Hoofdstuk 23
‘Het is van u vereist alle mensen te vergeven’
Door anderen te vergeven, bevrijden we onszelf van haatgevoelens en bereiden we onszelf voor op het eeuwige leven.
Uit het leven van George Albert Smith
In 1897 nam de jonge George Albert Smith dienst bij de Utah National Guard [een onderdeel van de reservestrijdkrachten]. Aangemoedigd door enkele kameraden stelde hij zich kandidaat voor een verkiesbaar ambt in de Guard, maar in de weken voorafgaand aan de verkiezingen begon een van zijn opponenten geruchten te verspreiden als zou George Albert Smith er onethische praktijken op na houden. Het gevolg was dat sergeant Smith de verkiezingen verloor die hij eigenlijk had moeten winnen. En wat de situatie nog pijnlijker maakte was dat de man die de geruchten had verspreid een vriend van hem was.
Hoewel hij erover heen probeerde te stappen, raakte George Albert Smith toch verbitterd. Hij ging de daaropvolgende zondag naar de kerk, maar wilde liever niet van het avondmaal nemen. Hij bad om hulp en besefte dat hij zich moest bekeren van de rancune die hij voelde. Hij besloot zijn vriend op te zoeken en zich met hem te verzoenen.
George Albert Smith ging naar diens kantoor en zei op zachte toon: ‘Broeder, ik kom vergiffenis vragen voor de wrok die ik de afgelopen weken voor u heb gevoeld.’
Het hart van zijn vriend verzachtte zich onmiddellijk. ‘Broeder Smith, u hoeft mij niet om vergiffenis te vragen’, zei hij. ‘Ik ben het die u om vergiffenis moet vragen.’ Zij schudden elkaar de hand en ze zijn sindsdien goede vrienden gebleven.1 [Zie suggestie 1 op p. 253.]
Een paar jaar later maakte George Albert Smith vergevensgezindheid een van zijn doelstellingen toen hij zijn persoonlijk credo op papier zette: ‘Ik wil niet opzettelijk iemands gevoelens kwetsen, ook niet van iemand die mij misschien onheus heeft bejegend, maar ik zal proberen goed voor hem te zijn en vriendschap met hem te sluiten.’2
Een goede vriend van president Smith heeft erop gewezen dat vergevensgezindheid inderdaad een van de eigenschappen was die hem kenmerkten: ‘Hij schonk alle mensen oprecht vergiffenis. Hij was zich zijn hele leven bewust van het gebod van God: God zal vergeven wie Hij vergeven wil. Voor ons geldt dat we iedereen moeten vergeven. Hij had het in zich om dat te doen, en legde daarna de kwestie in Gods handen. Ik ben er zeker van dat hij niet alleen vergaf, maar ook vergat. Als iemand die vergeeft, kan vergeten, dan is dat met recht een buitengewoon man, voorwaar een man Gods!’3
Leringen van George Albert Smith
Als we het evangelie van Jezus Christus begrijpen, zijn we meer geneigd anderen te vergeven.
Er is één ding dat we allemaal kunnen aankweken, en dat is de gewoonte om anderen hun overtredingen te vergeven. Vergevensgezindheid is een deugd zonder welke we nooit de zegeningen krijgen die we hopen te ontvangen.4
De mensen van de wereld begrijpen niet (…) hoe de Heiland Zich voelde toen Hij in zielensmart zijn hemelse Vader aanriep om de mensen die Hem zijn leven benamen niet te veroordelen en om te brengen, want Hij zei:
‘(…) Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ (Lucas 23:34.)
Dat moet de houding zijn van alle leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Dat moet de houding zijn van alle zoons en dochters van God en dat zou het zijn, zo lijkt mij, als ze het heilsplan volledig begrepen. (…) Boosheid en hatelijke gevoelens zullen ons geen vrede en geluk brengen.5
De Heer heeft ons veel kennis gegeven, Hij heeft zijn zin en wil aan ons geopenbaard, Hij heeft ons dingen geleerd waar de wereld niets van afweet, en Hij zal ons, in overeenstemming met de kennis die we hebben ontvangen, verantwoordelijk houden; en Hij verwacht van ons dat we een hoger leven leiden, een beter leven dan zij die het evangelie niet helemaal begrijpen. Meer onderlinge vergevensgezindheid is iets waar de heiligen der laatste dagen meer profijt van zouden hebben. (…) We moeten ons een geestesgesteldheid eigen maken waarin we onze broeders vergiffenis kunnen schenken.6 [Zie suggestie 2 op p. 253.]
Als we anderen vergeven, tonen we waardering voor de vergeving die onze hemelse Vader ons schenkt.
In verband met deze kwestie [anderen vergeven] lees ik een paar verzen voor uit hoofdstuk 18 van Matteüs, te beginnen bij vers 21. Het lijkt erop dat de apostelen hier in het gezelschap van de Meester waren, en Petrus ging naar Hem toe en vroeg:
‘Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?
‘Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.’ [Matteüs 18:21–22.]
