Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 25: Waarheden uit de gelijkenissen van de Heiland in Matteüs 13


Hoofdstuk 25

Waarheden uit de gelijkenissen van de Heiland in Matteüs 13

‘De wielen van de strijdwagen van het koninkrijk rollen voort, aangedreven door de machtige arm van Jehova; en ondanks alle tegenstand zullen zij voortrollen tot al zijn woorden zijn vervuld.’

Uit het leven van Joseph Smith

Toen de Kirtlandtempel bijna was afgebouwd, begonnen Joseph Smith en de heiligen zich voor te bereiden op de grote zegeningen die zij daar zouden ontvangen. Om de algemene autoriteiten van de kerk voor te bereiden op de inwijding van de tempel begon er in november 1835 een speciale leergang van de school der ouderlingen. Die school was in 1834 opgericht als vervolg op de eerdere school der profeten.

Joseph Smith en de andere broeders studeerden er onder andere Hebreeuws, de taal waarin het grootste deel van het Oude Testament oorspronkelijk is geschreven. Uit het dagboek van de profeet blijkt dat hij in deze periode bijna dagelijks Hebreeuws studeerde, vaak vele uren per dag. In zijn dagboek staan bijvoorbeeld opmerkingen als ‘Heb de dag doorgebracht met Hebreeuws lezen’ of ‘Ben naar school geweest en heb Hebreeuws gelezen’.1 Op 19 januari 1836 schreef hij: ‘Heb de dag op school doorgebracht. De Heer zegende ons in onze studie. Vandaag zijn we met veel succes begonnen om onze Hebreeuwse bijbels te lezen. Het leek wel of de Heer ons verstand op wonderbaarlijke wijze openstelde voor begrip van zijn woord in de oorspronkelijke taal.’2 Een maand later schreef hij: ‘Ben naar school geweest en heb zoals gebruikelijk met mijn klas gelezen en vertaald. Mijn ziel schept behagen in het lezen van het woord des Heren in de oorspronkelijke taal.’3

Joseph Smiths ervaring met de school der ouderlingen is slechts een van de vele aanwijzingen hoezeer hij van de Schriften hield. Hij bestudeerde de Schriften ijverig en putte er zijn hele leven troost, kennis en inspiratie uit. En het was dan ook een passage uit de Bijbel die hem er op nog maar veertienjarige leeftijd toe bracht God om wijsheid te vragen (zie Jakobus 1:5).

De geschriften en toespraken van de profeet staan vol schriftcitaten en –uitleg, want hij had de Schriften zo uitvoerig bestudeerd dat ze een integraal onderdeel van zijn denken waren geworden. In zijn leringen haalde hij schriftteksten rechtstreeks aan, verwees hij ernaar en parafraseerde hij ze. En hij gebruikte ze als basis voor zijn toespraken. ‘Ik ken de Schriften en begrijp ze’, zei hij in april 1844.4

Zijn uitzonderlijke schriftenkennis stelde hem in staat om erin te onderwijzen en ze uiterst duidelijk en krachtig uit te leggen. Veel mensen die hem hoorden spreken, herinnerden zich hoe goed hij dat deed. President Brigham Young herinnerde zich later dat de profeet ‘de Schriften zo duidelijk kon uitleggen dat iedereen ze kon begrijpen.’5

Wandle Mace herinnerde zich: ‘Ik heb de profeet Joseph Smith in het openbaar en privé horen spreken, in zonneschijn en regen, net als zoveel anderen die hij vanaf het podium heeft onderricht. En in mijn eigen huis en in zijn huis ben ik met hem omgegaan (…) en ik weet dat niemand de Schriften kan verklaren, ze zo wijd open kan gooien en duidelijk maken zodat niemand ze verkeerd kan begrijpen, zonder dat hij daarin door God is onderwezen.

