HOOFDSTUK 20
Een hart vol liefde en geloof: brieven van de profeet aan zijn gezin
‘Vergeet nooit dat ik voor eeuwig een ware en trouwe vriend ben van jou en de kinderen. Mijn hart is voor eeuwig en altijd aan jouw hart geklonken. O, moge God jullie altijd zegenen.’
Uit het leven van Joseph Smith
Joseph Smith moest voor zijn roeping als profeet veel reizen om de snel groeiende kerk goed te kunnen leiden. Nadat hij in de zomer van 1831 had aangegeven dat Zion in Independence (Missouri) moest worden gebouwd, groeide de kerk daar snel, maar ook in Kirtland (Ohio) bleef zij zich uitbreiden. Van 1831 tot 1838 had de kerk twee groeikernen, de een in Missouri en de andere in Kirtland, waar de profeet woonde. In deze periode maakte de profeet vijf keer de zware reis naar Missouri, zo’n 1500 kilometer, om daar toe te zien op de ontwikkeling van de kerk.
In 1833 en weer in 1837, bezocht Joseph Smith Opper-Canada om daar het evangelie te prediken en de gemeenten te sterken. In 1834 en 1835 reisde hij naar Michigan om daar kerkleden te bezoeken. Jarenlang predikte hij het evangelie en handelde hij kerkzaken af in Springfield (Illinois); Boston en Salem (Massachusetts); Monmouth County (New Jersey); New York City en Albany (New York); Cincinnati (Ohio); Philadelphia (Pennsylvania); Washington, D.C.; en verschillende andere locaties.
Daar hij veel moest reizen en hij herhaaldelijk vervolgd werd, was hij vaak weg van huis en haard. Hij is verschillende keren ten onrechte gearresteerd en gevangengezet, en hij was het slachtoffer van tientallen ongegronde aanklachten. Op 27 juli 1837 vertrokken de profeet en verschillende andere kerkleiders bijvoorbeeld uit Kirtland om de heiligen in Canada te bezoeken. Toen zij Painesville (Ohio) aandeden, werden zij ‘in hechtenis genomen op grond van kwaadwillige aanklachten.’ Aangezien ze niet ver van Kirtland waren, besloten ze naar huis te gaan om te rusten en de volgende dag opnieuw op pad te gaan. ‘Toen de zon onderging, stapte ik in mijn koetsje om naar Kirtland af te reizen’, schreef de profeet. ‘Op dat moment sprong de sheriff op mijn koets, greep de teugels en overhandigde mij nog een aanklacht.’1
De profeet en zijn gezin gingen gebukt onder het feit dat hij zo vaak afwezig was. Uit zijn brieven aan Emma blijkt hoe eenzaam hij zich voelde en hoezeer hij verlangde bij haar en zijn kinderen te zijn. Hij schreef haar herhaaldelijk hoeveel hij van zijn gezin hield en over zijn geloof in God. Hij sprak zijn dierbaren ook moed in en dat hij optimistisch was over de toekomst, ondanks de problemen waarmee ze geconfronteerd werden.
Op 1 april 1832 ging de profeet van huis voor zijn tweede reis naar Missouri, slechts een week nadat hij door onverlaten was ingesmeerd met pek en veren en slechts twee dagen nadat zijn geadopteerde zoon gestorven was. Hij zal vast verdrietig zijn geweest en zorgen hebben gehad over zijn vrouw, Emma, en zijn enige levende kind, Julia. Toen hij de daaropvolgende maand op weg naar huis was om zich zo snel mogelijk bij zijn gezin te kunnen voegen, werd hij een paar weken opgehouden in Greenville (Indiana). Bisschop Newel K. Whitney, een van de reisgenoten van de profeet, had ernstige verwondingen opgelopen aan zijn been bij een koetsongeluk, waarvan hij moest herstellen voordat hij kon verder reizen. In die tijd werd de profeet op de een of andere manier vergiftigd, waardoor hij zo hard moest braken dat het zijn kaak ontwrichtte. Hij strompelde naar bisschop Whitney, die hem, hoewel nog bedlegerig, een priesterschapszegen gaf. De profeet was onmiddellijk genezen.
