Hoofdstuk 42
Het gezin: de fijnste eenheid in tijd en eeuwigheid
‘Ons huis was doordrongen van een heerlijk gevoel van eensgezindheid en geluk. Niets verstoorde de vrede en rust die onder ons heersten.’ (Lucy Mack Smith)
Uit het leven van Joseph Smith
In 1843 had de profeet, hoewel de Nauvootempel nog niet voltooid was, de leer van het heil voor de doden bekendgemaakt en de begiftiging aan een groep toegewijde heiligen bediend. Er was echter een aspect van het heilige werk in tempels dat nog niet aan de orde was geweest. Op 16 mei 1843 reisde de profeet van Nauvoo naar Ramus (Illinois), waar hij verbleef in het huis van zijn goede vriend, Benjamin F. Johnson. Die avond sprak hij met broeder en zuster Johnson en een paar nauwe vrienden over het ‘nieuw en eeuwigdurend huwelijksverbond’. Hij legde uit dat dit verbond de ‘orde van het priesterschap’ was, die noodzakelijk is om de hoogste graad van het celestiale koninkrijk te bereiken. (Zie LV 131:1–4.) Ook zei hij dat een man en een vrouw, tenzij zij het verbond van het eeuwige huwelijk aangaan, ‘zich na de dood niet meer zullen vermenigvuldigen, dat wil zeggen, dat zij na de opstanding geen kinderen meer zullen hebben.’ Wie dit verbond aangaan en getrouw blijven ‘zullen zich blijven vermenigvuldigen en kinderen in de celestiale heerlijkheid hebben.’1
Twee maanden later, op 12 juli 1843, dicteerde de profeet in het kantoor op de eerste verdieping van zijn roodstenen winkel aan William Clayton een openbaring over de leer van het eeuwig huwelijk (zie LV 132). Deze leer was de profeet al geruime tijd bekend en hij had die daarvoor al gepredikt. In deze openbaring verklaarde de Heer dat als echtelieden niet door het gezag van het heilige priesterschap zijn verzegeld, zij ‘geen nakomelingen [kunnen] hebben, maar […] in hun geredde toestand in alle eeuwigheid op zichzelf en ongehuwd [blijven], zonder verhoging’ (zie LV 132:15–18). Om de verhoging in te kunnen gaan moeten man en vrouw verzegeld zijn door het priesterschapsgezag en vervolgens trouw blijven aan hun verbonden:
‘Voorwaar, Ik zeg u: Indien een man een vrouw huwt door mijn woord, dat mijn wet is, en door het nieuw en eeuwigdurend verbond, en het wordt op hen verzegeld door de Heilige Geest der belofte, door hem die is gezalfd, aan wie ik deze bevoegdheid en de sleutels van dat priesterschap heb verleend; (…) zullen hun alle dingen geschieden die mijn dienstknecht op hen heeft bevestigd, in tijd en in alle eeuwigheid; en zullen volledig van kracht zijn wanneer zij uit de wereld zijn; en zij zullen de engelen passeren, en de goden die daar zijn gesteld, op weg naar hun verhoging en verheerlijking in alle dingen, zoals op hun hoofd is verzegeld, en die heerlijkheid zal een volheid en een voortzetting zijn van nakomelingschap tot in alle eeuwigheid.
‘Dan zullen zij goden zijn, want zij hebben geen eind; daarom zullen zij van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn, want zij gaan verder; dan zullen zij boven alles zijn, omdat alle dingen aan hen onderworpen zijn. Dan zullen zij goden zijn, omdat zij alle macht bezitten, en de engelen zijn aan hen onderworpen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Tenzij gij u aan mijn wet houdt, kunt gij die heerlijkheid niet bereiken’ (LV 132:19–21).
