Hoofdstuk 40
Wat zijn trouwe, rechtvaardige vrienden toch geweldig
‘Vriendschap is een van de grote fundamentele beginselen van het ‘mormonisme’. (…) Zij verenigt het mensdom met haar aangename invloed.’
Uit het leven van Joseph Smith
In augustus 1842 stelden de burgerautoriteiten in Missouri alles in het werk om de profeet Joseph Smith gevangen te zetten. Uit angst dat hij zou worden gedood bij zijn arrestatie of op transport naar Missouri, dook de profeet onder. Op 11 augustus liet hij een bericht uitgaan naar verschillende loyale familieleden en vrienden om hem op een eiland in de Mississippi, vlakbij Nauvoo, te ontmoeten. Die nacht kwamen Emma Smith, Hyrum Smith, Newel K. Whitney en anderen aan de oever van de rivier bijeen, waarna zij in een kleine boot naar de afgesproken plek voeren. Blij nam de profeet hen een voor een bij de hand, dankbaar voor de hulp en troost van ware vriendschap. Later schreef hij uitvoerig in zijn dagboek over zijn gevoelens van dankbaarheid voor zijn familie en vrienden. Een paar van die aantekeningen vindt u in dit hoofdstuk terug. Een paar weken later beëindigde de profeet een brief aan de heiligen met woorden die zijn gevoelens voor hen kenbaar maakte: ‘Ik ben, zoals steeds, uw nederige dienaar en nimmer afwijkende vriend, Joseph Smith’ (LV 128:25).
De heiligen beantwoordden de gevoelens van de profeet, want zij zagen hem niet alleen als hun profeet maar ook als hun vriend. Een goede vriend en privésecretaris van Joseph Smith, Benjamin F. Johnson, herinnerde zich: ‘“De profeet Joseph” was als vriend trouw, lankmoedig, edel en betrouwbaar. (…) Als metgezel was hij op sociaal gebied hoogbegaafd — hij was vriendelijk, grootmoedig en opgewekt. (…) Voor zijn plezier worstelde hij soms met een vriend, en nog vaker mat hij zijn kracht met anderen door met de voeten tegen elkaar aan op de grond te zitten en een stok tussen zich in vast te houden. Maar niemand kon hem verslaan. Grapjes, beeldraadsels [met afbeeldingen woorden voorstellen], gedichtjes maken enzovoort, waren zeer gebruikelijk. Maar een of meer van zijn lievelingsliederen zingen kwam het meest voor. (…) En toch, hoewel uitermate sociaal en soms zelfs joviaal, paste hij ervoor zich arrogant op te stellen of zich vrijpostigheden te veroorloven.’1
Joseph Smith was behalve prettig in de omgang ook zachtaardig, zoals een jongeman zich herinnerde: ‘Ik was bij Joseph thuis; hij was daar, en er zaten enkele mannen op het hek. Joseph kwam naar ons toe en sprak met ons. Er kwam een man aangelopen die zei dat het huis van een arme broeder die wat verder weg van de stad woonde de vorige avond was afgebrand. Bijna alle mannen zeiden dat ze medelijden met hem hadden. De profeet luisterde er even naar, stak toen ‘zijn hand in zijn zak, haalde er vijf dollar uit en zei: “Ik heb medelijden met deze broeder ten bedrage van vijf dollar; hoeveel medelijden hebt u?”’2
Wellicht was de grote liefde die Joseph Smith voor zijn vrienden voelde er de oorzaak van dat het voor hem in het bijzonder moeilijk te verteren was dat sommigen van die vrienden hem verraadden. In Nauvoo keerden vrienden in wie de profeet zijn vertrouwen had gesteld zich tegen hem. Er waren echter ook veel vrienden die de profeet trouw bleven en die tot aan het eind aan zijn zijde waren.
Eén zo’n vriend was Willard Richards, lid van het Quorum der Twaalf, die met Joseph en Hyrum Smith en John Taylor in Carthage (Illinois) gevangen werd gezet. Terwijl zij gevangenzaten, werd de mannen toegestaan zich te verplaatsen van een cel op de begane grond naar een gerieflijker slaapkamer op de eerste verdieping van de gevangenis. Kort vóór het martelaarschap gaf de cipier de gevangenen te kennen dat ze veiliger waren in een getraliede cel naast de slaapkamer. Joseph vroeg ouderling Richards, die door zijn vrienden ‘dokter’ werd genoemd, omdat hij medicijnen had gestudeerd: ‘“Als we die cel ingaan, voeg je je dan bij ons?” De dokter antwoordde: “Broeder Joseph, je hebt me niet gevraagd om met je de rivier over te steken — je hebt me niet gevraagd om naar Carthage te komen — je hebt me niet gevraagd om met je naar de gevangenis te gaan — en denk je dat ik je nu in de steek laat? Maar ik zal je zeggen wat ik doe; als je ter dood veroordeeld wordt voor verraad, laat ik me in jouw plaats ophangen, en jij gaat dan vrijuit.” Joseph zei: “Dat kun je niet doen.” De dokter antwoordde: “Toch wel.”’3
Leringen van Joseph Smith
Ware vrienden verlichten elkaars leed en blijven elkaar in tijden van tegenspoed trouw.