Kort na deze ervaring schreef de profeet het volgende aan zijn vrouw: ‘Broeder Martin [Harris] is gearriveerd met het aangename nieuws dat het onze gezinnen goed gaat. Dat was een enorme opsteker voor ons. We dankten onze hemelse Vader voor zijn goedertierenheid jegens ons en jullie allemaal. (…) Ik bevind mij in een hoogst onplezierige situatie, hoewel ik probeer er het beste van te maken met de hulp van de Heer. (…) Ik wil kleine Julia heel graag op mijn knie nemen en met haar praten. (…) Ik beloof je eeuwige trouw. De Heer zegene je, zijn vrede zij met je, ik hoop snel weer thuis te zijn.’2
Leringen van Joseph Smith
Gezinsleden bidden voor elkaar, beuren elkaar op en sterken elkaar.
Aan Emma Smith op 13 oktober 1832 uit New York City (New York): ‘Vandaag ben ik door het mooiste deel van de stad New York gelopen. De gebouwen zijn hoog en indrukwekkend, verbazingwekkend voor ieder die ze ziet. (…) Nadat ik alles gezien had wat ik wilde zien, keerde ik terug naar mijn kamer om te mediteren en tot rust te komen; en zie daar, ik moest onwillekeurig aan thuis denken, aan Emma en Julia, en ik wenste dat ik, al was het maar even, bij jullie kon zijn. Ik ben vervuld van alle tedere gevoelens van een ouder en echtgenoot, en zo ik bij jullie was, zou ik je heel veel te vertellen hebben. (…)
‘Ik heb het gevoel dat ik je iets moet schrijven om je troost te bieden in je huidige moeilijke situatie [Emma was op dat moment in verwachting]. Ik hoop dat God je kracht zal geven, zodat je je goed zult voelen. Ik bid God dat Hij het hart verzacht van de mensen in je omgeving, zodat ze aardig voor je zullen zijn en je zoveel mogelijk zullen helpen en je niet tot last zullen zijn. Ik leef met je mee, want ik weet hoe je ervoor staat en dat anderen dat niet weten, maar je moet jezelf troosten met de gedachte dat God je vriend in de hemel is en dat je een ware vriend op aarde hebt, je echtgenoot.’3
Aan Emma Smith op 12 november 1838 uit Richmond (Missouri), waar hij gevangenzat: ‘Ik heb je brief ontvangen. Ik heb hem keer op keer gelezen; het was een geschenk uit de hemel. O God, sta toe dat ik mijn gezin binnenkort weer zal zien en een normaal, vrij, gezinsleven met hen kan leiden. Ze aan mijn borst te drukken en hun zachte wangen te kussen, zou mijn hart met onuitsprekelijk dankbaarheid vervullen. Zeg de kinderen dat ik in leven ben en erop vertrouw dat we elkaar spoedig weer zullen zien. Troost hen zoveel je kunt en probeer er zelf ook de goede moed in te houden. (…)
‘PS. Wil je me alsjeblieft zoveel mogelijk schrijven en mij misschien zelfs komen opzoeken, zo mogelijk met de kinderen. Ga maar op je gevoel af en je beste inschatting, en maak je, zo mogelijk, niet te veel zorgen, want ik ben er zeker van dat alles wel goed zal komen.’4
Aan Emma Smith op 4 april 1839, uit de gevangenis in Liberty (Missouri): ‘Mijn lieve Emma, ik denk voortdurend aan jou en de kinderen. (…) Ik wil de kleine Frederick, Joseph en Julia zien, en Alexander, Johanna [een wees die bij de Smiths inwoonde], en de oude Major [de hond]. En wat jou betreft, als je wil weten hoe graag ik je wil zien, ga dan maar eens na hoe graag je mij wil zien, en dan weet je het vast. Ik wil met liefde van hier blootsvoets, blootshoofds en half naakt naar je toe komen wandelen om je te zien en dat zou ik als een groot voorrecht zien, niet een last. (…) Ik draag mijn last moedig; en wie bij mij zijn ook. Niemand van ons heeft de hoop al opgegeven.’5
Aan Emma Smith op 20 januari 1840, uit Chester County (Pennsylvania): ‘Ik wil jullie allemaal weer heel graag in levenden lijve zien. Voor mijn gevoel hebben we elkaar al een hele lange tijd niet gezien, maar met de hulp van de Heer zal ik spoedig weer bij jullie zijn. (…) Ik maak me voortdurend zorgen over jullie en dat zal zo blijven tot ik thuis ben. Ik bid God jullie te beschermen totdat ik thuis ben. Lieve Emma, ik heb hele sterke gevoelens voor jou en de kinderen. Blijf aan mij denken. Zeg tegen de kinderen dat ik van ze hou en dat ik zo gauw mogelijk weer thuis ben. In liefde verbonden, je echtgenoot.’6
We hebben altijd de plicht om onze kinderen te onderwijzen.
