efficiënter konden vervullen, had ouderling Smith zitting in de raad van bestuur van Western Air Lines. Ook was hij actief betrokken bij de Boy Scouts of America en kreeg daarvoor in 1934 de Silver Buffalo, de hoogste onderscheiding in de Amerikaanse scouting. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog gaf hij voor de staat Utah leiding aan de hulpverlening voor Armenië en Syrië, en vertegenwoordigde hij de staat bij de International Housing Convention, die tot doel had onderdak te vinden voor wie in de oorlog hun huis waren kwijtgeraakt.25

Vóór zijn roeping tot apostel was George Albert actief in de politiek, zo voerde hij campagne voor doeleinden en kandidaten waarvan hij vond dat ze de samenleving ten goede zouden komen. Toen hij algemeen autoriteit was geworden, verminderde zijn politieke betrokkenheid, maar hij bleef doelen propageren waarin hij geloofde. Zo was hij er in 1923 mede verantwoordelijk voor dat het wetgevende lichaam van de staat Utah een wetsvoorstel aannam dat leidde tot de bouw van een sanatorium voor tuberculosepatiënten.26

Ouderling Smiths mededogen voor anderen kwam vooral tot uiting in zijn werkzaamheden als president van de Society for the Aid of the Sightless [bond voor blinden en slechtzienden], een functie die hij van 1933 tot 1949 vervulde. Daar hijzelf visueel gehandicapt was, koesterde ouderling Smith een bijzonderer sympathie voor mensen die blind waren. Hij hield toezicht op de publicatie van het Boek van Mormon in braille en begon een programma om blinden te leren hoe ze braille konden lezen en hoe ze op andere manieren met hun handicap konden leven. Dat maakte hem geliefd bij de mensen die hij deze dienst bewees. Een lid van de Society for the Aid of the Sightless uitte haar waardering in een gedicht dat zij ouderling Smith op zijn zeventigste verjaardag aanbood:

Als het leven onbesuisd hard toeslaat,

En er bittere tranen vallen;

Als een eenzame winter mijn ziel verkilt,

En er lege echo’s galmen —

Dan is het dat ik mij hoopvol wend,

Mijn stappen schuifelend en traag,

Op zoek naar een begripvol hart,

Waarin een vriendelijke vlam brandt —

Een hart waarin tedere wijsheid woont,

Mededogend en mild,

Wiens geloof in God en mens hem schonk

Eenzelfde geloof als van de blinden. (…)

Hoewel zijn liefdevolle gezicht

Ons wordt onthouden,

Zien wij de genadige wijsheid

Van zijn begripvolle hart;

Wij voelen de vrede in zijn ziel

En voelen die vrede in onszelf;

We horen zijn stil gebed dat zegt

Dat we er niet alleen voor staan;

Zijn geloof in ons geeft ons kracht,

Wanneer wij langs ongeziene paden gaan;

Onze ziel verkwikt door een man

Die een vriend is van God.27

Ziekte en andere beproevingen

George Albert verkeerde een groot deel van zijn leven niet in blakende gezondheid. Hoewel hij graag zwom, paard reed en andere lichamelijke activiteiten deed, was zijn lichaam broos en vaak zwak. Afgezien van zijn chronische oogaandoening had ouderling Smith zijn hele leven last van maag- en rugklachten, chronische vermoeidheid, problemen met zijn hart en vele andere kwalen. De stress en werkdruk van zijn vele verplichtingen eisten ook zijn tol, en aanvankelijk wilde hij het niet kalmer aan doen om zijn gezondheid te behouden. Het resultaat was dat hij van 1909 tot 1912 te kampen kreeg met een ernstige ziekte die hem bedlegerig maakte en hem ervan weerhield zijn taken in het Quorum der Twaalf uit te voeren. Het was een uiterst moeilijke tijd voor ouderling Smith die ontzettend graag weer aan het werk wilde. De dood van zijn vader in 1911 en de ziekte van zijn vrouw, die met een ernstige vorm van griep te kampen kreeg, kwamen zijn herstel evenmin ten goede.

Jaren later vertelde hij over een ervaring die hij in die periode had gehad:

‘Een aantal jaren geleden was ik ernstig ziek. Ik geloof dat iedereen uitgezonderd mijn vrouw mij al had opgegeven. (…) Ik was zo zwak dat ik mij nauwelijks kon bewegen. Het kostte mij heel veel moeite om mij in bed op mijn andere zij te draaien.

