Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 17: Het grote heilsplan


Hoofdstuk 17

Het grote heilsplan

‘Het grote heilsplan is een onderwerp dat onze volledige aandacht verdient, en dat beschouwd moet worden als een van de grootste gaven die de mens uit de hemel heeft ontvangen.’

Uit het leven van Joseph Smith

In september 1831 verhuisde de profeet Joseph Smith met zijn gezin naar Hiram (Ohio), 48 kilometer ten zuidoosten van Kirtland, waar ze ongeveer een jaar in het huis van John en Alice (ook bekend als Elsa) Johnson woonden. Hier besteedde de profeet veel tijd aan de Bijbelvertaling van Joseph Smith.

Door dit belangrijke werk, dat de profeet een ‘tak van mijn roeping’1 noemde, hebben we nu veel meer begrip van het heilsplan. De profeet begon dit werk in juni 1830, toen de Heer hem gebood te beginnen aan een geïnspireerde revisie van de King James-vertaling van de Bijbel. Het was de profeet al geruime tijd duidelijk dat de Bijbel vaak niet duidelijk was over bepaalde belangrijke kwesties. Het was hem opgevallen dat Moroni sommige bijbelteksten citeerde ‘met een kleine afwijking van de manier waarop het in onze Bijbel staat’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:36). Toen hij 1 Nephi 13:23–29 vertaalde, ontdekte hij dat vele delen ‘die duidelijk en uitermate waardevol zijn’ waren weggenomen uit de Bijbel, met inbegrip van ‘vele verbonden des Heren’ (1 Nephi 13:26).

De profeet zou later zeggen: ‘Ik geloof in de Bijbel, zoals die door de oorspronkelijke schrijvers is opgeschreven. Maar onwetende vertalers, achteloze overschrijvers of samenspannende en verdorven geestelijken hebben veel fouten gemaakt. (…) Kijk maar eens naar [Hebreeën 6:1] voor tegenstrijdigheden — “Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande de leer van Christus laten rusten en ons richten op het volkomene.” Als iemand de beginselen van de leer van Christus naast zich neerlegt, hoe kan hij dan door die beginselen gered worden? Dat is een tegenstrijdigheid. Ik geloof het niet. Ik zal u zeggen hoe deze tekst moet luiden: “Laten wij daarom niet het eerste onderwijs aangaande de leer van Christus laten rusten en ons richten op het volkomene.”‘2

Onder invloed van de Geest ging Joseph ongeveer drie jaar lang door de Bijbel, waarin hij duizenden correcties aanbracht en veel tekst in de originele staat terugbracht. Deze herstelde teksten werpen helder licht op veel leerstellingen die niet goed uit de verf komen in de huidige Bijbel. Deze geïnspireerde revisies van de bijbeltekst staan bekend als de Bijbelvertaling van Joseph Smith. Ruim honderd passages uit de Bijbelvertaling van Joseph Smith zijn opgenomen in de Gids bij de Schriften in de tripelcombinatie van de kerk.

De bijbelvertaling van de profeet droeg voor een belangrijk deel bij aan zijn eigen geestelijke vorming en de voortgaande herstelling van evangeliewaarheid. Terwijl hij het Oude en Nieuwe Testament reviseerde, ontving hij vaak openbaringen die de bijbeltekst verduidelijkten of uitbreidden. Op die manier ontving de profeet veel leerstellingen van de Heer, onder andere die nu voorkomen in Leer en Verbonden 74, 76, 77, 86 en 91, en fragmentarisch in vele andere afdelingen van de Leer en Verbonden.

Toen de profeet zijn bijbelvertaling in juni 1830 begon, openbaarde de Heer een lange passage uit de geschriften van Mozes aan hem. Deze passage is het eerste hoofdstuk van het boek Mozes in de Parel van grote waarde geworden. Zij is de weerslag van een visioen waarin Mozes God zag en met Hem sprak — een visioen zo opmerkelijk dat Joseph Smith het ‘een kostbare brok’ en ‘een voorraad aan kracht’3 noemde. In dit visioen leerde God het fundamentele doel van het grote heilsplan aan Mozes:

‘En de Here God sprak tot Mozes, zeggende: (…) Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:37, 39).