‘Soms schaamde ik me omdat ik al van kindsbeen af de Schriften zo uitgebreid bestudeerd had en toch niet had gezien wat zo duidelijk was toen hij erover sprak. Hij draaide als het ware de sleutel om en de deur van kennis ging wijd open en onthulde belangrijke beginselen, zowel nieuwe als oude.’6

De kennis die de profeet van de Schriften had, blijkt uit de volgende brief waarin hij een profetische interpretatie gaf van de gelijkenissen van de Heiland in Matteüs 13. Hij schreef dat deze gelijkenissen de vestiging van de kerk in de tijd van de Heiland beschrijven, alsmede haar wonderbaarlijke groei en bestemming in de laatste dagen.

Leringen van Joseph Smith

De Heiland onderwees met gelijkenissen zodat zij die zijn leringen geloofden meer licht konden ontvangen terwijl zij die zijn leringen verwierpen het licht verloren dat zij hadden.

‘“En de discipelen kwamen en zeiden tot [de Heiland]: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? [Ik wil hierbij opmerken dat het woord ‘hen’ in die vraag (…) op de menigte slaat.] Hij antwoordde en zeide [tot de discipelen]: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun [de ongelovigen] is dat niet gegeven. Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden” [Matteüs 13:10–12.]

‘Uit die uitspraak begrijpen wij dat zij die eerder naar een messias hadden uitgezien, die volgens het getuigenis van de profeten zou komen, en toen naar een messias uitkeken maar wegens hun ongeloof niet voldoende licht hadden om Hem als hun Heiland te herkennen — terwijl Hij wél de ware Messias was — wel teleurgesteld moesten zijn en zelfs al hun kennis, oftewel alle licht en begrip van dit onderwerp en hun geloof erin moesten kwijtraken. Daarom moet van hem die het grotere licht niet wil ontvangen al het licht dat hij heeft worden weggenomen; en als het licht dat in u is duisternis wordt, ziet, hoe groot is die duisternis dan! “Daarom spreek ik tot hen in gelijkenissen”, zegt de Heiland, “omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken” [Matteüs 13:13–14.]

‘Nu ontdekken wij dat de reden die deze profeet [Jesaja] gaf dat zij de Messias niet wilden ontvangen, was omdat zij niet begrijpen of niet wilden begrijpen; en ziende, snapten zij het niet, “want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen” [Matteüs 13:15]. Maar wat zei Hij tegen zijn discipelen? “Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord” [Matteüs 13:16–17.]

‘En hierbij merken wij weer op — want wij zien dat het beginsel op grond waarvan de discipelen als gezegend werden beschouwd, was omdat zij met hun ogen mochten zien en met hun oren mochten horen — dat de veroordeling die rustte op de menigte die zijn woord niet ontving, veroorzaakt werd door het feit dat zij niet bereid waren om met hun ogen te zien en met hun oren te horen; niet omdat zij dat niet konden, en niet het voorrecht hadden om te zien en te horen, maar omdat hun hart vol goddeloosheid en gruwelen was; “gelijk uw vaderen, zo ook gij” [Handelingen 7:51]. De profeet, die voorzag dat zij aldus hun hart zouden verharden, zei dit duidelijk; en hierin schuilt de veroordeling van de wereld, dat er licht in de wereld is gekomen en de mensen de duisternis boven het licht verkozen omdat hun werken slecht zijn. De Heiland leert ons dat zo duidelijk dat iemand dit zelfs in het voorbijgaan niet verkeerd zou mogen begrijpen.

‘(…) Het is de gewoonte van mensen om tegen dienstknechten van God die de waarheid tentoonspreiden te zeggen: Alles is een mysterie; zij hebben in gelijkenissen gesproken en zijn daarom niet te begrijpen. Het is waar dat zij ogen hebben om te zien en dat zij toch niet zien, maar niemand is zo blind als zij die niet willen zien. En hoewel de Heiland dit tegen dergelijke mensen zei, legde Hij het duidelijk uit aan zijn discipelen. En wij hebben reden om ootmoedig te zijn voor de God onzer vaderen dat Hij deze dingen voor ons op schrift heeft laten stellen en dat zij zo duidelijk zijn, niettegenstaande de inspanningen en gezamenlijke invloed van de priesters van Baäl, dat zij de macht niet hebben om onze ogen te verblinden en ons begrip te verduisteren, want wij hoeven maar even onze ogen open te doen en onbevangen te lezen.’7

Uit de gelijkenis van de zaaier blijken de resultaten van de verkondiging van het evangelie; er blijkt ook uit dat de Heiland zijn koninkrijk in het midden des tijds vestigde.