‘Onder deze omstandigheden verloor ik op zekere dag het bewustzijn en dacht ik dat ik naar de andere kant van de sluier was gegaan. Ik stond met mijn rug naar een groot, prachtig meer en keek naar een groot bos. Er was niemand te zien en er was geen boot op het meer of een andere aanwijzing hoe ik daar terecht was gekomen. Ik besefte, of meende te beseffen, dat mijn werk op aarde volbracht was en dat ik naar huis was gegaan. (…)

‘Ik begon de omgeving te verkennen en vond al snel een pad tussen de bomen dat weleens gebruikt leek te zijn, hoewel het grotendeels door gras werd verborgen. Ik volgde het pad en toen ik een tijdje had gelopen en een behoorlijke afstand door het bos had afgelegd, zag ik een man mijn richting op komen. Ik zag dat hij een grote man was, en ik ging sneller lopen omdat ik hem als mijn grootvader [George A. Smith] herkende. In het sterfelijk leven woog hij ruim 135 kilo. Daaruit blijkt wel hoe groot hij was. Ik kan me nog herinneren hoe gelukkig ik me voelde toen ik hem zag. Ik was naar hem vernoemd en was daar altijd trots op geweest.

Foto van George A. Smith

George A. Smith

‘Toen mijn grootvader enkele stappen bij me vandaan was, bleef hij staan. Dat was voor mij een reden om ook stil te staan. En toen — en ik wil dat de jongens en meisjes en jonge mensen dit nooit vergeten — keek hij me ernstig aan en zei:

‘“Ik wil graag weten wat je met mijn naam hebt gedaan.”

‘Ik zag alles wat ik ooit gedaan had als een film voor mijn ogen — letterlijk alles. Al snel bereikte deze heldere terugblik het moment dat ik daar stond. Mijn hele leven was aan mij getoond. Ik glimlachte, keek mijn grootvader aan en zei:

‘“Ik heb nog nooit iets met uw naam gedaan waarvoor u zich hoeft te schamen.”

‘Hij kwam dichterbij en omhelsde mij. En toen hij dat deed, werd ik me bewust van mijn aardse omgeving. Mijn kussen was nat alsof er water op gegoten was — nat van de tranen van dankbaarheid dat ik zijn vraag zonder schaamte had kunnen beantwoorden.

‘Ik heb daar vaak aan teruggedacht, en ik wil u zeggen dat ik sinds die tijd nog harder heb geprobeerd om die naam waardig te zijn. Vandaar dat ik tot de jongens en meisjes, tot de jonge mannen en jonge vrouwen, tot de jongeren van de kerk en de hele wereld wil zeggen: Eer je vader en je moeder. Eer de naam die je hebt gekregen.’28

Uiteindelijk zou ouderling Smith zijn gezondheid terugkrijgen, en hij kwam deze beproeving te boven met hernieuwde dankbaarheid voor zijn getuigenis van de waarheid. Hij vertelde de heiligen in een daaropvolgende algemene conferentie: ‘Ik ben de afgelopen jaren in een dal der schaduw des doods geweest, zo dicht bij de andere kant dat ik zeker weet dat ik [zonder] de speciale zegeningen van onze hemelse Vader hier niet had kunnen blijven. Maar nooit is het getuigenis waarmee mijn hemelse Vader me heeft gezegend, verzwakt. Hoe dichter ik bij de andere kant kwam, hoe groter mijn overtuiging werd dat het evangelie waar is. Nu mijn leven is gespaard, getuig ik met vreugde dat ik weet dat het evangelie waar is, en met heel mijn ziel bedank ik mijn hemelse Vader dat Hij mij dat geopenbaard heeft.’29

Ouderling Smith bleef in de jaren die volgden geplaagd worden door lichamelijke kwalen en andere tegenslagen. Wellicht zijn zwaarste beproeving vond tussen 1932 en 1937 plaats, toen zijn vrouw, Lucy, met jicht en zenuwpijnen te kampen kreeg. Zij had veel pijn en had in 1937 voortdurend verzorging nodig. Toen verloor ze in april 1937 bijna het leven door een hartaanval, wat haar nog meer verzwakte.

Hoewel hij zich voortdurend zorgen om Lucy maakte, bleef ouderling Smith zijn taken zo goed mogelijk vervullen. Op 5 november 1937 sprak hij op de begrafenis van een vriend. Toen hij na zijn toespraak weer ging zitten, overhandigde iemand hem een briefje, waarin stond dat hij onmiddellijk naar huis moest komen. Hij schreef later in zijn dagboek: ‘Ik verliet de kapel onmiddellijk, maar mijn lieve vrouw had haar laatste adem uitgeblazen voordat ik thuis was. Zij overleed terwijl ik op de begrafenis sprak. Ik ben beroofd van een toegewijde levensgezellin en voel mij eenzaam zonder haar.’