De leerstellingen, verordeningen en beloften die de grondslag zijn van het heilsplan zijn in deze laatste dagen bij monde van de profeet Joseph Smith geopenbaard. Als geen ander begreep de profeet het belang van dit plan. Vandaar dat hij heeft verklaard: ‘Het grote heilsplan is een onderwerp dat onze volledige aandacht verdient, en dat beschouwd moet worden als een van de grootste gaven die de mens uit de hemel heeft ontvangen.’4

Leringen van Joseph Smith

In de voorsterfelijke wereld is Jezus Christus tot Redder gekozen en wij kozen ervoor om het heilsplan te accepteren.

‘We waren allemaal aanwezig bij de eerste raadsvergadering in de hemel en zagen de Redder gekozen en aangesteld, het heilsplan opgesteld worden, en we hechtten er onze goedkeuring aan.’5

‘De Heer [is] een priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchizedek, een gezalfde Zoon van God van vóór de grondlegging van de wereld [zie Psalmen 110:4].’6

‘De verlossing door Jezus Christus is voor alle mensen tot stand gebracht om over de duivel te kunnen zegevieren. (…) Iedereen zal lijden totdat hij Christus gehoorzaamt.

‘De strijd in de hemel was als volgt — Jezus zei dat sommige zielen niet zalig zouden worden; de duivel zei dat hij hen allen zalig kon maken en legde zijn plannen voor aan de grote raad, die echter ten gunste van Jezus Christus stemde. Daarop rebelleerde de duivel tegen God en werd uitgeworpen met allen die met hem instemden.’7

Wij zijn eeuwige wezens; door de wetten van God te gehoorzamen, brengen we onze verhoging binnen bereik.

De profeet Joseph Smith ontving de volgende openbaring van de Heer in mei 1833, later te boek gesteld in Leer en Verbonden 93:29: ‘De mens was eveneens in het begin bij God. Intelligentie, of het licht der waarheid, is niet geschapen of gemaakt, en dat kan ook niet.’ In april 1844 verkondigde de profeet: ‘Ik heb nog een ander onderwerp, waarover ik wil spreken dat er op gericht is de mens te verhogen. (…) Het houdt verband met het onderwerp van de opstanding der doden — namelijk de ziel van de mens — de onsterfelijke geest. Waar kwam die vandaan? Alle geleerden en doctors in de godgeleerdheid zeggen dat God die in het begin geschapen heeft, maar dat is niet waar. Volgens mijn opvatting verlaagt dat denkbeeld de mens. Ik geloof niet in die leerstelling, want ik weet beter. Luister, al gij einden der wereld, want God heeft het mij verteld; en als u mij niet gelooft, zal dat toch niets afdoen aan de waarheid. (…)

‘Ik blijf lang stilstaan bij de onsterfelijkheid van de geest van de mens. Is het logisch om te zeggen dat de intelligentie van geesten onsterfelijk is, maar dat die wel een begin heeft gehad? De intelligentie van geesten heeft geen begin en geen einde. Dat is zuivere logica. Wat een begin heeft, moet ook een eind hebben. Er is nimmer een tijd geweest waarin er geen geesten bestonden. (…)

‘(…) Ik neem mijn ring van mijn vinger en vergelijk die met de geest van de mens — het onsterfelijke deel, want het heeft geen begin gehad. Veronderstel dat we deze ring doormidden zagen, dan heeft hij een begin en een eind; smeden wij de helften weer aaneen, dan hebben wij de eeuwige cirkel terug. Zo is het ook met de geest van de mens. Zowaar de Heer leeft, wanneer onze geest een begin heeft, dan moet die ook een eind hebben. Alle dwazen, geleerden en wijzen vanaf het begin der schepping die zeggen dat de geest van de mens een begin heeft, zeggen daarmee dat die ook een eind heeft; en als die leer waar is, dan moet de leer van vernietiging ook waar zijn. Maar als ik gelijk heb, zou ik stoutmoedig van de daken kunnen verkondigen dat God nooit de macht heeft bezeten om de geest van de mens te scheppen. God kon zichzelf niet scheppen.