Toen sprak de Heiland een gelijkenis (…) over twee mannen. Een van de mannen was zijn heer een groot bedrag schuldig, en hij ging naar hem toe en vertelde hem dat hij zijn schuld niet kon betalen en of de heer zijn schuld wilde kwijtschelden. De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en schold hem de schuld kwijt. Meteen ging de man die vergeving had ontvangen naar buiten en trof daar een medeslaaf aan die hem een klein bedrag schuldig was, van wie hij betaling eiste. De arme man kon niet aan de eis voldoen en vroeg op zijn beurt om kwijtschelding van de schuld. Maar zijn schuld werd niet kwijtgescholden; integendeel, hij werd gevangengezet door de man van wie even daarvoor de schuld was kwijtgescholden. Toen zijn medeslaven zagen wat er gebeurd was, gingen zij naar de heer van die man en vertelden hem alles, en hij werd toornig en gaf hem in de handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde betaald had. Hij kon geen waardering opbrengen voor de barmhartigheid die hem ten deel was gevallen, en vanwege zijn gebrek aan naastenliefde, verloor hij alles. [Zie Matteüs 18:23–35.]
Soms doen er zich onder ons kleine probleempjes voor, en verliezen we uit het oog hoe geduldig onze hemelse Vader met ons is, en blazen we iets onbeduidends op, iets wat onze broeder of zuster gedaan heeft of over ons gezegd heeft. We houden ons niet altijd aan de wet die de Heer wil dat we met betrekking tot deze kwesties in acht nemen. We vergeten het gebod dat Hij aan de apostelen gaf in het Onzevader, waarin hun gezegd werd te bidden om vergeving van hun schulden zoals zij hun schuldenaren vergaven [zie Matteüs 6:12]. Ik heb het gevoel dat we in dat verband nog heel veel te leren hebben. We hebben niet volledig voldaan aan de vereisten die onze hemelse Vader hiervoor gesteld heeft.7 [Zie suggestie 3 op. p. 253.]
Door ervoor te kiezen geen aanstoot te nemen, reinigen wij ons hart van alle onvriendelijke gevoelens.
Ons is geleerd onze vijanden lief te hebben en te bidden voor wie ons beledigen en vervolgen [zie Matteüs 5:44]. (…) Vervolg niet wie u vervolgen. Heb medelijden met wie kwaad over u spreken en bid voor hen. Denk aan het voorbeeld van de goddelijke Meester, die toen Hij aan het wrede kruis werd genageld, zei: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’8
Soms gebeurt het dat een leidinggevende een van de leden van de kerk beledigt, waarschijnlijk zonder het zelf te weten, waarna dat kind van onze Vader zich beledigd blijft voelen in plaats van te doen wat de Heer heeft geboden, om naar de man toe te gaan en hem vriendelijk te wijzen op wat hij teweeg heeft gebracht, en die broeder de gelegenheid te geven om te zeggen: ‘Het spijt mij dat ik u beledigd heb en ik hoop dat u mij kunt vergeven.’ Het gevolg is dat er soms gevoelens van wrok blijven bestaan, die door Satan zijn uitgelokt.9 [Zie suggestie 4 op p. 253.]
We koesteren geen wrok jegens enig mens; we hebben daar geen reden toe. Als ze ons niet begrijpen, ons verkeerd citeren en ons vervolgen, moeten we dat in de handen van de Heer leggen. (…) Laten we dus, wanneer we aan het heilig avondmaal deelnemen, alle onvriendelijke gevoelens jegens elkaar laten varen, alsmede jegens onze broeders en zusters die niet van ons geloof zijn.10
Door anderen te vergeven, bereiden we ons voor op het celestiale koninkrijk.
Laten we zo leven dat de duivel geen macht over ons heeft. Als u een meningsverschil met iemand heeft, als u onenigheid met uw buren heeft, maak dat dan, onder invloed van de Geest des Heren, zo spoedig mogelijk in orde, zodat zowel u als uw nakomelingen die uw voorbeeld kunnen volgen, voorbereid zijn op een erfdeel in het celestiale koninkrijk.11
In de Leer en Verbonden vinden we een verwijzing naar vergeving, waarin de Heer een gebod geeft; het gebod staat in afdeling 64 en is op ons van toepassing. We lezen daar:
‘(…) Voorwaar, Ik zeg u: Ik, de Heer, vergeef de zonden van hen die hun zonden voor Mij belijden en vergeving vragen, en die niet gezondigd hebben tot de dood.
‘Mijn discipelen in dagen vanouds trachtten elkaar te beschuldigen en vergaven elkaar niet in hun hart; en wegens dat kwaad werden zij bezocht en zwaar gekastijd.
‘Daarom zeg Ik u, dat gij elkaar dient te vergeven, want wie zijn broeder zijn overtredingen niet vergeeft, staat veroordeeld voor het aangezicht des Heren, want in hem verblijft de grotere zonde.’
Ik wil graag de nadruk leggen op dit laatste vers.
