Hoofdstuk 12
Verkondig blijde tijdingen aan de hele wereld
‘De ziel van de mens is altijd van grote waarde geweest voor God; en de ouderlingen [dienen] alle mensen overal uit te nodigen en te overreden om zich te bekeren, opdat zij erfgenamen van eeuwig heil mogen worden.’
Uit het leven van Joseph Smith
Na de oprichting van de kerk op 6 april 1830 bleef Joseph Smith de blijde tijdingen van het evangelie verkondigen. In de maand april reisde hij naar Colesville (New York) om zijn vriend Joseph Knight sr. op te zoeken, die geïnteresseerd was geraakt in het evangelie. De profeet hield bijeenkomsten in de buurt, en ‘velen begonnen vurig tot de almachtige God te bidden dat Hij hun de wijsheid zou schenken om de waarheid te begrijpen.’1 Bij een tweede bezoek aan Colesville, ongeveer twee weken later, trof de profeet een aantal mensen aan die kennis hadden genomen van het evangelie en zich nu wilden laten dopen. De profeet schreef dat het geloof en moed vergde van deze bekeerlingen om het evangelie aan te nemen:
‘We belegden een bijeenkomst op de sabbat en bouwden op zaterdagmiddag een dam in een beekje, zodat we daar de volgende dag de doopverordening konden voltrekken; maar ‘s nachts werd de dam door een stel onverlaten vernield, waardoor we op zondag niet konden dopen. (…) We stonden maandagmorgen vroeg op en repareerden de dam, voordat onze vijanden ons in de gaten kregen. De volgende dertien personen lieten zich vervolgens dopen door Oliver Cowdery: Emma Smith; Hezekiah Peck en echtgenote; Joseph Knight sr. en echtgenote; William Stringham en echtgenote; Joseph Knight jr.; Aaron Culver en echtgenote; Levi [Hall]; Polly Knight; en Julia Stringham.’2
Die herfst openbaarde de Heer aan Joseph Smith dat Oliver Cowdery, Peter Whitmer jr, Parley P. Pratt en Ziba Peterson ‘naar de Lamanieten [moesten] gaan en mijn evangelie tot hen [moesten] prediken’ (LV 28:8; 30:5–6; 32:1–3). Die zendelingen reisden ongeveer 2400 kilometer en predikten kort onder verschillende indiaanse stammen, waaronder de Seneca’s in New York, de Wyandots in Ohio, en de Delaware en Shawnee in het indianenterritorium. Maar de zendelingen kregen pas echt succes toen ze Kirtland (Ohio) aandeden. Daar doopten ze ongeveer 130 bekeerlingen, hoofdzakelijk uit de hervormde doopsgezinde gemeente van Sidney Rigdon, waarmee ze de basis legden van een vergaderplaats voor honderden kerkleden die het daaropvolgende jaar zouden arriveren. De zendelingen maakten ook bekeerlingen onder de kolonisten in Jackson County (Missouri), waar later de stad Zion zou worden gevestigd.
Of hij nu het evangelie uitdroeg in zijn omgeving of zendelingen de wereld instuurde, de profeet Joseph Smith hield van zendingswerk. Ouderling Parley P. Pratt heeft de volgende ervaring opgeschreven die in 1839 plaatsvond: ‘Toen ik broeder Joseph in Philadelphia [in Pennsylvania] trof, had men hem gevraagd om in een grote kerk te komen prediken. Er waren ruim drieduizend mensen op afgekomen. Broeder Rigdon sprak eerst en ging in op het evangelie, waarbij hij zich baseerde op de Bijbel. Toen hij klaar was, rees broeder Joseph op als een leeuw voor de jacht; vervuld van de Heilige Geest sprak hij met grote kracht. Hij getuigde van de visioenen die hij had gezien, de engelen die aan hem waren verschenen; en hoe hij de platen van het Boek van Mormon had gevonden en had vertaald door de gave en macht Gods. Hij begon zijn toespraak met deze woorden: “Als niemand anders de moed heeft om te getuigen van zo een schitterende boodschap en de vondst van zo’n opzienbarende kroniek, hij dat dan maar moest doen om de mensen recht te doen, en de zaak verder aan God te laten.”
‘De hele kerk was verbaasd, geschokt als het ware, en diep doordrongen van de waarheid en de kracht waarmee hij had gesproken, en de wonderen die hij hun had verkondigd. Hij maakte diepe indruk; velen werden in de kerk opgenomen. En ik getuig dat hij, door zijn gelovige en krachtige getuigenis, zijn kleren reinigde van hun bloed. Er lieten zich veel mensen dopen in en om Philadelphia.’3
Leringen van Joseph Smith
Daar de wereld in geestelijke duisternis is, dienen wij het evangelie ijverig te prediken.