Lucy en George Albert waren ten tijde van haar dood iets meer dan 45 jaar getrouwd. Zij was 68 jaar oud. Hoewel hij zijn vrouw heel erg miste, wist ouderling Smith dat de scheiding slechts tijdelijk was, en die kennis bood hem veel kracht. ‘Hoewel mijn gezin veel verdriet heeft,’ schreef hij, ‘vinden wij troost in de gedachte dat we moeder terug zullen zien als we getrouw blijven. Zij was een toegewijde, behulpzame en liefdevolle vrouw en moeder. Ze heeft zes jaar lang veel pijn gehad en ik ben er zeker van dat ze nu gelukkig is met haar moeder en andere dierbaren daar. (…) De Heer is mij zeer genadig en heeft elke negatieve gedachte aan de dood weggenomen, waarvoor ik innig dankbaar ben.’30

President van de Europese Zending

In 1919 riep president Heber J. Grant, die het jaar daarvoor was gesteund als president van de kerk, ouderling Smith als president van de Europese Zending. In een algemene conferentie die vlak voor zijn vertrek plaatsvond, zei ouderling Smith:

‘Ik zou u willen zeggen, broeders en zusters, dat ik het een eer vind — nee, meer dan een eer, ik vind het een hele grote zegen — dat de Heer mij heeft opgericht uit de zwakke toestand waarin ik mij kort geleden bevond, en mij een dusdanige gezondheid heeft geschonken dat de autoriteiten van mening zijn dat ik een zending in het buitenland kan vervullen. (…)

‘(…) Aanstaande woensdag verwacht ik de trein naar de kust te nemen en daarna de oceaan over te steken naar het veld waartoe ik ben geroepen. Ik dank Hem dat ik de kracht heb om te gaan. Ik ben dankbaar dat de kennis van deze waarheid tot mij gekomen is.’31

In die tijd was Europa aan het herstellen van de Eerste Wereldoorlog, die een paar maanden daarvoor was geëindigd. Vanwege de oorlog waren er maar een handjevol zendelingen in Europa en een van de taken van ouderling Smith was dat aantal te verhogen. De moeilijke economische omstandigheden in het naoorlogse Europa weerhielden regeringen er echter van om de benodigde visa te verstrekken. En om het nog erger te maken, heersten er vele misvattingen en vooroordelen over de heiligen der laatste dagen. Ouderling Smith sprak met vele overheidsfunctionarissen en andere vooraanstaande figuren. Om het doel van de zendelingen in Europa en elders in de wereld uit te leggen, zei hij vaak: ‘Behoud al het goede dat u hebt, houd vast aan alles wat God u gegeven heeft en wat uw leven verrijkt, en laat ons u dan iets geven wat u meer geluk en voldoening zal geven.’32 Volgens een van de zendelingen die onder hem diende, ‘won hij door zijn meesterlijke, vriendelijke manier hun achting en vriendschap en verwierf hij zich zekere rechten voor de zendelingen die daarvoor niet waren verstrekt.’33

Tegen het einde van zijn zending in 1921 was het ouderling Smith gelukt het aantal zendelingen in Europa te verhogen en veel van de misvattingen over heiligen der laatste dagen te ontzenuwen. Hij had veel vriendschappen voor de kerk gesloten, en hij zou per post nog vele jaren contact met ze onderhouden.

Historische kerklocaties in stand houden

Ouderling Smith hield ervan om anderen over de kerk en de grote gebeurtenissen in haar geschiedenis te vertellen. Hij heeft tijdens zijn bediening veel gedaan om die geschiedenis in stand te houden door op locaties die een rol spelen in de kerkgeschiedenis monumenten of andere gedenkstenen op te richten. Een van zijn collega’s schreef terecht: ‘Hij was van mening dat hij de jongere generatie een belangrijke dienst bewees door hun aandacht te vestigen op de prestaties van hun voorouders.’34

Als jonge apostel ging hij naar Palmyra (New York, VS) om namens de kerk de aankoop van de boerderij van Joseph Smith sr. zeker te stellen. Terwijl hij in New York was bracht hij ook een bezoek aan een man die Pliny Sexton heette en die in het bezit was van de heuvel Cumorah, de plek waar Joseph Smith de gouden platen had gekregen. De heer Sexton was niet bereid het land aan de kerk te verkopen, maar hij en ouderling Smith werden wel goede vrienden. Deels door de goede band die ouderling Smith met de heer Sexton onderhield, kon de kerk het land uiteindelijk aankopen en daar een monument inwijden.

In 1930, het jaar waarin de kerk honderd jaar bestond, stond ouderling Smith aan de wieg van de Utah Pioneer Trails and Landmarks Association. Hij werd verkozen tot de eerste voorzitter van de vereniging. In de daaropvolgende twintig jaar plaatste deze vereniging ruim honderd monumenten en gedenkstenen, vele ter gedachtenis van de tocht van de pioniers naar Salt Lake Valley. Ouderling Smith officiëerde bij de inwijding van het overgrote deel van deze monumenten.35

De interesse van de kerk in deze historische locaties legde hij als volgt uit: ‘Het is gebruikelijk een monument op te richten om de herinnering aan iemand levend te houden. Ook grote gebeurtenissen zijn door monumenten blijvend in het geheugen van mensen gegrift. (…) Er zijn veel belangrijke locaties en gebeurtenissen die vergeten waren, en de mensen vonden het verstandig om ze op aanmerkelijke wijze te markeren zodat de aandacht van de volgende generaties op de belangrijke gebeurtenissen worden gevestigd.’36