Aan Emma Smith op 12 november 1838 uit Richmond (Missouri), waar hij gevangenzat: ‘Zeg tegen Joseph dat hij een goede jongen moet zijn; zijn vader heeft hem volmaakt lief. Hij is de oudste en moet de kinderen die kleiner dan hij zijn geen pijn doen, maar ze helpen. Zeg tegen kleine Fredrick dat zijn vader met heel zijn hart van hem houdt; hij is lief. Julia is een lief klein meisje. Van haar hou ik ook. Zij is een veelbelovend kind. Zeg haar dat haar vader wil dat ze aan hem denkt en dat ze een goed meisje moet zijn. Vertel alle anderen dat ik aan ze denk en voor ze bid. (…) Ik denk voortdurend aan de kleine Alexander. O mijn lieve Emma, vergeet nooit dat ik voor eeuwig een ware en trouwe vriend ben van jou en de kinderen. Mijn hart is voor eeuwig en altijd aan jouw hart geklonken. O, moge God jullie altijd zegenen. Amen. Ik ben je echtgenoot, geketend en geknecht.’7
Aan Emma Smith op 4 april 1839, uit de gevangenis in Liberty (Missouri): ‘Laat die kleine rakkers mij alsjeblieft niet vergeten. Zeg ze dat hun vader ze volmaakt liefheeft en dat hij er alles aan doet om uit de greep van de bende te komen om ze weer te zien. Leer [de kinderen] zoveel je kunt, zodat ze een scherp verstand zullen hebben. Wees aardig voor ze; wees niet kortaf tegen ze, maar luister naar wat ze te zeggen hebben. Zeg tegen ze dat hun vader zegt dat ze goed moeten zijn en lief voor hun moeder moeten zijn. Lieve Emma, je hebt de belangrijke taak om je van je beste kant te laten zien en je kalmte te bewaren bij de kinderen en hun de juiste dingen te leren, zodat je hun jonge en plooibare zieltjes kunt vormen, ze op het rechte pad beginnen en niet al op jonge leeftijd worden besmet met het verkeerde voorbeeld.’8
Aan Emma Smith op 9 november 1839 uit Springfield (Illinois): ‘Ik zal me voortdurend zorgen maken over jou en de kinderen totdat ik van jou en, vooral, kleine Frederick heb gehoord. Ik had het er moeilijk mee dat hij bij mijn vertrek zo ziek was. Ik hoop dat je over onze lieve kinderen zulk waken zoals het een moeder en heilige betaamt, probeert ze te vormen en te [leren] lezen en matig te zijn. Stel ze niet bloot aan het koude weer, zodat ze een kou vatten, en probeer zoveel mogelijk te rusten. Ik zal me heel eenzaam voelen zolang ik niet bij je ben. (…) Heb geduld totdat ik weer thuis ben en maak er het beste van. Ik kan niet schrijven wat ik wil, maar geloof me, ik heb het allerbeste met jullie voor.’9
God is onze vriend en we kunnen op Hem vertrouwen in tijden van tegenspoed.