In 1834 stuurden Joseph Smith en andere ouderlingen van de kerk in Kirtland de volgende brief naar de broeders in andere locaties: ‘Hoewel we u vaak schrijven, hopen we toch dat onze brieven door u met broederlijke gevoelens jegens ons worden ontvangen; en dat u ons, uw nietswaardige broeders, toestaat een bemoedigend woord in uw hart te leggen, nu u ziet hoe groot de invloed en heerschappij van de vorst der duisternis is en u beseft welke aantallen de weg des doods bevolken zonder ooit acht te slaan op de juichkreten die het evangelie van onze Heer Jezus Christus teweegbrengt.
‘Sta een ogenblik stil, broeders, bij de vervulling van de woorden van de profeet; want we zien dat duisternis de aarde bedekt en donkerheid de natiën [zie Jesaja 60:2]. Misdaad neemt hand over hand toe; men geeft zich over aan grote losbandigheid; het opkomende geslacht groeit op in grote hoogmoed en arrogantie; bejaarden zijn hun overtuiging aan het kwijtraken en wijzen kennelijk elke gedachte aan een dag des oordeels af; onmatigheid, onzedelijkheid, verkwisting, hoogmoed, blindheid van hart, afgoderij, zonder hart of barmhartigheid, wereldsgezindheid en onverschilligheid ten aanzien van eeuwige zaken, dat alles zien we in steeds grotere mate onder hen die zeggen godsdienstig te zijn, met als gevolg dat het ongeloof schrikbarend toeneemt. Mensen geven zich over aan de smerigste praktijken en donkerste daden, ze lasteren God, bedriegen, spreken kwaad over hun naasten, stelen, roven, moorden, noemen kwaad goed en goed kwaad, verzaken het hemels verbond en ontkennen het geloof in Jezus — en te midden van dat alles komt de dag des Heren snel naderbij, waarop niemand — behalve wie het bruiloftskleed hebben aangetrokken — wordt toegestaan te eten en te drinken in de tegenwoordigheid van de Bruidegom, de Vredevorst!
‘Wat zijn dan, gegeven deze ontluisterende feiten, de gevoelens van hen die de hemelse gave hebben genoten, die het goede woord Gods en de krachten der toekomende wereld hebben gesmaakt? [Zie Hebreeën 6:4–5.] Wie anders dan degenen die zien voor welke afschuwelijk diepe afgrond het mensdom in dit geslacht staat, kunnen in de wijngaard des Heren arbeiden zonder geraakt te worden door de beklagenswaardige situatie waarin de wereld zich bevindt? Wie anders dan degenen die zich terdege bewust zijn van de goedertierenheid van de Vader van onze geest die voorzag in een offer voor zijn schepsels — een verlossingsplan, een verzoenende kracht, een plan tot heil, met als voornaamste doel de mensenkinderen terug te brengen in de tegenwoordigheid van de Koning des hemels, hen te kronen in celestiale heerlijkheid, en hen erfgenamen met de Zoon te maken van die onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis [zie 1 Petrus 1:4] — wie anders dan diegenen beseffen hoe belangrijk het is om een volmaakte levenswandel te hebben en ijverig aan alle mensen te vragen of zij deze zegeningen willen genieten? Hoe onbeschrijflijk glorierijk is dit alles voor het mensdom! Het zijn met recht tijdingen van grote vreugde aan alle mensen; en tijdingen die in volle pracht over de aarde dienen te gaan om het hart van ieder die ze hoort te verblijden.’4
‘Voordat de dienstknechten Gods hun waarschuwende stem in alle naties van de andere volken hebben laten horen, zal de engel der verwoesting al een begin hebben gemaakt met het ombrengen van de inwoners der aarde, en zoals de profeet heeft gezegd, zullen de berichten ‘louter verschrikking zijn’. [Zie Jesaja 28:19.] Ik zeg dit omdat ik begaan ben met mijn medemens; ik doe het in de naam van de Heer, vervuld van de Heilige Geest. O, dat ik ze kon redden van de maalstroom der ellende, waarin ik ze, door hun zonden, weggezogen zie worden; dat ik een stem tot waarschuwing kon heffen en een instrument kon zijn om hen tot ongeveinsde bekering te brengen, opdat ze het geloof krijgen om weerstand te bieden in de boze dag!’5