Daar zijn grootvader met de pioniers naar Utah was gelopen, had ouderling Smith groot respect voor die eerste kerkleden die zoveel offers hadden gebracht voor hun geloof. In een toespraak aan de ZHV vertelde hij de volgende ervaring die hij had terwijl hij de route van de handkarpioniers volgde:

‘We kwamen bij dat deel van de route waarop zoveel mensen uit het handkarrenkonvooi Martin waren bezweken. We vonden de plek waar zij naar verluidt hadden gekampeerd. De nakomelingen van de mensen in dat konvooi waren er om een gedenksteen te plaatsen. Toen kwamen we bij Rock Creek; daar was een jaar eerder een tijdelijke gedenksteen geplaatst. In die tijd van het jaar groeiden daar overal prachtige wilde bloemen, de wilde iris groeide welig, en de deelnemers aan de tocht plukten deze bloemen en legden ze eerbiedig op een hoop stenen die het jaar daarvoor was opgeworpen. (…) Hier waren vijftien leden van deze kerk in één graf gelegd, die waren omgekomen van de honger en koude.

‘U weet dat er tijden en plaatsen zijn waar we dichter bij onze hemelse Vader lijken te zijn. Terwijl we rond het kampvuur zaten in het kleine dal bij Rock Creek, waar het handkarrenkonvooi Willie door zoveel rampspoed was getroffen — wij die afstamden van de pioniers, die de vlakten in de zomerhitte en de winterkou waren overgestoken — luisterden we naar de verhalen over de ervaringen van onze voorouders. (…) Het was een verrukkelijke gebeurtenis. De geschiedenis herhaalde zich voor ons.

‘(…) Het kwam mij voor dat we in de aanwezigheid waren van hen die alles hadden opgeofferd om ons de zegeningen van het evangelie te bieden. We leken de aanwezigheid van de Heer te voelen.

‘Toen we vertrokken, nadat we onze tranen de vrije loop hadden gelaten — want ik betwijfel of er in de groep, die uit zo’n dertig tot veertig mensen bestond, iemand was die niet in tranen was — was iedereen in zijn hart geraakt door de ervaring, en een van de zusters nam mij bij de arm en zei: “Broeder Smith, ik zal van nu af aan een betere vrouw zijn.” Deze vrouw (…) is een van de beste vrouwen die ik ken, maar ik geloof dat ze net als de meesten van ons geraakt was door het gevoel dat we niet hadden beantwoord aan de idealen die in ons hart hadden moeten zijn. De mensen die daar begraven lagen, hadden niet alleen geleefd naar, maar hadden hun leven gegeven voor hun geloof in de goddelijkheid van dit werk. (…)

‘Als de leden van deze organisatie [de zustershulpvereniging] zo getrouw zijn als zij die op de vlakten begraven liggen, die hun problemen met geloof in de Heer trotseerden, zult u veel tot stand kunnen brengen en de gunsten van uw liefhebbende Vader zullen u en de uwen toevloeien.’37

President van de kerk, 1945–1951

Vroeg in de morgen van 15 mei 1945, terwijl hij zich in een trein in het oosten van de Verenigde Staten bevond, werd ouderling Smith gewekt door een spoorwegbeambte met de mededeling dat president Heber J. Grant, de toenmalige president van de kerk, was overleden. Ouderling Smith stapte bij de eerste gelegenheid over en keerde terug naar Salt Lake City. Slechts een paar dagen later werd George Albert Smith, die het senior lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, aangesteld als de achtste president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

In zijn eerste conferentietoespraak als president van de kerk zei hij tegen de heiligen die hem kort daarvoor hadden gesteund: ‘Ik vraag mij of u zich net zo zwak en gering voelt als de man die hier voor u staat.’38 Hij uitte soortgelijke gevoelens aan zijn gezinsleden: ‘Ik ben niet uit geweest op deze positie. Ik weet niet of ik het aan zal kunnen. Maar nu is die mij toch ten deel gevallen, en ik zal die zo goed mogelijk vervullen. Ik wil dat ieder weet dat welke positie u ook bekleedt in de kerk, van [huis]onderwijzer tot president van een ring, en die zo goed mogelijk vervult, uw positie net zo belangrijk is als die van mij.’39

Er waren veel mensen die van mening waren dat president Smith door zijn talenten uitermate geschikt was om de roeping te vervullen. Een van de algemene autoriteiten verwoordde dit vertrouwen kort nadat president Smith was gesteund: ‘Er wordt vaak gezegd dat de Heer een specifieke man voor een specifieke zending doet opstaan. (…) Het is niet aan mij om te beweren wat de specifieke zending van president George Albert Smith is. Maar ik weet wel dat er in de geschiedenis van de wereld nog nooit zoveel behoefte aan liefde onder de broeders is geweest als tegenwoordig. Ook weet ik dat er geen enkel mens is die ik ken, die meer liefde voor de mens heeft, individueel of als groep, dan president George Albert Smith.’40