Aan Emma Smith op 6 juni 1832 uit Greenville (Indiana): ‘Ik ben bijna elke dag het bos vlak buiten de stad ingegaan, waar ik mij kan terugtrekken en niemand mij ziet om lucht te geven aan de gevoelens van mijn hart in meditatie en gebed. Ik heb daar nagedacht over mijn leven en betreur het en heb er zelfs tranen voor gelaten dat ik de vijand van mijn ziel in vroeger tijden heb toegestaan zoveel macht over mij te hebben. Maar God is genadig en heeft mij mijn zonden vergeven, en ik verheug mij dat Hij de Trooster heeft gestuurd aan wie geloven en zich voor Hem vernederen. (…)
‘Ik verzoen me met mijn lot, in het besef dat God mijn Vriend is. In Hem zal ik troost vinden. Ik heb mijn leven in zijn handen gelegd. Ik ben bereid alles te doen wat Hij van mij vraagt. Ik verlang bij Christus te zijn. Mijn leven heeft [pas] waarde als ik zijn wil doe.’10
Aan Emma Smith op 4 juni 1834, vanaf de oever van de Mississippi in het westen van Illinois; de profeet was op reis met het Zionskamp: ‘Zo nu en dan zijn we in hoge mate ongerust over onze vrouw en kinderen — onze verwanten naar het vlees die om ons hart zijn gevlochten — en ook onze broeders en vrienden. (…) Zeg tegen vader Smith en de hele familie, alsmede broeder Oliver [Cowdery], vertroost te zijn en uit te kijken naar de dag dat aan de moeilijkheden en beproevingen van dit leven een eind komt, en wij allen, als we tot het einde getrouw zijn, de vruchten zullen smaken van onze arbeid, wat, zo bid ik, voor ons allemaal zal zijn weggelegd.’11
Aan Emma Smith op 4 november 1838 uit Independence (Missouri), waar hij gevangenzat: ‘Mijn geliefde en beminde metgezellin in tegenspoed en ellende, ik wil je laten weten dat ik het goed maak en dat we allemaal goede hoop hebben dat we hier goed uit komen. (…) Ik maak mij grote zorgen over jou en mijn lieve kinderen. Ik heb medelijden met de broeders en zusters en de slachtoffers onder het volk Gods. (…) Wat God voor ons zal doen, weet ik niet, maar ik hoop altijd het beste onder alle omstandigheden. Hoewel ik misschien de dood vind, zal ik op God vertrouwen. Welke wreedheden die bendes zullen begaan, weet ik niet, maar ik verwacht er niet veel goeds van. O, moge God ons genadig zijn. (…) God heeft sommigen van ons tot dusver gespaard, misschien dat Hij ons toch nog gunstig gezind is. (…)
‘Ik weet niet precies hoe de situatie waarin ik mij bevind zich zal ontwikkelen, en ik kan eigenlijk alleen om bevrijding bidden en erop vertrouwen dat ik vrij zal komen, en wat er ook gaat gebeuren geduldig en moedig tegemoet treden. Ik hoop dat je gelovig en trouw zult blijven aan wat je is gegeven. Ik kan niet veel schrijven in deze situatie. Doe alles maar naar de omstandigheden zich voordoen. Moge God je zegenen met wijsheid, tact en kalmte, en ik heb alle reden te geloven dat je die zult [hebben].