‘Ik, de Heer, zal vergeven wie Ik vergeven wil, maar van u wordt het vereist alle mensen te vergeven;
‘En gij behoort in uw hart te zeggen: Laat God tussen mij en u oordelen en u vergelden naar uw werken.’ [LV 64:7–11.]
Als we zo leefden dat we elkaar in geval van onenigheid niet veroordelen, maar ons eerlijk en oprecht tot onze Vader in de hemel wenden en zeggen: ‘Heer, doe recht tussen mij en mijn broeder; U kent mijn hart; U weet dat ik geen boze gevoelens jegens hem heb; help ons dat we een oplossing zullen vinden, en geef ons de wijsheid om billijk met elkaar om te gaan’, hoe weinig meningsverschillen zouden er dan zijn, en hoeveel vreugde en zegeningen zouden dan ons deel worden! Maar soms ontstaan er kleine probleempjes die het evenwicht in ons leven verstoren, waar we ons ongelukkig onder voelen, omdat we een onjuiste instelling koesteren en geen naastenliefde hebben. (…)
‘Welnu, Ik spreek tot u aangaande uw gezin — indien de mensen u, of uw gezin, eenmaal slaan, en gij het geduldig verdraagt en hen niet beschimpt, noch wraak zoekt, zult gij worden beloond;
‘maar indien gij het niet geduldig verdraagt, zal het u worden aangerekend als een rechtvaardige maat die u is toegemeten.’ [LV 98:23–24.]
Dat is ook het woord van de Meester aan ons. Als we in overeenstemming met deze wet leven, groeien we dagelijks in genade en kracht, en in aanzien bij onze hemelse Vader. Er zal een toename in geloof in het hart van onze kinderen zijn. Ze zullen ons liefhebben, omdat we oprecht en integer door het leven gaan, en ze zullen zich verheugen omdat ze uit dergelijke ouders zijn geboren. Ik zeg tot u dat dit gebod ons niet zomaar is gegeven, want de Heer heeft verklaard dat er geen wet is waar Hij onverschillig tegenover staat, maar elke wet is gegeven om door ons te worden nageleefd.
We zijn slechts een korte tijd in deze wereld. De jongsten en sterksten onder ons bereiden zich eenvoudigweg voor op het volgende leven, en voordat we de heerlijkheid van onze Vader betreden en de zegeningen genieten die we door onze getrouwheid hopen te ontvangen, zullen we de wetten van geduld moeten naleven en vergeving schenken aan hen die ons onheus bejegenen, en alle hatelijke gevoelens die we jegens hen voelen uit ons hart moeten verwijderen.
‘En voorts, indien uw vijand u de tweede keer slaat, en u uw vijand niet beschimpt en het geduldig verdraagt, zal uw loon een honderdvoud zijn.
‘En voorts, indien hij u de derde keer slaat, en gij het geduldig verdraagt, zal uw loon u viervoudig verdubbeld worden.’ [LV 98:25–26.] (…)
Moge de Geest van de Meester in ons verblijven, opdat wij alle mensen vergeven, zoals Hij ons heeft geboden; opdat we elk kwaad dat anderen tegen ons begaan, vergeven, en niet alleen met onze lippen, maar met elke vezel van ons hart. Als we dit ons hele leven doen, zullen de zegeningen van de Heer in ons hart en bij ons thuis zijn.12 [Zie suggestie 5 hierna.]
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Denk na over het verhaal op p. 247 en lees 3 Nephi 12:22–24. Waarom denkt u dat de Heer het van ons vergt dat we ons eerst verzoenen met onze broeders en zusters voordat we tot Hem komen?
-
Op pp. 248–249 legt president Smith uit dat onze kennis van het heilsplan ons vergevensgezinder zou moeten maken. Waarom denkt u dat dit zo is? Hoe maken we ons ‘een geestesgesteldheid eigen’ (p. 249) waarin we anderen kunnen vergeven?
-
Bestudeer de paragraaf die op pagina 249 begint en denk terug aan een keer dat u vergeving van uw hemelse Vader hebt gekregen. Waarom denkt u dat we de vergeving die wij willen ontvangen niet waardig zijn als we anderen niet vergeven?
-
Lees de derde volledige alinea op p. 250. Wat weerhoudt ons ervan om ons te verzoenen met een kerkleider of iemand anders die ons bewust of onbewust heeft gekrenkt? Wat kunnen we doen om die problemen uit de wereld te helpen?
-
Neem de laatste paragraaf van leringen door (pp. 250–253). Hoe bereidt onze bereidwilligheid om te vergeven ons voor op het celestiale koninkrijk? In welke opzichten wordt ons gezin gezegend als we anderen vergeven?
Relevante teksten: Matteüs 5:23–24, 38–48; 6:12, 14–15; 7:1–5; 18:15; 1 Nephi 7:16–21; Leer en Verbonden 42:88
Onderwijstip: ‘Als iemand een vraag stelt, overweeg dan anderen die vraag te laten beantwoorden. U kunt bijvoorbeeld zeggen: “Dat is een interessante vraag. Wat vinden jullie daarvan?” Of: “Kan iemand anders deze vraag beantwoorden?”’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 64).