‘Moge God ons de kracht geven om, in alle verbondenheid en gerechtigheid ten overstaan van Hem, samen onze geloften en verbonden na te komen, opdat onze invloed en kracht onder de naties der aarde gevoeld worden, zozeer dat de koninkrijken der duisternis worden vernietigd en de zege wordt behaald op de priesterlisten en geestelijke verwording in hoge posities, en dat alle koninkrijken die zich tegen het koninkrijk van Christus hebben gekeerd in stukken worden gebroken, en het licht en de waarheid van het eeuwige evangelie vanaf de rivieren tot de einden der aarde worden verspreid.’6
Wilford Woodruff, de vierde president van de kerk, herinnerde zich de volgende woorden van de profeet Joseph Smith: ‘De wereld is vol donkerheid. De zonde en het kwaad overspoelen de wereld zoals de wateren de bodem der zee bedekken. De duivel heerst in grote mate over de wereld. De wereld zal oorlog tegen u voeren; zo ook de duivel, de aarde, en de hel. Maar (…) u moet het evangelie prediken en uw plicht doen, dan zal de Heer u schragen. Aarde en hel zullen u niet overweldigen.’7
Het is onze plicht om alle mensen op te roepen zich te bekeren, zich te laten dopen, de Heilige Geest te ontvangen en erfgenamen van het heil te worden.
‘Wij geloven dat dit onze plicht is — om alle mensen de leer van bekering te leren, wat ik aan de hand van de volgende teksten duidelijk wil maken:
‘“Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen. En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” [Lucas 24:45–47].
‘Hieruit leren wij dat het noodzakelijk was dat Christus leed, werd gekruisigd en op de derde dag opstond, zodat er bekering en vergeving van zonden aan alle naties kon worden gepredikt.
‘“En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” [Handelingen 2:38–39].
‘Hieruit leren wij dat de belofte van de Heilige Geest aan allen wordt gedaan aan wie de leer van bekering wordt gepredikt, en wel in alle naties. (…) Daarom geloven wij in het prediken van de leer van bekering in de hele wereld, aan zowel oud als jong, rijk als arm, dienaar als vrije.’8
‘De ziel van de mens is altijd van grote waarde geweest voor God; en de ouderlingen zijn nooit geroepen om iemand de hel in te jagen, maar wel om alle mensen overal uit te nodigen en te overreden om zich te bekeren, opdat zij erfgenamen van eeuwig heil mogen worden. Het is een jaar van het welbehagen des Heren: bevrijd de gevangenen, opdat zij hosanna zullen zingen [zie Jesaja 61:1–2].’9
‘Het is de plicht van de ouderlingen om onverschrokken op te komen voor de kerk van Christus, en eensgezind een waarschuwing onder de volken uit te laten gaan om zich te bekeren, zich te laten dopen tot vergeving van zonden, en voor de Heilige Geest.’10
‘Ik zal u nu vertellen wat de Heer van alle mensen vergt, hoog en laag, rijk en arm, man en vrouw, predikant en leek, godsdienstige en niet-godsdienstige, zodat zij de Heilige Geest ten volle kunnen genieten en kunnen ontkomen aan de oordelen Gods, die spoedig over alle naties van de aarde zullen heenkomen. Bekeer u van al uw zonden en laat u in de naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest, dopen in water tot vergeving van die zonden, en ontvang de verordening van handoplegging van hem die tot dat gezag is geordend en verzegeld, opdat u de Heilige Geest kunt ontvangen; en dat is naar de heilige Schrift en het Boek van Mormon; en de enige manier waarop iemand het celestiale koninkrijk kan binnengaan. Dit zijn de voorwaarden van het nieuwe verbond, ofwel de eerste beginselen van het evangelie van Christus.’11
‘Alle mensen moeten geloof in de Heer Jezus Christus hebben; zich van al hun zonden bekeren en zich in de naam van Jezus Christus laten dopen (door iemand met gezag) tot vergeving van zonden, waarna ze de handen opgelegd krijgen voor de gave van de Heilige Geest en om ze lid te maken van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.’12
De dienaren Gods zoeken in de hele wereld naar mensen die naar het evangelie van Jezus Christus willen luisteren.