‘De Heiland gaf deze prachtige uitspraken en gelijkenissen in [Matteüs 13] toen Hij in een scheepje zat, vanwege de grote menigte die erop aandrong zijn woorden te horen. En Hij begon hen te onderwijzen met deze woorden:

‘Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op. Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had, verdorde het. Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. Een ander deel viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig. Wie oren heeft, die hore! [Matteüs 13:3–9.] (…)

‘Maar luister naar de uitleg die de Zaaier van de gelijkenis geeft: “Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide.” Let nu op de woorden — wat in zijn hart gezaaid is. “Dat is de langs de weg gezaaide” [Matteüs 13:19]. Mensen die zelf geen rechtschapen principes hebben en wiens hart vol ongerechtigheid is, en die geen verlangen hebben naar de beginselen van waarheid, begrijpen het woord der waarheid niet als ze het horen. De duivel neemt het woord der waarheid weg uit hun hart, want zij hebben geen verlangen naar rechtschapenheid.

‘De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val. De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar. De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig” [Matteüs 13:20–23.]

‘Zo legde de Heiland zelf zijn gelijkenis aan zijn discipelen uit en liet geen mysterie of duisternis achter in het verstand van hen die vast in zijn woorden geloofden.

‘Daaruit trekken wij de conclusie dat de reden dat de menigte, of de wereld zoals de Heiland ze noemde, geen uitleg van zijn gelijkenissen kreeg, ongeloof was. Tot u sprekende (zoals tot zijn discipelen) zegt Hij dat het u is gegeven de verborgenheden van Gods koninkrijk te kennen [zie Matteüs 13:11]. Waarom? Vanwege het vertrouwen en geloof dat zij in Hem hadden. Deze gelijkenis werd gegeven om de gevolgen te laten zien van de prediking van het woord. En wij geloven dat het rechtstreeks verwijst naar het begin of de vestiging van het koninkrijk in die tijd. Daarom zullen wij zijn uitspraken aangaande dit koninkrijk vanaf die tijd tot aan het einde van de wereld blijven volgen.’8

De gelijkenis van het graan en het onkruid betekent dat de rechtschapenen en de goddelozen tot het eind van de wereld samen zullen groeien, waarop de rechtschapenen worden vergaard en de goddelozen verbrand.

‘“Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. Daarna kwamen de slaven van de eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid? Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij zeide: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.” [Matteüs 13:24–30.]

‘Nu leren wij uit deze gelijkenis niet alleen dat de vestiging van het koninkrijk in de tijd van de Heiland wordt voorgesteld door het goede zaad, wat goede vruchten voortbracht, maar tevens dat het verderf van de kerk, voorgesteld door het onkruid, door de vijand was gezaaid en maar al te graag door zijn discipelen zou zijn verwijderd, dat zij de kerk hadden gereinigd als hun opvatting goed was gekeurd door de Heiland. Maar Hij die alles weet zegt: nee, dat doen we niet. Hoeveel er ook voor te zeggen is, uw opvatting is niet juist, want de kerk staat nog in de kinderschoenen en als u deze overhaaste stap doet, vernietigt u het graan, oftewel de kerk, met het onkruid. Daarom is het beter om ze samen te laten groeien tot de oogst oftewel het einde van de wereld, wat de vernietiging van de goddelozen inhoudt, die nog niet is vervuld. (…)

‘“ (…) zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk. Hij antwoordde en zeide: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het koninkrijk; het onkruid zijn de kinderen van de boze.’ [Matteüs 13:36–38.]