‘Ik denk voortdurend na over die kleine kinderen van mij. Zeg ze dat hun vader in leven is. Moge God toestaan dat ik ze weer zal zien. O Emma, (…) vergeet mij niet en blijf trouw aan de waarheid, blijf aan me denken; als ik je niet meer in dit leven zie, moge God dan toestaan dat we elkaar in de hemel weerzien. Ik kan mijn gevoelens niet goed onder woorden brengen; maar ik hou van je. Vaarwel, mijn lieve en toegenegen Emma. Ik ben voor eeuwig de uwe, je man en ware vriend.’12
Aan Emma Smith op 21 maart 1839, uit de gevangenis in Liberty (Missouri): ‘Lieve Emma, ik weet heel goed hoeveel je te verduren hebt en voel met je mee. Als God mijn leven nog eens spaart, zodat het mij gegeven is om voor jou te zorgen, zal ik je lasten verlichten en je troosten. Ik wil dat je zo goed mogelijk zorgt voor ons gezin. Ik geloof dat je dat ook zult doen. Het deed mij pijn te lezen dat Frederick ziek was, maar ik vertrouw erop dat hij weer beter is en dat het goed met jullie gaat. Probeer wat tijd vrij te maken en mij een lange brief te schrijven over alles wat er thuis gebeurt, bijvoorbeeld of de oude Major nog leeft en wat de kinderen zeggen als ze om je nek hangen. (…) Zeg ze dat ik in de gevangenis zit, zodat hun leven gespaard blijft (…)
‘God regeert het eeuwig bestel naar zijn eigen wil. Ik vertrouw op Hem. Het heil van mijn ziel is heel belangrijk voor mij, omdat ik zekerheid heb over eeuwige zaken. Het maakt mij niet uit dat de Heer nu niet ingrijpt. Ik moet voor mijn ziel zorgen en dat zal ik doen ook. Ik wil dat jij hetzelfde doet. Voor eeuwig de uwe.’13
Aan Emma Smith op 16 augustus 1842, vlakbij Nauvoo (Illinois); de profeet Joseph hield zich schuil voor zijn vijanden: ‘Ik ben zo vrij om je oprecht te bedanken dat je me twee keer hebt bezocht in mijn schuilplaats; ik vond het interessante en opbeurende bezoeken. Ik kan niet verwoorden hoe dankbaar ik ben dat ik zoveel warmte en ware vriendschap van je krijg. Sinds de laatste keer dat je hier was, is de tijd voorbij gevlogen; ik heb mij verzoend met mijn lot, wat dat ook moge zijn. (…)
‘Zeg de kinderen maar dat alles goed gaat met hun vader; en dat hij vurig tot de almachtige God blijft bidden dat hem, en jou en hen niets overkomt. Zeg moeder Smith dat het goed komt met haar zoon, hetzij in leven of dood; aldus zegt de Here God. Zeg haar dat ik voortdurend aan haar denk, alsook aan Lucy [Josephs zus], en de anderen. Zij moeten allemaal goede moed houden. (…) Uw toegenegen, beminde echtgenoot tot in de dood, tot in alle eeuwigheid; voor eeuwig.’14
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.
-
Neem dit hoofdstuk vluchtig door, schenk aandacht aan de gevoelens die Joseph Smith had voor Emma en hun kinderen. Wat leert u uit zijn voorbeeld over hoe we in ons gezin moeten spreken en handelen? Wat kunnen we leren van de moeite die Joseph en Emma Smith namen om elkaar te schrijven en op te zoeken? Wat hebt u zoal gedaan om uw gezin te laten zien dat u van ze houdt?
-
De profeet zei tegen Emma dat hij ‘voor eeuwig een ware en trouwe vriend [is] van jou en de kinderen’, en hij bedankt haar dat hij ‘zoveel warmte en ware vriendschap’ van haar kreeg (pp. 261, 264). Wat kunnen echtparen doen om hun vriendschap te verstevigen?
-
Uit zijn brieven blijkt dat Joseph Smith in Emma geloofde en dat hij ervan overtuigd was dat zij de juiste beslissingen zou nemen en al het mogelijk zou doen om voor het gezin te zorgen (p. 263). Hoe kunnen dergelijke uitingen van vertrouwen van invloed zijn op de relatie van man en vrouw?
-
Lees de boodschap van de profeet Joseph aan zijn kinderen onderaan pagina 264. Hoe zullen zijn kinderen geholpen zijn geweest met dit nieuws? Wat kunnen ouders in tijden van tegenslag doen om hun kinderen te laten zien dat ze geloof in God hebben?
-
Neem de uitdrukkingen van Joseph Smiths vertrouwen in God door op pagina’s 262–264. Zijn er passages die u in het bijzonder ontroeren? Hoe kunt u die waarheden in uw leven toepassen?
Relevante teksten: Genesis 2:24; 1 Korintiërs 11:11; Efeziërs 5:25; Mosiah 4:14–15; LV 25:5, 9, 14; 68:25–28