‘Intelligentie is eeuwig en bestaat volgens het onafhankelijkheidsbeginsel. Het is van tijdperk tot tijdperk een geest en heeft niets vandoen met een schepping. Alle geesten die God ooit naar de aarde heeft gezonden, hebben de mogelijkheid om zich te ontwikkelen.

‘De eerste beginselen met betrekking tot de mens bestaan onafhankelijk bij God. God, die zich te midden van geesten en heerlijkheid bevond, achtte het raadzaam, daar hij intelligenter was, om wetten in te stellen waardoor de rest het voorrecht kon krijgen om net zoveel vooruitgang te maken als Hijzelf. Door de relatie die we met God hebben, kunnen we steeds meer kennis verkrijgen. Hij heeft de macht om wetten uit te vaardigen om de zwakkere intelligenties te instrueren, zodat zij net als Hij de verhoging kunnen ontvangen, van heerlijkheid tot heerlijkheid mogen groeien en alle kennis, macht, heerlijkheid en intelligentie kunnen ontvangen die nodig is om hen in de geestenwereld te verlossen.’8

‘Wij zijn van mening dat God de mens geschapen heeft met een verstand dat kan redeneren en met verstandelijke vermogens die tot ontwikkeling kunnen komen, evenredig aan de mate waarin en de ijver waarmee acht geslagen wordt op het licht dat vanuit de hemel aan het intellect gegeven wordt; en dat, naarmate de mens de volmaaktheid nadert, zijn visie helderder en zijn vreugde groter wordt, totdat hij het kwaad in zijn leven heeft overwonnen en elk verlangen naar zonde verloren heeft, en zoals de mensen van weleer, dat punt in zijn geloofsleven bereikt waarop hij omhuld is door de macht en de heerlijkheid van zijn Schepper en opgenomen wordt om bij Hem te wonen. Maar wij zijn van mening dat niemand dit stadium in een oogwenk kan bereiken.’9

We zijn naar de aarde gekomen om een lichaam te krijgen, kennis op te doen en door geloof te overwinnen.

‘Iedereen weet dat hij eens zal sterven. En het is belangrijk dat we begrijpen waarom wij aan de wisselvalligheden van het leven en aan de dood blootstaan, waarom God ons in de wereld liet komen, waarom wij hier lijden en later naar een andere plek gaan. Wat is het doel van ons bestaan hier? En waarom moeten we eens sterven en hier vandaan gaan? Het is niet meer dan redelijk te veronderstellen dat God hier iets over zou openbaren, en dit onderwerp moeten we meer dan enig ander onderwerp onderzoeken. We moeten het dag en nacht bestuderen, want de wereld is onwetend wat haar ware toestand en relatie [tot God] betreft.’10

‘Het doel van God was al vóór de grondlegging van de wereld dat we een tabernakel zouden krijgen, dat we door getrouwheid kunnen overwinnen en zo een opstanding uit de dood kunnen bewerkstelligen en op die wijze heerlijkheid, eer, macht en heerschappij kunnen krijgen.’11

‘We zijn naar deze aarde gekomen om een lichaam te ontvangen, dat wij in zuivere staat aan God in het celestiale koninkrijk moeten presenteren. Het grote beginsel van geluk ligt in het bezitten van een lichaam. De duivel heeft geen lichaam en dat is zijn straf. Hij is tevreden als hij een lichaam van een mens kan innemen, en toen hij door de Heiland werd uitgedreven, vroeg hij of hij in een kudde zwijnen mocht gaan, wat aangeeft dat hij het lichaam van een zwijn verkiest boven helemaal geen lichaam. Allen die een lichaam bezitten, hebben macht over hen die dat niet bezitten.’12

‘Eeuwig heil betekent dat iemand van al zijn vijanden bevrijd is; want zolang de mens niet over de dood kan zegevieren, is hij niet gered. (…)