‘Laten onze lezers nu letten op de woorden “de akker is de wereld; (…) het onkruid zijn de kinderen van de boze; de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der wereld [laat hen goed letten op deze uitdrukking: de voleinding der wereld]; de maaiers zijn de engelen.” [Matteüs 13:38–39.]

‘Nu kan men geen enkele reden hebben om te zeggen dat dit figuurlijk bedoeld is, of dat het niet betekent wat er staat, want Hij legt hier uit wat er in de gelijkenissen staat en volgens Hem is de voleinding van de wereld de vernietiging van de goddelozen. De oogst en het eind van de wereld slaan rechtstreeks op de mensheid in de laatste dagen en niet op de aarde, zoals sommigen meenden, en dat wat vooraf zal gaan aan de komst van de Zoon des mensen, en de herstelling van alle dingen waarover sinds het begin van de wereld door alle heilige profeten is gesproken. En de engelen krijgen een aandeel in dit grote werk, want zij zijn de maaiers.

‘“Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld” [Matteüs 13:40]; dat wil zeggen, als de dienstknechten van God uitgaan om de naties te waarschuwen, zowel de priesters als het volk, en als die hun hart verharden en het licht van de waarheid verwerpen, worden ze eerst overgeleverd aan de slagen van Satan en worden de wet en het getuigenis gesloten, (…) worden zij in duisternis gelaten en overgeleverd op de dag van verbranding. Daar zij aldus door hun geloofsbelijdenis zijn gebonden en hun banden versterkt zijn door hun priesters, zijn [zij] voorbereid op de vervulling van deze uitspraak van de Heiland: “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot de zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” [Matteüs 13:41–42.]

‘Wij begrijpen dat het werk van het inzamelen van het graan in schuren of graanzolders zal plaatsvinden terwijl het onkruid wordt samengebonden en voorbereid op de dag van verbranding; dat de rechtschapenen na de dag van verbrandingen zullen “stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft, die hore! [Matteüs 13:43.]’9

Uit de gelijkenis van het mosterdzaad leren we dat de kerk en het koninkrijk Gods dat in deze laatste dagen gevestigd is, zich over de hele aarde zal verbreiden.

‘Nog een gelijkenis hield Hij hun voor die verwees naar het koninkrijk dat kort voor of ten tijde van de oogsttijd zou worden opgericht, die luidt als volgt: “Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels des hemels in zijn takken kunnen nestelen.” [Matteüs 13:31–32.] Hieruit blijkt duidelijk dat met het bovenstaande de kerk wordt bedoeld die in de laatste dagen zal worden opgericht. Zie, het koninkrijk der hemelen wordt ermee vergeleken. Wat is ermee te vergelijken?

‘Laten we het Boek van Mormon nemen, dat iemand in zijn akker begraaft en door zijn geloof in veilige bewaring geeft, om in de laatste dagen te bestemder tijd uit de grond te voorschijn te komen. En het wordt inderdaad als een van de minste zaden beschouwd. Maar zie hoe het uitspruit en uitgroeit tot een breedgetakte, majestueuze boom, totdat het, evenals het mosterdzaadje, groter dan alle tuingewassen wordt. En het is de waarheid, uitgelopen en voortgesproten uit de aarde, en gerechtigheid begint uit de hemel neer te zien [zie Psalmen 85:11; Mozes 7:62], en God stuurt zijn machten, gaven en engelen om zich in haar takken te nestelen.

‘Het koninkrijk der hemelen is als een mosterdzaadje. Zie, is dit dan niet het koninkrijk der hemelen, namelijk De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, dat zich in de laatste dagen in de grootsheid van haar God opricht als een ondoordringbare, onwrikbare rots middenin een uitgestrekte oceaan die, hoewel blootgesteld aan de stormen en orkanen van Satan, tot dusver stand heeft gehouden en overeind zal blijven ondanks de hoge golven van verzet, opgezweept door de helse winden van geslepen praktijken, die met schuimende toppen over haar heen zijn [geslagen] en nog steeds blijven slaan; opgejaagd door de hevige toorn van de vijand van alle gerechtigheid? (…)