Behoeftigen helpen in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog

George Albert Smith werd slechts een paar maanden voor het einde van de Tweede Wereldoorlog president van de kerk. Door de oorlog waren duizenden mensen in Europa dakloos geworden, en president Smith mobiliseerde snel de welzijnsmiddelen van de kerk om hulp te bieden. President Gordon B. Hinckley heeft daar later over gezegd: ‘Ik was een van de mensen die ’s avonds op Welfare Square hier in Salt Lake City goederen in wagons laadden, waarna het voedsel naar de haven werd gereden, alwaar het overzee werd verscheept. Tijdens de inwijding van de Zwitserse tempel [in 1955], toen veel heiligen uit Duitsland naar de tempel kwamen, heb ik sommigen met tranen in hun ogen hun waardering horen uitspreken voor het voedsel dat hen van de hongerdood had gered.’41

President Smith wist ook dat er grote geestelijke behoeften waren onder de volken in de nasleep van een dergelijke verwoestende oorlog. Daarom nam hij maatregelen om de zendingsgebieden in landen waar de oorlog het zendingswerk had stilgelegd te reorganiseren, en hij moedigden de heiligen aan het evangelie van vrede na te leven. ‘Het beste bewijs van dankbaarheid in deze tijd,’ zei hij kort na de oorlog, ‘is alles te doen wat we kunnen om geluk te brengen aan deze verdrietige wereld, want we zijn allemaal kinderen van onze Vader, en we hebben allemaal de plicht om van deze wereld door onze aanwezigheid een gelukkiger plek te maken.

‘Laten we vriendelijk en zorgzaam zijn voor allen die het nodig hebben, en oog hebben voor allen die niets meer hebben; en laten we in deze blijde tijd van vrede oog hebben voor wie dierbaren hadden die de prijs van de vrede met hun leven betaald hebben. (…)

‘Ik bid dat de mens tot God zal terugkeren en zijn geboden zal gehoorzamen, en zo de wereld zal behoeden voor nog meer conflicten en vernietiging. Ik bid dat de vrede die alleen van onze hemelse Vader komt, zal verblijven in het hart en in de huizen van allen die rouwen.’42

Meer mogelijkheden om het evangelie te verbreiden

President Smith bleef elke kans aangrijpen om met anderen over het evangelie te praten, en die kansen namen toe in zijn nieuwe positie. In mei 1946 was president Smith de eerste president van de kerk die de heiligen in Mexico bezocht. Behalve dat hij met de leden vergaderde en in een grote conferentie sprak, bracht president Smith ook een bezoek aan verschillende hooggeplaatste functionarissen in Mexico en sprak hij tot hen over het herstelde evangelie. In een gesprek met de Mexicaanse president, Manuel Camacho, legden president Smith en zijn delegatie uit: ‘Wij komen met een bijzondere boodschap voor u en uw volk. Wij zijn hier om u over uw voorvaders en over het herstelde evangelie van Jezus Christus te vertellen. (…) We hebben een boek dat (…) gaat over een groot profeet die zeshonderd jaar vóór Christus met zijn gezin en anderen Jeruzalem verliet en naar (…) dit grote land Amerika kwam, dat zij een “land van belofte, verkieslijk boven alle andere landen” noemden. Dit Boek van Mormon gaat over het bezoek van Jezus Christus aan dit continent, en dat Hij hier zijn kerk heeft gesticht en twaalf discipelen heeft uitgekozen.’

President Camacho, die zijn respect en bewondering uitte voor de heiligen der laatste dagen in zijn land, toonde grote belangstelling in het Boek van Mormon en vroeg: ‘Kan ik een exemplaar van het Boek van Mormon krijgen? Ik heb er nog nooit van gehoord.’ President Smith overhandigde hem toen een in leer gebonden exemplaar in het Spaans, met een lijstje interessante passages voorin het boek. President Camacho zei toen: ‘Ik zal het boek in zijn geheel lezen, want het is van groot belang voor mij en mijn volk.’43

Het eeuwfeest van de aankomst van de pioniers

Een van de hoogtepunten voor George Albert Smith als president van de kerk vond in 1947 plaats, toen de kerk het eeuwfeest van de aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley vierde. President Smith zag toe op de viering, waaraan in heel Amerika aandacht werd besteed en waarvan de inwijding van het ‘This is the place’-monument, vlakbij de plek waar de pioniers de vallei waren binnengekomen, het hoogtepunt was. President Smith was al vanaf 1930 betrokken bij de planning van een monument ter ere van de prestaties en het geloof van de pioniers. Hij zorgde er echter ook voor dat het monument hulde bracht aan de vroege ontdekkingsreizigers, zendelingen van andere geloofsrichtingen en belangrijke indiaanse leiders uit die tijd.