‘‘De geesten in de eeuwige wereld zijn als de geesten in deze wereld. Wie in deze wereld zijn geboren en aldus een tabernakel hebben gekregen, sterven en daarna opstaan met een verheerlijkt lichaam, zullen macht hebben over de geesten die geen lichaam hebben gekregen, ofwel hun eerste staat niet hebben behouden, zoals de duivel. De straf van de duivel was dat hij geen lichaam kreeg zoals de mensen.’13

‘Het kennisbeginsel is het heilsbeginsel. Dit beginsel wordt door de getrouwen en ijverigen begrepen; en iedereen die niet genoeg kennis tot zich neemt om te worden gered, zal worden verdoemd. Dit heilsbeginsel krijgen wij door de kennis van Jezus Christus.

‘Eeuwig heil betekent eigenlijk niets meer of minder dan over al onze vijanden te triomferen en hen te onderwerpen. En indien wij de macht bezitten om al onze vijanden in deze wereld te overwinnen en de kennis hebben om in de komende wereld over alle boze geesten te zegevieren, dan hebben wij ons heil verkregen, zoals het geval was met Jezus, die zou regeren totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd had, en de laatste vijand was de dood [zie 1 Korintiërs 15:25–26].

‘Er is een beginsel waar slechts weinig mensen aan gedacht hebben. Niemand kan dit heil bereiken zonder een tabernakel.

‘In deze wereld is de mens van nature zelfzuchtig, eerzuchtig en volop bezig de ander naar de kroon te steken; sommigen zijn echter bereid anderen alsmede zichzelf op te bouwen. Ook in de andere wereld is er een verscheidenheid aan geesten. Sommigen willen uitmunten. En dat was het geval met Lucifer toen hij viel. Hij was uit op zaken die onwettig waren. Daarom werd hij neergeworpen, en er wordt gezegd dat velen hem volgden; en de zwaarte van zijn straf was dat hij nooit een lichaam zal hebben. Dat is zijn straf.’14

God heeft ons morele keuzevrijheid gegeven en het vermogen om tussen goed en kwaad te kiezen.

‘Als mensen hun eeuwig heil willen bewerken, moeten zij zich, voordat ze de wereld verlaten, onderwerpen aan bepaalde regels en beginselen, die al vóór de totstandkoming van de wereld waren vastgesteld. (…) De schepping van de geestelijke en hemelse werelden, en van geestelijke en hemelse wezens gebeurde overeenkomstig de volmaaktste orde en harmonie: hun grenzen en beperkingen werden onherroepelijk vastgelegd en door hen vrijwillig aanvaard in hun hemelse staat, evenals onze eerste ouders op aarde. Daarom is het zo belangrijk, dat allen die op aarde zijn en verwachten het eeuwige leven te beërven de beginselen van eeuwige waarheid aanvaarden en zich eraan onderwerpen.’15

‘Alle mensen hebben recht op keuzevrijheid, want dat heeft God zo ingesteld. Hij heeft de mensen verantwoordelijk voor hun keuzen gemaakt en hun het vermogen gegeven om tussen goed en kwaad te kiezen; om het goede na te streven door in dit leven te kiezen voor een pad dat tot heiliging leidt, dat hier gemoedsrust schenkt en vreugde in de Heilige Geest, en hierna een volheid van vreugde en geluk aan zijn rechterhand; of om een kwade koers te volgen, op te gaan in zonde en rebellie tegen God, waarmee ze in deze wereld verdoemenis over hun ziel afroepen en zichzelf eeuwige schade toebrengen in de toekomende wereld.’16

‘Satan kan ons niet verleiden met zijn verzoekingen, tenzij we er in ons hart mee instemmen en eraan toegeven. Ons bestaan is zo georganiseerd dat we de duivel kunnen weerstaan; als we zo niet waren georganiseerd, zouden we geen keuzevrijheid hebben.’17

‘De duivel heeft alleen macht over ons als wij dat toelaten. Zodra wij ons verzetten aan iets dat van God komt, neemt de duivel de macht over.’18