‘De (…) duistere wolken hebben lang als grote golven op de onwrikbare rots van de kerk van de heiligen der laatste dagen gebeukt; en niettegenstaande dat alles torent het mosterdzaad nog steeds met haar hoge takken steeds hoger boven alles uit en strekt het zich steeds verder uit; en de wielen van de strijdwagen van het koninkrijk rollen nog steeds voort, aangedreven door de machtige arm van Jehova; en ondanks alle tegenstand zullen zij blijven voortrollen tot al zijn woorden zijn vervuld.’10

De getuigenissen van de drie getuigen en de Schriften uit de laatste dagen zijn als het zuurdesem dat in het meel werd gedaan; uit de gelijkenis van het sleepnet leren wij over de wereldwijde vergadering.

‘“Nog een gelijkenis sprak Hij tot hen: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was” [Matteüs 13:33]. Dit is uit te leggen als dat de kerk van de heiligen der laatste dagen haar groei te danken heeft aan een beetje zuurdesem dat in drie getuigen was gedaan. Ziet, hoezeer is dit als in de gelijkenis! Het doorzuurt snel de massa en zal spoedig alles doorzuren. (…)

‘“Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg.” [Matteüs 13:47–48.] Ziet, voor dit werk spreidt het zaad van Jozef het evangelienet over de aarde uit en zamelt allerlei in opdat het goede in vaten mag worden vergaard die voor dat doel zijn bereid, en de engelen zullen het slechte voor hun rekening nemen. “Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. [Jezus zeide tot hen:] Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja.” [Matteüs 13:49–51.] En wij zeggen: Ja, Heer; en zij zouden ook heel goed kunnen zeggen: Ja, Heer; want deze dingen zijn zo duidelijk en zo heerlijk dat elke heilige in de laatste dagen er met een hartgrondig “amen” op moet antwoorden.

‘“Hij zeide tot hen: Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt” [Matteüs 13:52].

‘Het te voorschijn komen van het Boek van Mormon uit de schat van het hart is een voorbeeld van deze werken. Tevens de verbonden die aan de heiligen der laatste dagen zijn gegeven [de Leer en Verbonden], alsmede de vertaling van de Bijbel — waarmee nieuwe en oude dingen uit het hart te voorschijn worden gebracht, die overeenkomen met drie maten meel die gereinigd werden door een openbaring van Jezus Christus en de bediening van engelen, die dit werk in de laatste dagen reeds hebben aangevangen, wat overeenkomt met het doorzuren van al het deeg. Amen.’11

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Neem de pagina’s 315–317 door. Wat kunnen we op het gebied van schriftstudie hebben aan het voorbeeld van Joseph Smith?

  • Lees de uitleg van Joseph Smith waarom de Heiland soms gelijkenissen gebruikte bij zijn onderricht (pp. 318–319). Wat zou het — in verband met het leren van evangeliewaarheden — betekenen om te zien met onze ogen en te horen met onze oren? Waarom zou ons licht worden afgenomen als we niet bereid zijn om meer licht te ontvangen? Bedenk wat u moet doen om meer evangelielicht te ontvangen.

  • Bestudeer de gelijkenis van de zaaier (pp. 320–322). In deze gelijkenis laat de Heiland zien dat de evangelieboodschap verschillende uitwerkingen heeft, afhankelijk van hoe mensen de boodschap ontvangen. Waarom kan het woord Gods niet groeien in mensen ‘wiens hart vol goddeloosheid is’? Waarom brengen beproeving en vervolging sommigen ertoe om het woord Gods opzij te zetten? Hoe zouden ‘de zorgen van deze wereld’ en ‘de misleiding van rijkdom’ het woord in ons kunnen verstikken?

  • Hoe kunnen we ervoor zorgen dat onze ‘aarde’ goed is als het woord in ons wordt gezaaid? Wat kunnen ouders doen om het hart van hun kinderen voor te bereiden op het ontvangen van het woord?