Toen ouderling Parley P. Pratt van het Quorum der Twaalf van deze leer hoorde, verdiepte dat zijn liefde voor zijn familie: ‘Het was Joseph Smith die mij heeft geleerd hoe ik de vertederende banden tussen vader en moeder, man en vrouw, broer en zus, zoon en dochter op waarde moest schatten. Van hem leerde ik dat mijn eigen geliefde vrouw voor tijd en alle eeuwigheid aan mij verbonden kon worden; en dat de hoogstaande gevoelens voor elkaar en onze wederzijdse liefde voortkwamen uit een bron van goddelijke, eeuwige liefde. Van hem heb ik geleerd dat we die liefde kunnen ontwikkelen en er tot in de eeuwigheid in kunnen groeien en vooruitgang maken, terwijl het resultaat van ons eeuwig samenzijn nakomelingen zal zijn, zo talrijk als de sterren in de hemel of het zand aan het strand. (…) Ik had eerder liefgehad, maar ik wist niet waarom. Maar nu had ik lief, met intense, zuivere, verheven gevoelens, die mijn ziel boven de vergankelijke zaken van dit lage bestaan verhieven en haar als de oceaan zo weids maakten. (…) Kortom, ik kon nu met volle overgave liefhebben en met meer begrip bovendien.’2
Leringen van Joseph Smith
Man en vrouw eren elkaar door liefde, minzaamheid en genegenheid te tonen.
‘Het huwelijk [is] een wet des hemels, ingesteld in de hof van Eden.’3
‘Het is de plicht van een man om zijn vrouw lief te hebben, te koesteren en te onderhouden, en haar aan te kleven en geen ander [zie LV 42:22]; hij dient haar te eren als zichzelf en hij dient haar gevoelens in alle tederheid te achten, want zij is van zijn vlees en van zijn gebeente, een hulp die bij hem past, zowel in stoffelijke als in geestelijke dingen; iemand aan wie hij altijd al zijn problemen kwijt kan, bereid om (daartoe bestemd) een deel van zijn last te dragen, hem gerust te stellen en aan te moedigen met haar vriendelijke stem.
‘Het is de plaats van de man om aan het hoofd van zijn gezin te staan, (…) niet om als tiran over zijn vrouw te heersen, noch als iemand die bang of jaloers is dat zijn vrouw hem zal overvleugelen en hem ervan zal weerhouden zijn gezag uit te oefenen. Het is zijn plicht om een man Gods te zijn (want een man Gods is een wijs man), altijd bereid om die instructies uit de Schriften, de openbaringen en uit hemelse bronnen te halen, die nodig zijn om zijn gezin te vormen en heil te brengen.’4
In een bijeenkomst voor ZHV-zusters heeft Joseph Smith gezegd: ‘U hoeft uw echtgenoot niet te plagen om zijn daden, maar laat uw onschuld, vriendelijkheid en genegenheid gelden, dat zal meer invloed hebben dan een molensteen om iemands nek; geen strijd of onenigheid, geen tegenspraak of gekijf, maar zachtmoedigheid, liefde en zuiverheid — dat zijn de eigenschappen die u in de ogen van alle goede mensen groot zullen maken. (…)
‘(…) Wanneer een man tegenslag kent en gebukt gaat onder zorgen en problemen, zal zijn ziel gekalmeerd worden en zullen zijn gevoelens mild worden als hij met een glimlach ontvangen wordt in plaats van met onenigheid of gemopper — als hij wanhopig is, heeft zijn ziel vertroosting, genegenheid en minzaamheid nodig. (…) Als u naar huis gaat, spreek dan nooit een boos of onvriendelijk woord, maar laat vriendelijkheid en naastenliefde van nu af aan de kroon op uw werk zijn.’5
Eliza R. Snow heeft opgetekend: ‘[De profeet Joseph Smith] spoorde de zusters aan hun geloof en gebeden altijd te richten op, en vertrouwen te stellen in, hun echtgenoot, en hem te eren overeenkomstig de plaats die God hem heeft gegeven.’6
Kinderen eren hun ouders door hun dank te uiten en hen hun hele leven lief te hebben.