Op 16 mei 1841 heeft de profeet de heiligen als volgt toegesproken: ‘President Joseph Smith (…) merkte op dat Satan over het algemeen de schuld krijgt van het kwaad dat wij bedrijven, maar als hij de oorzaak van al onze verkeerde daden is, zouden de mensen niet veroordeeld kunnen worden. De duivel kan de mens niet tot kwaaddoen dwingen; het is geheel vrijwillig. Wie de Geest van God weerstaat, kan in verzoeking worden gebracht. De invloed van de hemel onttrekt zich aan allen die weigeren deelgenoot van zulk een grote heerlijkheid te zijn. God zal geen dwangmiddelen gebruiken, en de duivel kan het niet; dergelijke denkbeelden, die door velen [over deze onderwerpen] worden gekoesterd, zijn ongerijmd.’19

Eliza R. Snow heeft geschreven: ‘[Joseph Smith] zei dat het hem niets kon schelen hoe hard we vooruitgaan op het pad der deugd. Weersta het kwaad en u zult veilig zijn; God, mensen en engelen zullen hen die al het kwaad weerstaan niet verdoemen, en de duivels kunnen dat evenmin. De duivel zou evengoed kunnen proberen Jehova te onttronen als te proberen een onschuldige ziel die al het kwaad weerstaat, omver te werpen.’20

Ideeën voor studie en bespreking

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • Welke specifieke waarheden over het heilsplan en het doel van het leven kennen we dankzij de openbaringen aan de profeet Joseph Smith? Hoe hebben die waarheden u geholpen?

  • Joseph Smith heeft over het heilsplan gezegd dat we ‘dit onderwerp […] meer dan enig ander onderwerp [moeten] onderzoeken’ (p. 227) en het ‘een onderwerp [is] dat onze volledige aandacht verdient’ (p. 225). Op welke manieren kunnen we het heilsplan bestuderen? Hoe kunnen we het heilsplan in ons dagelijks leven onze volle aandacht geven? Hoe kunnen we het heilsplan zoal aan anderen uitleggen?

  • Neem Joseph Smiths leringen over de hemelse raadsvergadering en onze eeuwige natuur door (pp. 225–227). Hoe kunnen deze leerstellingen u tot zegen zijn?

  • De profeet heeft getuigd: ‘Alle geesten die God ooit naar de aarde heeft gezonden, hebben de mogelijkheid om zich te ontwikkelen’ (p. 226). Wat betekent dat volgens jullie? Hoe kan deze waarheid van invloed zijn op hoe u met zorgen omgaat? Hoe u over uw waarde en vermogens denkt? Hoe u andere mensen behandelt?

  • Lees de alinea die onderaan pagina 227 begint. Denk na over de zegeningen die we ontvangen als we acht slaan ‘op het licht dat vanuit de hemel (…) gegeven wordt.’

  • Neem Joseph Smiths leringen door over het belang van een stoffelijk lichaam (pp. 227–229). Hoe kan deze kennis van invloed zijn op hoe wij voor ons lichaam zorgen?

  • Lees de laatste twee alinea’s op pagina 230. Denk na over wat deze leringen inhouden voor het gebruik van uw keuzevrijheid. Wat kunnen we specifiek zoal doen om de invloed van Satan te weerstaan?

Relevante teksten: 2 Nephi 2:25; 9:6–12; Alma 34:31–33; LV 76:25–32; 101:78; Abraham 3:22–25

Noten

  1. History of the Church, deel 1, p. 238; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek A-1, p. 175, kerkarchieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City (Utah).

  2. History of the Church, deel 6, pp. 57–58; alinea-indeling gewijzigd; uit een leerrede van Joseph Smith op 15 oktober 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  3. History of the Church, deel 1, p. 98; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek A-1, diverse stukken, kerkarchieven.

  4. History of the Church, deel 2, p. 23. In: ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, april 1834, p. 152.

  5. Aangehaald door William Clayton in een verslag van een ongedateerde leerrede door Joseph Smith in Nauvoo (Illinois); L. John Nuttall, ‘Extracts from William Clayton’s Private Book’, p. 7, Journals of John Nuttall, 1857–1904, L. TomPerry Special Collections, BrighamYoung University, Provo (Utah);afschrift in de kerkelijke archieven.