Bij de inwijding van het ‘This is the place’-monument zei George Q. Morris, toenmalig president van het zendingsgebied Oostelijke Staten, dat er veel goodwill voor de kerk was, die hij toeschreef aan de inspanningen van president Smith: ‘De bijdragen die president Smith heeft geleverd om tot broederschap en verdraagzaamheid te komen, vonden hun weerklank in de inwijdingsdienst. (…) Het monument zelf was een eerbetoon — voor zover het mogelijk is om dat in een beeldhouwwerk vast te leggen — aan de mannen, ongeacht ras en geloof, die voorafgaand aan de mormoonse pioniers geschiedenis hadden geschreven in het onherbergzame westen. Toen het programma voor de inwijdingsdienst in voorbereiding was, was het president Smiths wens dat behalve de afgevaardigden van stad, staat en land, ook alle grote religies vertegenwoordigd zouden zijn. Onder de sprekers bevonden zich een katholieke priester, een protestantse bisschop, een joodse rabbijn, en gezagsdragers van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Een bezoeker uit het oosten van het land maakte na afloop deze opmerking: “Vandaag heb ik een geestelijke herdoop ervaren. Wat ik hier heb gezien had niet ergens anders in de wereld kunnen plaatsvinden. De geest van verdraagzaamheid die hier vandaag heerste was magnifiek.”’44

Hoewel het achttien meter brede monument indrukwekkend was, predikte president Smith dat de beste manier om de pioniers te eren was om hun voorbeeld van geloof en toewijding te volgen. In het gebed ter inwijding van het monument zei hij: ‘Onze Vader die in de hemelen is, (…) wij komen op deze morgen op deze rustige bergflank voor uw aangezicht en kijken naar dit prachtige monument, dat is opgericht ter ere van uw zoons en dochters en hun niet aflatende toewijding. (…) Wij bidden dat we met dezelfde geest zullen worden gezegend die zo kenmerkend was voor die getrouwen die in U en in uw dierbare Zoon geloofden, en die naar deze vallei kwamen omdat zij verlangden hier te wonen en U te aanbidden. We bidden dat wij de geest van aanbidding en dankbaarheid in ons hart zullen blijven voelen.’45

Bespiegelingen op tachtigjarige leeftijd

Ondanks zijn gevorderde leeftijd was president Smith in staat om het grootste deel van zijn presidentschap zijn taken te blijven vervullen zonder de lichamelijke kwalen die hem in het verleden hadden geplaagd. In een artikel dat in april 1950, vlak voor zijn verjaardag, werd gepubliceerd, keek president Smith terug op zijn leven, waarbij hij opmerkte dat God hem zeer had gesteund en gezegend:

‘In deze tachtig jaar heb ik ruim anderhalf miljoen kilometer gereisd in het belang van het evangelie van Jezus Christus. Ik ben in vele klimaten, vele landen en vele naties geweest, en vanaf mijn kinderjaren zijn de mensen vriendelijk en behulpzaam geweest, zowel lid als niet-lid. Waar ik ook kwam, trof ik goede mannen en vrouwen aan. (…)

‘(…) Wanneer ik eraan denk hoe broos en zwak ik ben, en dan geroepen te worden als leider van deze geweldige kerk, besef ik hoe zeer ik daar hulp bij nodig heb. Dankbaar erken ik de hulp van mijn Vader in de hemel, en de bemoediging van en de omgang met heel veel goede mannen en vrouwen, die overal ter wereld worden gevonden, zowel hier als in het buitenland.’

Hij verwoordde vervolgens zijn liefde voor de mensen die hij zoveel jaar had gediend:

‘Het is voorwaar een zegen om kennis te hebben aan dergelijke mensen, en vanuit het diepst van mijn ziel maak ik van deze gelegenheid gebruik om u allen te danken dat u zo goed voor mij bent, en ik wil bij deze gelegenheid ook tot iedereen zeggen: U zult nooit weten hoeveel ik van u houd. Ik kan het niet onder woorden brengen. En die gevoelens wil ik voor iedere zoon en iedere dochter van mij hemelse Vader hebben.

‘Ik leef al een lange tijd in vergelijking met de gemiddelde leeftijd van de mens, en ik heb een gelukkig leven gehad. Het zal niet lang meer duren voordat het leven zijn natuurlijke loop neemt en ik naar de andere zijde word geroepen. Ik kijk vol verwachting uit naar die tijd. En na een leven van tachtig jaar, waarin ik in vele werelddelen ben geweest en veel goede en geweldige mannen en vrouwen heb ontmoet, getuig ik tot u dat ik nu meer dan ooit tevoren weet dat God leeft, dat Jezus de Christus is, dat Joseph Smith een profeet van de levende God was; en dat de kerk die hij op aanwijzing van onze hemelse Vader stichtte, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (…) functioneert onder het gezag en de macht van hetzelfde priesterschap dat Petrus, Jakobus en Johannes op Joseph Smith en Oliver Cowdery bevestigden. Ik weet dat net zo zeker als ik weet dat ik leef, en ik besef dat dit te getuigen een ernstige aangelegenheid is en dat ik door mijn hemelse Vader verantwoordelijk zal worden gehouden voor wat ik hier zeg en al het andere wat ik in zijn naam heb gepredikt. (…) In liefde en genegenheid voor iedereen geef ik dit getuigenis in de naam van Jezus Christus, onze Heer.’46

Een jaar later, op 4 april 1951, op zijn 81ste verjaardag, overleed George Albert Smith vredig thuis met zijn zoon en dochters aan zijn bed.