In oktober 1835 bezocht de profeet een paar dagen achter elkaar zijn ernstig zieke vader en verzorgde hem ‘met grote bezorgdheid’. De profeet schreef in zijn dagboek: ‘Vandaag heb ik weer voor mijn vader gezorgd, die erg ziek is. In mijn ochtendgebed zei de Heer: “Mijn dienstknecht, uw vader zal blijven leven.” Ik zorgde de hele dag voor hem met een gebed tot God in mijn hart in de naam van Jezus Christus dat Hij hem weer gezond zou maken, dat ik weer gezegend mocht zijn met zijn gezelschap en advies. Ik beschouw het als een van de grootste aardse zegeningen om mijn ouders nog te hebben. Met hun levenservaring en wijsheid kunnen ze mij heel nuttig advies geven. Die avond kwam broeder David Whitmer langs. We riepen de Heer in machtig gebed in de naam van Jezus Christus aan en legden onze handen op hem en bestraften de ziekte. En God hoorde en verhoorde onze gebeden — tot grote vreugde en voldoening van onze ziel. Mijn bejaarde vader stond op en kleedde zich aan, slaakte een hartenkreet en prees de Heer.’7
‘Gezegend zij mijn moeder, want haar ziel is immer gevuld met menslievendheid en liefdadigheid; en niettegenstaande haar leeftijd zal haar kracht geschonken worden en zal ze getroost worden door haar familie, en ze zal het eeuwige leven hebben. En gezegend is mijn vader, want de hand van de Heer zal over hem zijn, want hij zal de benauwingen van zijn kinderen voorbij zien gaan. En wanneer zijn leven volgroeid zal zijn, zal hij zijn als een olijfboom, waarvan de takken doorbuigen met veel vruchten; hij zal ook een woning in de hemel bezitten.’8
‘Ik denk wel eens terug aan mijn kinderjaren. Dan denk ik aan mijn vader die inmiddels is overleden. (…) Hij had een edel voorkomen en bezat een goed, deugdzaam, verheven en heilig karakter. Zijn ziel was boven al die lage en kruiperige beginselen uitgestegen, waaraan het mensenhart zich zo graag overgeeft. Ik zeg u dat hij in zijn leven, voor zover ik weet, nooit iets gedaan heeft dat als slecht of hardvochtig kan worden aangemerkt. Ik houd van mijn vader en van zijn nagedachtenis; en de herinnering aan zijn edele daden is altijd in mijn gedachten, veel van zijn vriendelijke en vaderlijke woorden staan in mijn hart gegrift.
‘De gedachten die bij mij hebben postgevat en bij mij opkomen over zijn leven, dat ik sinds mijn geboorte heb gadegeslagen, zijn mij heilig. Zijn stof en laatste rustplaats zijn mij heilig. De door mij vervaardigde grafsteen die boven zijn hoofd ligt, is mij heilig. Laat de nagedachtenis van mijn vader eeuwig voortleven. (…) Moge de God die ik liefheb uit de hemel neerkijken en mij redden van mijn vijanden, en mij bij de hand nemen om mij op de berg Zion met mijn vader voor eeuwig te kronen.
‘Woord en schrift zijn ontoereikend om de dankbaarheid kenbaar te maken die ik God verschuldigd ben voor de eerzame ouders waaruit ik geboren ben.
‘Ook mijn moeder is van alle vrouwen een van de edelsten en besten. Moge God toestaan dat wij beiden lang zullen leven, opdat wij lang van elkaars gezelschap mogen genieten.’9
‘Als we nadenken over de liefde en zorg waarmee onze ouders ons hebben omringd, en met hoeveel verdriet en bezorgdheid ze urenlang bij onze wieg of bed hebben gezeten, hoe behoedzaam moeten we dan niet omgaan met hun gevoelens nu zij op hoge leeftijd zijn gekomen! Als we iets zeggen of doen dat ertoe leidt dat hun grijze haar met verdriet in het dodenrijk neerdaalt, zal dat geen zoete bron van herinneringen voor ons zijn.’10
De liefde onder broeders en zusters kan zoet en duurzaam zijn.