‘Stuur iemand naar Midden-Amerika en naar heel Spaans Amerika; en laat geen hoekje van de aarde zonder een zendingsgebied.’13
‘We vragen niemand om het goede dat ze hebben weg te doen; we vragen ze alleen om te komen en meer van het goede te krijgen. Als de hele wereld nu eens dit evangelie zou omarmen? Dan zouden ze het onderling eens worden en zouden de zegeningen Gods over de mensen worden uitgestort. Daarnaar verlangt mijn hele ziel.’14
‘Duizenden die naar het evangelie hebben geluisterd, zijn er gehoorzaam aan geworden en verheugen zich uitermate in zijn gaven en zegeningen. Vooroordeel, met al zijn nare uitwassen, wijkt voor de kracht van de waarheid, die nu gevoeld wordt in verre naties. (…) Er was een tijd dat we voor bedriegers werden aangezien en er gedacht werd dat het “mormonisme” gauw tot het verleden zou behoren, van generlei waarde was en spoedig vergeten zou zijn. Maar de tijd is voorbij dat het werd gezien als een kortstondige zaak, niet meer dan een luchtbel; en nu nestelt het zich diep in het hart en de ziel van allen die nobel genoeg zijn om de traditionele vooroordelen naast zich neer te leggen en het onderwerp onbevangen en eerlijk te onderzoeken.’15
‘Enkelen van de Twaalf en anderen zijn al op weg naar Europa [in september 1839], en naar verwachting zullen de overigen van die zending over een paar dagen op weg gaan. (…) Het werk van de Heer breidt zich op een heel aangename manier uit, zowel hier als in de oude wereld. In Engeland hebben zich de laatste tijd honderden bij ons gevoegd; en zo moet het ook zijn, want “Efraïm vermengt zich met de volken” [Hosea 7:8]. En de Heiland heeft gezegd: “Mijn schapen horen naar mijn stem” [Johannes 10:27]; en ook “Wie naar u hoort, hoort naar Mij” [Lucas 10:16]; en “Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde” [Jeremia 31:8]. En zoals Johannes de stem hoorde zeggen: “Gaat uit van haar, mijn volk” [Openbaring 18:4], zo zal het worden vervuld; dat het volk des Heren zal leven wanneer “gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon” [Openbaring 18:2].’16
In een brief die de profeet Joseph Smith in maart 1839 in de gevangenis te Liberty schreef, later te boek gesteld in Leer en Verbonden 123:12, verklaarde hij: ‘Want er zijn er nog velen op aarde onder alle sekten, genootschappen en gezindten, die worden verblind door de sluwe listigheid der mensen, waarmee dezen op de loer liggen om te misleiden en die alleen van de waarheid worden afgehouden omdat zij niet weten waar die te vinden is.’17
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.
-
Lees de tweede en derde alinea op pagina 161. Waarom is er soms moed voor nodig om ons getuigenis te geven van de herstelling en het Boek van Mormon? Hoe kunnen we die moed ontwikkelen?
-
Joseph Smith omschreef de geestelijke duisternis in de wereld; daarna getuigde hij van ‘tijdingen van grote vreugde’ in het herstelde evangelie (pp. 163–165). Hoe kunnen die twee gedachten ons ertoe brengen om onze mond open te doen en over het evangelie te spreken?
-
Lees de laatste alinea op p. 165. Wanneer heeft de Heer u gesteund in uw zendingswerk?
-
Overpeins de teksten die Joseph Smith citeerde om ons te herinneren aan onze plicht om het evangelie onder het hele mensdom uit te dragen (pp. 166–167). Bedenk en bespreek wat u en uw gezin kunnen doen om het evangelie te verbreiden.
-
Lees de voorlaatste alinea op p. 166, waarin de profeet het zendingswerk ziet als een middel om de gevangenen te bevrijden. In welk opzicht kunnen sommige mensen als gevangene worden beschouwd? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 163–165.) Op welke manieren kunnen de eerste beginselen en verordeningen van het evangelie hen bevrijden?
-
Bespreek de uitnodiging van de profeet in de voorlaatste alinea op p. 167. Hoe kan deze uitnodiging mensen ertoe brengen om iets over het herstelde evangelie te leren? Bespreek de alinea die begint onderaan p. 167 en de laatste alinea van het hoofdstuk. Wat kunnen wij doen om mensen zover te brengen dat ze hun vooroordelen over de kerk naast zich neerleggen? Hoe kunnen onze daden andere mensen naar de waarheid leiden?
-
Welke zegeningen hebt u ontvangen doordat u zendingswerk hebt gedaan?
Relevante teksten: Marcus 16:15–20; 2 Nephi 2:8; Alma 26:1–9, 26–37; LV 42:6–9, 11–14; 88:77–83