Eenvoudige liefdevolle daden

George Albert Smith heeft in de 81 jaar dat hij leefde veel tot stand gebracht — in de kerk, in zijn omgeving, en in de wereld. Maar in de gedachten van wie hem persoonlijk kenden, leefde hij voort als de man die zoveel eenvoudige vriendelijke daden had gedaan. President David O. McKay, die de leiding had op president Smiths uitvaartdienst, zei over hem: ‘Hij was werkelijk een edele ziel, die het gelukkigst was als hij anderen gelukkig maakte.’47

Elder John A. Widtsoe, voormalig lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, maakte gewag van een ervaring die hij had toen hij voor een belangrijke maar moeilijke beslissing stond:

‘Ik zat nogal vermoeid na een zware dag in mijn kantoor. (…) Ik was moe. Toen werd er op de deur geklopt en kwam George Albert Smith binnen. Hij zei: “Ik ben op weg naar huis nu mijn dagtaak erop zit. Ik dacht aan jou en de problemen die je moet oplossen. Ik kom je even troosten en je mijn zegen toewensen.”

‘Dat was George Albert Smith ten voeten uit. (…) Ik zal het nooit vergeten. We spraken nog even samen. Toen namen we afscheid en ging hij naar huis. Ik was opgebouwd. Ik was niet meer moe.

‘Weet u, liefde (…) is niet slechts een woord of een gevoel. Liefde is pas liefde als het in praktijk wordt gebracht. Dat was wat president Smith toen deed. Hij besteedde zijn tijd aan mij, hij schonk mij zijn kracht.’48

Ouderling Matthew Cowley, ook een voormalig lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en een goede vriend van president Smith, bewees hem in de uitvaartdienst als volgt eer:

‘Ieder die in nood was, ieder die ziek was of anderszins te lijden had, wie er maar in de nabijheid van deze zoon van God kwam, onttrok kracht aan hem. In zijn nabijheid te zijn, was genezen te worden, zo niet lichamelijk, dan toch geestelijk. (…)

‘(…) God is er voor de godvruchtigen, en ik ben er zeker van dat de kortste reis die deze man Gods, die zoveel heeft gereisd, gemaakt heeft, deze laatste reis is. God is liefde. George Albert Smith is liefde: Zijn liefde is goddelijk. God heeft hem tot Zich genomen.

‘(…) We kunnen zijn leven niet in woorden vatten. Die voldoen niet. Er is slechts één manier om zijn deugden, zijn zachte karakter, zijn liefdevolle kwaliteiten te eren, en dat is met onze daden. (…)

‘Laten we iets vergevensgezinder zijn, iets aardiger in onze omgang met elkaar, iets hoffelijker voor elkaar, iets bedachtzamer voor elkaars gevoelens.’49

Op George Albert Smiths grafzerk staat het volgende opschrift. Het is een gepaste samenvatting van zijn liefdevolle en dienstvaardige leven:

‘Hij begreep en verspreidde de leringen van Christus en bracht ze buitengewoon succesvol in praktijk. Hij was vriendelijk, geduldig, wijs, verdraagzaam en begripvol. Hij ging rond, weldoende. Hij hield van Utah en Amerika, maar was niet provinciaals. Hij had groot geloof in de noodzakelijkheid en kracht van de liefde. Voor zijn kerk en zijn familie voelde hij grenzeloze genegenheid en hij diende ze hartstochtelijk. Toch was zijn liefde niet exclusief; hij sloot alle mensen, ongeacht ras, geloof of stand, in. Tot hen en over hen zei hij vaak: “We zijn allemaal kinderen van onze Vader.”’

Noten

  1. D. Arthur Haycock, ‘A Day with the President’, Improvement Era, april 1950, p. 288.

  2. Zie ‘Pres. Smith’s Leadership Address’, Deseret News, 16 februari 1946, kerkkatern, p. 6.

  3. ‘Mothers of Our Leaders’, Relief Society Magazine, juni 1919, pp. 313–314.

  4. ‘To the Relief Society’, Relief Society Magazine, december 1932, pp. 707–708.

  5. ‘After Eighty Years’, Improvement Era, april 1950, p. 263.

  6. ‘Pres. Smith’s Leadership Address’, p. 1.

  7. Merlo J. Pusey, Builders of the Kingdom (1981), p. 209.

  8. Lucy Woodruff’s journal, 5 februari 1888, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 138, boek 1.

  9. Emily Stewart Smith, ‘Some Notes about President George Albert Smith’, mei 1948, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 5, p. 3.