Over zijn twee broers, die beiden jong waren gestorven, schreef de profeet: ‘Alvin, mijn oudste broer — ik herinner me het intense verdriet nog goed dat mijn jeugdige boezem vervulde en mijn tedere hart haast verscheurde toen hij stierf. ‘Hij was de oudste en edelmoedigste uit mijn vaders gezin. Hij was een van de edelsten onder de mensenkinderen. (…) Er schuilde in hem geen bedrog. Hij leidde een vlekkeloos leven van kindsbeen af. (…) Hij was een van de verstandigste mensen, en toen hij overleed bezocht de engel des Heren hem in zijn laatste ogenblikken. (…)
‘Mijn broer Don Carlos Smith (…) was ook een edel jongmens; bij mijn weten heeft hij nooit iets verkeerds gedaan; ik heb hem niets onzedigs, ongelovigs of laaghartigs zien doen vanaf zijn geboorte tot op de dag dat hij stierf. Hij was een goedaardig, vriendelijk, deugdzaam, gelovig en oprecht kind; en waar zijn ziel naartoe gaat, laat die van mij daar ook naartoe gaan.’11
Joseph Smith heeft het volgende in een brief aan zijn oudere broer Hyrum geschreven: ‘Mijn zeer geliefde broer Hyrum, ik ben heel bezorgd over je geweest, maar ik heb altijd voor je gebeden en God gevraagd om je te bewaren, ondanks mensen of duivels. (…) God bescherme je.’12
Over Hyrum schreef de profeet: ‘Ik zou willen bidden dat alle broeders net als mijn geliefde broer Hyrum waren, want hij bezit de onschuld van een lam, de integriteit van Job en, kort gezegd, de zachtmoedigheid en nederigheid van Christus. Ik houd van hem met een liefde die sterker is dan de dood.’13
Ouders die van hun kinderen houden, hen verzorgen en voor hen bidden, brengen onmetelijke zegeningen in het leven van hun kinderen.
Toen hij in september 1823 naar de heuvel Cumorah was geweest, vertelde Joseph Smith aan zijn familie wat hij daar had meegemaakt, waarna hij hen op de hoogte bleef houden. De moeder van de profeet schreef: ‘Elke avond riepen we de kinderen bij elkaar. Ik denk dat ons gezin een aanblik bood die op aarde nog nooit vertoond was, gezeten in een kring, vader, moeder, zoons en dochters, die met de grootste aandacht luisterden naar het godsdienstige onderwijs van een jongen van [zeventien]. (…)
‘Wij waren ervan overtuigd dat God op het punt stond iets bekend te maken waar we ons aan konden vasthouden, iets dat ons veel duidelijker voor ogen stond dan alles wat ons daarvoor was geleerd. Dat maakte ons intens blij. Ons huis was doordrongen van een heerlijk gevoel van eensgezindheid en geluk. Niets verstoorde de vrede en rust die onder ons heerste.’14
Tegen het einde van de mars van het Zionskamp in 1834 liepen Joseph en Hyrum, en vele anderen, cholera op. Hun moeder vertelde het volgende over hun ervaring: ‘Hyrum en Joseph (…) waren ontzettend blij dat ze ons weer in gezondheid konden begroeten, omdat ze op hun reis aan de dood waren ontsnapt. Ze gingen elk aan mijn zij zitten, waarbij Joseph mijn ene hand vasthield en Hyrum mijn andere, waarna ze mij het volgende vertelden: (…)
‘“De ziekte overviel ons terstond en voor we het wisten voelden we ons ellendig. We gebaarden naar elkaar en verlieten het huis om ergens op een stille plek God te bidden of Hij ons wilde bevrijden van deze vreselijke toestand. Maar voordat we ons ver genoeg hadden begeven om ongestoord te kunnen bidden, konden we nauwelijks op onze benen staan en overviel ons de grote angst dat we in deze westelijke wildernis zouden sterven zonder onze kinderen een laatste zegen of goede raad te kunnen geven. Hyrum riep mij toe: ‘Joseph, wat moeten we doen? Zal deze vreselijke vloek ons van de aardbodem vagen?” ‘Laten we’, zei [Joseph], ‘op onze knieën gaan en God bidden om ons van deze krampen en pijnen te verlossen en ons gezondheid te schenken, opdat we onze gezinnen mogen terugzien.’ Dat deden we, maar zonder enig zichtbaar resultaat, onze situatie verslechterde zelfs. (…)