  • In de gelijkenis van het graan en het onkruid (pp. 322–323) stelt het graan de rechtschapenen voor oftewel ‘de kinderen van het koninkrijk’. Het onkruid stelt ‘de kinderen van de boze’ voor. Hoe kunnen we getrouw blijven, zelfs als het ‘onkruid’ tussen het ‘graan’ mag groeien? Hoe kunt u de gelijkenis met behulp van Leer en Verbonden 86:1–7 beter begrijpen?

  • In welke opzichten lijkt de kerk in deze tijd op de opkomende boom in de gelijkenis van het mosterdzaad? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 324–325.)

  • Neem de pagina’s 325–327 door. Ter uitleg: zuurdesem is een rijsmiddel voor brood, net als gist. In hoeverre zijn de Schriften uit de laatste dagen net als zuurdesem voor de kerk? In hoeverre zijn ze voor uzelf als zuurdesem? In hoeverre zijn de Schriften uit de laatste dagen als schatten, ‘nieuw en oud’?

  • Waarom is het in de gelijkenis van het evangelienet (p. 326) volgens u van belang dat het net vissen van allerlei soorten verzamelt? Hoe gaat die gelijkenis in onze tijd in vervulling?

Relevante teksten: Lucas 8:4–18; Alma 12:9–11; LV 86:1–11; 101:63–68

Noten

  1. History of the Church, deel 2, p. 326, 387; uit het dagboek van Joseph Smith, 7 december 1835, en 29 januari 1836, Kirtland (Ohio).

  2. History of the Church, deel 2, p. 376; uit het dagboek van Joseph Smith, 19 januari 1836, Kirtland (Ohio).

  3. History of the Church, deel 2, p. 396; uit het dagboek van Joseph Smith, 17 februari 1836, Kirtland (Ohio).

  4. History of the Church, deel 6, p. 314; uit een leerrede van Joseph Smith op 7 april 1844 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Wilford Woodruff, Willard Richards, Thomas Bullock en William Clayton.

  5. Brigham Young, Deseret News, 30 december 1857, p. 340; spelling gemoderniseerd.

  6. Autobiografie van Wandle Mace, ca. 1890, p. 45, kerkelijke archieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City, Utah, VS.

  7. History of the Church, deel 2, pp. 265–266; tweede, derde en vierde teksten tussen vierkante haakjes in eerste alinea aanwezig in origineel; uit een brief van Joseph Smith aan de ouderlingen van de kerk, december 1835, Kirtland (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, december 1835, pp. 225–226.

  8. History of the Church, deel 2, pp. 264–267; alinea-indeling gewijzigd; uit een brief van Joseph Smith aan de ouderlingen van de kerk, december 1835, Kirtland (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, december 1835, pp. 225–226.

  9. History of the Church, deel 2, pp. 267, 271; tekst tussen vierkante haakjes in eerste alinea aanwezig in origineel; uit een brief van Joseph Smith aan de ouderlingen van de kerk, december 1835, Kirtland (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, december 1835, pp. 226–229.

  10. History of the Church, deel 2, pp. 268, 270; tekst tussen vierkante haakjes in derde alinea aanwezig in origineel; uit een brief van Joseph Smith aan de ouderlingen van de kerk, december 1835, Kirtland (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, december 1835, pp. 227–228. Zie pagina XVI voor informatie over wijzigingen in de officiële naam van de kerk.

  11. History of the Church, deel 2, pp. 270, 272; alinea-indeling gewijzigd; uit een brief van Joseph Smith aan de ouderlingen van de kerk, december 1835, Kirtland (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, december 1835, pp. 228–229.

Joseph teaching

De profeet Joseph Smith geeft een groep broeders onderricht. Onder hen Brigham Young (links). Brigham Young zei later dat de profeet ‘de Schriften zo duidelijk kon uitleggen dat iedereen ze kon begrijpen.’

man sowing seeds

‘Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg. (…) Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht.’

waves

De kerk is ‘als een ondoordringbare, onwrikbare rots middenin een uitgestrekte oceaan die, hoewel blootgesteld aan de stormen en orkanen van Satan, tot dusver stand heeft gehouden.’