  10. Zie Emily Stewart Smith, ‘Some Notes about President George Albert Smith’, p. 5.

  11. J. Golden Kimball, brief gedateerd 18 maart 1893, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 72, map 12.

  12. J. Golden Kimball, brief gedateerd 30 juni 1893, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 72, map 15.

  13. ‘How My Life Was Preserved’, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 121, plakboek 1, pp. 43–44.

  14. ‘How My Life Was Preserved’, p. 43.

  15. Edith Smith Elliott, ‘No Wonder We Love Him’, Relief Society Magazine, juni 1953, pp. 366, 368.

  16. Zie Builders of the Kingdom, p. 240.

  17. Zie Builders of the Kingdom, pp. 224–225.

  18. Emily Smith Stewart, ‘Pres. Smith Mementos At Y.’ Deseret News, 14 oktober 1967, kerkkatern, pp. 6–7.

  19. George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 100, map 23, p. 11.

  20. John F. Fitzpatrick, Conference Report, april 1951, p. 172.

  21. George Albert Smith’s journal, 27 oktober 1906, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 73, boek 3, p. 70.

  22. Zie George Albert Smith’s journal, 30 oktober 1906, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 73, boek 3, p. 72.

  23. Zie Francis M. Gibbons, George Albert Smith: Kind and Caring Christian, Prophet of God (1990), pp. 208–209.

  24. Glenn R. Stubbs, ‘A Biography of George Albert Smith, 1870 to 1951’ (proefschrift, Brigham Young University, 1974), p. 295.

  25. Bryant S. Hinckley, ‘Greatness in Men: Superintendent George Albert Smith’, Improvement Era, maart 1932, pp. 270, 271.

  26. Zie ‘A Biography of George Albert Smith’, p. 283.

  27. Irene Jones, ‘The Understanding Heart’, Improvement Era, juli 1940, p. 423.

  28. ‘Your Good Name’, Improvement Era, maart 1947, p. 139.

  29. Conference Report, oktober 1921, p. 42.

  30. George Albert Smith’s journal, 5 november 1937, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 74, boek 11, pp. 83–84.

  31. Conference Report, juni 1919, pp. 42, 44.

  32. Conference Report, oktober 1950, p. 8.

  33. James Gunn McKay, ‘A Biography of George Albert Smith’, p. 141.

  34. George Q. Morris, ‘Perpetuating Our Ideals through Markers and Monuments’, Improvement Era, april 1950, p. 284.

  35. Zie ‘Markers and Monuments’, p. 284.

  36. Brief aan Leslie O. Loveridge, 15 maart 1937, George Albert Smith Family Papers, University of Utah, doos 67, map 25.

  37. ‘To the Relief Society’, Relief Society Magazine, december 1932, pp. 705–706.

  38. Conference Report, oktober 1945, p. 18.

  39. Builders of the Kingdom, pp. 315–316.

  40. Joseph F. Smith, Conference Report, oktober 1945, pp. 31–32; Joseph F. Smith was de patriarch van de kerk en de kleinzoon van president Joseph F. Smith, de zesde president van de kerk.

  41. Gordon B. Hinckley, Conference Report, april 1992, p. 75; of Ensign, mei 1992, p. 52.

  42. ‘Some Thoughts on War, and Sorrow, and Peace’, Improvement Era, september 1945, p. 501.

  43. Arwell L. Pierce, Conference Report, april 1951, pp. 112–113.

  44. ‘Markers and Monuments’, pp. 284–285.

  45. ‘Dedicatory Prayer’, Improvement Era, september 1947, p. 571.

  46. ‘After Eighty Years’, pp. 263–264.

  47. David O. McKay, Conference Report, april 1951, p. 3.

  48. John A. Widtsoe, Conference Report, april 1951, p. 99.

  49. Matthew Cowley, Conference Report, april 1951, pp. 168–169.

Zendelingen in het zendingsgebied Zuidelijke Staten. Pasgehuwd, Lucy (derde van links) en George Albert Smith (zittend naast haar) werkten samen in het zendingshuis.

Het Quorum der Twaalf Apostelen in 1921. Staand (v.l.n.r.): Joseph Fielding Smith, James E. Talmage, Stephen L Richards, Richard R. Lyman, Melvin J. Ballard, and John A. Widtsoe. Zittend (v.l.n.r.): Rudger Clawson, Reed Smoot, George Albert Smith, George F. Richards, Orson F. Whitney en David O. McKay.

Ouderling George Albert Smith zag toe op de publicatie van het Boek van Mormon in braille.

Het monument op de heuvel Cumorah, waar de engel Moroni de gouden platen aan Joseph Smith overhandigde.

President Smith en zijn raadgevers, J. Reuben Clark jr. (links) en David O. McKay (rechts)

Het ‘This is the place’-monument, ter nagedachtenis van de aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley, is in 1947 door president Smith ingewijd.

President Smith in zijn werkkamer.

Kinderen van John Henry en Sarah Farr Smith. George Albert Smith is de eerste van links.