‘“Spoedig besloten we God nogmaals om genade te smeken en op onze knieën te blijven tot een van ons de bevestiging had gekregen dat we genezen zouden worden. (…) We baden een tijdje, eerst de een, daarna de ander, en al gauw voelden we dat de kramp minder werd. En kort daarna sprong Hyrum op en riep uit: ‘Joseph, het komt goed, want ik heb in een visioen moeder onder een appelboom voor ons zien bidden en op dit moment vraagt ze God in tranen of ons leven gespaard mag blijven, opdat ze ons weer in levenden lijve zal mogen zien. En de Geest getuigt tot mij dat haar gebeden en die van ons zullen worden verhoord.’ En vanaf dat tijdstip waren wij genezen en vervolgden we vreugdevol onze weg.”
‘“O, mijn moeder”, zei Joseph, “hoe vaak zijn uw gebeden ons ten goede gekomen toen de schaduw des doods over ons heen was gevallen.”‘15
De liefde die Lucy Mack Smith voor haar zoons had, wordt geïllustreerd door haar relaas waarin de profeet en zijn broer Hyrum in november 1838 als gevangenen werden afgevoerd van Far West (Missouri) naar Independence en vandaar naar Richmond (Missouri), waar ze gevangen werden gezet. De familie was bang dat Joseph en Hyrum zouden worden gedood: ‘Toen ons het nieuws bereikte dat onze zoons zouden worden afgevoerd, zei de boodschapper ons dat als we onze zoons nog levend wilden zien, we naar hen toe moesten gaan, aangezien ze in de wagen zaten, die binnen een paar minuten zou wegrijden. Mijn man was toen te ziek om te gaan, maar ik en Lucy [een dochter] gingen op weg, want wij waren de enigen die niet ziek waren in het gezin.
‘Toen we zo’n 350 meter van de wagen verwijderd waren, konden we niet verder vanwege de mannen die om de wagen heen stonden. “Ik ben de moeder van de profeet”, riep ik, “en ik vraag me af of er misschien een heer is die mij door deze menigte naar die wagen wil begeleiden, zodat ik mijn kinderen een laatste keer kan zien en met hen kan spreken voordat ze gaan sterven?” Iemand bood hulp aan en ging ons voor door het legertje dat was gewapend met zwaarden, musketten, pistolen en bajonetten, en dat ons bij elke stap dreigde met de dood, totdat we de wagen hadden bereikt. De man die mij vergezelde sprak Hyrum aan, die voorin zat, en zei hem dat zijn moeder er was en dat hij zijn hand naar haar kon uitsteken. Dat deed hij, maar ik mocht hem niet zien, want de bedekking van de wagen was gemaakt van dikke stof en was zowel voor als achter aan de wagen vastgespijkerd. (…)
‘Onze vriend ging ons toen voor naar de achterkant van de wagen, waar Joseph was en sprak hem aan: ‘Meneer Smith, uw moeder en zuster zijn hier en willen u de hand schudden.” Joseph wrong zijn hand tussen de wagen en de bedekking door waar die tegen het schot was gespijkerd. We pakten zijn hand vast, maar hij sprak niet tegen ons. Ik wilde hem niet verlaten zonder zijn stem te horen. “O Joseph”, zei ik, “zeg alsjeblieft wat tegen je arme moeder. Ik kan geen afscheid nemen, voordat ik je stem heb gehoord.”