  6. “Baptism,” een redactioneel artikel in Times and Seasons, 1 september 1842, p. 905; Joseph Smith was de redacteur van het tijdschrift.

  7. History of the Church, deel 6, p. 314; uit een leerrede van Joseph Smith op 7 april 1844 in Nauvoo; opgetekend door Wilford Woodruff, Willard Richards, Thomas Bullock en William Clayton.

  8. History of the Church, deel 6, p. 310–312; uit een leerrede van Joseph Smith op 7 april 1844 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Wilford Woodruff, Willard Richards, Thomas Bullock en William Clayton; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  9. History of the Church, deel 2, p. 8; uit ‘The Elders of the Church in Kirtland, to Their Brethren Abroad’, 22 januari 1834, gepubliceerd in Evening and Morning Star, februari 1834, p. 135.

  10. History of the Church, deel 6, p. 50; uit een leerrede van Joseph Smith op 9 oktober 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards; en Times and Seasons, 15 september 1843, p. 331; deze uitgave van de Times and Seasons werd laat gepubliceerd.

  11. Geciteerd in Martha Jane Knowlton Coray, die een toespraak van Joseph Smith op 21 mei 1843, in Nauvoo (Illinois) optekende; Martha Jane Knowlton Coray, notitieblok, kerkarchieven.

  12. Geciteerd door William Clayton, die een ongedateerde toespraak van Joseph Smith in Nauvoo (Illinois) optekende; in L. John Nuttall, ‘Extracts from William Clayton’s Private Book’, pp. 7–8, dagboeken van L. John Nuttall, 1857–1904, L. Tom Perry Special Collections, Brigham Young University, Provo (Utah); afschrift in de kerkarchieven.

  13. History of the Church, deel 5, p. 403; uit een leerrede van Joseph Smith op 21 mei 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  14. History of the Church, deel 5, pp. 387–388; uit een leerrede van Joseph Smith op 14 mei 1843 in Yelrome (Illinois); opgetekend door Wilford Woodruff; zie ook aanhangsel, p. 562, punt 3.

  15. History of the Church, deel 6, pp. 50–51; alinea-indeling gewijzigd; uit een leerrede van Joseph Smith op 9 oktober 1843 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Willard Richards; en Times and Seasons, 15 september 1843, p. 331; deze uitgave van de Times and Seasons werd laat gepubliceerd; zie ook aanhangel, p. 562, punt 3.

  16. History of the Church, deel 4, p. 45, voetnoot; uit een brief van het Eerste Presidium en de hoge raad aan de heiligen die ten westen van Kirtland (Ohio) wonen, 8 december 1839, Commerce (Illinois), gepubliceerd in Times and Seasons, december 1839, p. 29.

  17. Geciteerd door William P. McIntire, rapporteur van een toespraak van Joseph Smith in het begin van 1841 in Nauvoo (Illinois); William Patterson McIntire, notitieblok 1840–1845, kerkarchieven.

  18. Aangehaald door William Clayton in een verslag van een ongedateerde leerrede door Joseph Smith in Nauvoo (Illinois); L. John Nuttall, ‘Extracts from William Clayton’s Private Book’, p. 8, Journals of L. John Nuttall, 1857–1904, L. Tom Perry Special Collections, Brigham Young University, Provo (Utah); afschrift in de kerkelijke archieven.

  19. History of the Church, deel 4, p. 358; alinea-indeling gewijzigd; uit een leerrede van Joseph Smith op 16 mei 1841, in Nauvoo (Illinois); gepubliceerd in Times and Seasons, 1 juni 1841, p. 429.

  20. History of the Church, deel 4, p. 605; uit een leerrede van Joseph Smith op 28 december 1841 in Nauvoo (Illinois); opgetekend door Eliza R. Snow.

Christ speaking to Moses

‘En de Here God sprak tot Mozes, zeggende: (…) Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’

father reading

‘Het doel van God was al vóór de grondlegging van de wereld dat we een tabernakel zouden krijgen, zodat we door getrouwheid kunnen overwinnen.’