‘“God zegene u, moeder”, zei hij, waarna er een roep klonk en de wagen wegreed. Mijn zoon werd van ons weggerukt net toen Lucy een laatste kus op zijn uitgestoken hand drukte, want we wisten dat ze veroordeeld waren om te worden doodgeschoten.
‘We slaagden er in om thuis te komen, hoewel we bijna niet konden lopen van verdriet. (…) Thuis konden we lange tijd niets anders doen dan treuren en huilen, omdat we toen niet beter wisten dan dat we Joseph en Hyrum nooit meer zouden zien. Maar te midden van mijn verdriet vond ik de vertroosting die elk aardse troost te boven gaat. Ik werd vervuld van de Geest Gods en ontving het volgende door de gave van profetie: “Laat uw hart vertroost zijn over uw kinderen, want geen haar op hun hoofd zal worden gekrenkt.” (…) “Kinderen”, zei ik, “huil niet langer. De bende zal hen niet doden, want de Heer heeft mij kenbaar gemaakt dat Hij hen uit de handen van hun vijanden zal bevrijden.” Dat schonk ons allen veel troost, en we maakten ons niet zoveel zorgen meer dat hun het leven zou worden ontnomen.’16
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.
-
Lees wat ouderling Parley P. Pratt heeft gezegd over de leer van het eeuwig huwelijk en hoe die hem tot zegen was (pp. 517–518). Op welke manieren kan deze leer van invloed zijn op hoe wij denken over ons gezin? Hoe wij elkaar thuis behandelen?
-
Lees de raad van Joseph Smith aan echtgenoten en echtgenotes (pp. 518–519). Overweeg hoe een deel van die raad van toepassing is op vrouwen en mannen. Waarom is het zowel voor vaders als moeders belangrijk om de Schrift te bestuderen en openbaring te ontvangen tot leiding van hun kinderen? Wat kan een man zoal doen als hij ziet dat zijn vrouw ‘gebukt gaat onder zorgen’? Waarom moet zowel man als vrouw ervoor waken ‘een boos of onvriendelijk woord’ te spreken?
-
Ook toen hij volwassen was, vond de profeet Joseph het fijn om bij zijn ouders te zijn, hun advies in te winnen en hen te eren (pp. 519–521). Welke uitspraken van de profeet over zijn ouders spreken u in het bijzonder aan? Welke voorbeelden kunt u geven van de blijvende goede invloed die ouders op hun kinderen kunnen hebben? Bedenk wat u kunt doen om uw ouders beter te eren.
-
Lees de uitspraken van de profeet over zijn broers Alvin, Don Carlos en Hyrum (pp. 521–522). Waarom denkt u dat de band tussen broers en zussen zo blijvend en hecht kan zijn? Wat kunnen ouders doen om hun zoons en dochters aan te moedigen om goede vrienden van elkaar te zijn? Wat kunnen broers en zussen doen om hun onderlinge vriendschap te verstevigen?
-
Bestudeer de herinneringen die Lucy Mack Smith heeft over het onderwijs van haar zoon Joseph bij hun thuis (p. 522). Welke ervaringen kunt u vertellen waarin u ‘eensgezindheid en geluk’ in uw gezin hebt gevoeld? Wat kunnen ouders leren van de ervaring die Joseph en Hyrum hadden met hun genezing van cholera? (Zie pp. 523–524.)
Relevante teksten: Exodus 20:12; 1 Korintiërs 11:11; Efeziërs 6:1–4; Mosiah 4:14–15; Mozes 3:18, 21–24