Joseph Smith schreef het volgende over de familieleden en vrienden die hem op 11 augustus 1842 kwamen opzoeken toen hij was ondergedoken: ‘Hoe goed en heerlijk was het om pure en heilige vrienden te treffen, gelovig, rechtvaardig en trouw, van wie het hart niet bezwijkt; van wie de knieën stevig zijn en niet knikken, maar die de Heer verwachten, die voor mij zorgen nu de toorn van mijn vijanden op mij wordt uitgestort. (…)
‘Hoe verheven waren mijn gevoelens toen ik dat getrouwe en vriendelijke troepje in de nacht van donderdag, de elfde, ontmoette op het eiland aan de mond van het moeras tussen Zarahemla en Nauvoo; en dan, dat onuitsprekelijke genoegen en die vreugdevolle emoties in mijn boezem, toen ik in die nacht mijn geliefde Emma bij de hand nam — zij, mijn echtgenote, de vrouw van mijn jeugd en de vrouw van mijn hart. Ik blikte in gedachte terug op de vele ervaringen die wij samen hadden gehad, op de vermoeidheid en de moeilijkheden, de zorgen en de pijn, en van tijd tot tijd de vreugde en troost, die wij hadden doorgemaakt, waarmee onze levensweg was bezaaid en ons leven gekroond. O, wat ging er veel door me heen toen ik haar weer zag, (…) onbevreesd, vastberaden en standvastig — mijn onveranderlijke, toegenegen Emma!
‘Ook mijn broer Hyrum was erbij, die mij bij de hand nam — een toegenegen broer. En ik dacht bij mijzelf: broeder Hyrum, wat heb je toch een gelovig hart! O, moge de eeuwige Jehova je kronen met eeuwige zegeningen, als beloning voor de zorg die je mijn ziel hebt gegeven! Hoe groot zijn de smarten die we samen hebben gekend; en weer voelen we ons geknecht door de meedogenloze hand van verdrukking. Hyrum, uw naam zal in het wetboek des Heren worden geschreven, waarop zij die na u komen hun oog gericht zullen houden, opdat zij uw werken tot voorbeeld zullen nemen.
‘En ik dacht: kijk, broeder Newel K. Whitney is er ook. Hoeveel smarten hebben we samen wel niet doorstaan; en nu zien we elkaar weer en delen er weer in. U bent een trouwe vriend in wie de gekwelde mens zijn vertrouwen kan stellen en bij wie hij zich volmaakt veilig kan voelen. Laat de zegeningen van de Eeuwige ook op uw hoofd neerkomen. Hoe warm is dat hart! Hoe gebrand is die ziel op het welzijn van iemand die is uitgeworpen en door bijna alle mensen wordt gehaat! Broeder Whitney, u weet niet half hoe innig ik mijn ziel en hart aan u verpand heb. (…)
‘Ik denk niet dat ik in detail zal treden over die gewijde nacht, die ik nooit meer zal vergeten, maar het zijn de namen van de getrouwen die ik hier wil optekenen. Ik heb ze als mijn vrienden leren kennen in voorspoedige tijden; en nu, in tijden van tegenspoed, zijn zij nog steeds en zoveel te meer mijn vrienden. Zij hebben de God lief die ik dien; zij hebben de waarheden lief die ik verkondig; zij hebben de deugdzame en heilige leerstellingen lief die ik in mijn boezem koester met de warmste gevoelens van mijn hart; en met een ijver die niet ontkend kan worden. (…)
‘(…) Ik hoop dat ik [mijn vrienden] zal weerzien, dat ik voor hen mag arbeiden en hun ook vertroosting mag brengen. Zo lang ik leef zullen ze altijd een vriend hebben; mijn hart zal liefhebben, mijn handen zullen arbeiden voor wie mij liefhebben en voor mij willen arbeiden, en ik zal mijn vrienden immer trouw blijven. Zal ik ondankbaar zijn? Zeker niet! God verhoede dat!’4
Op 23 augustus 1842 vervolgde de profeet: ‘Ik voel mijn gevoelens (…) jegens mijn vrienden opbloeien, terwijl ik de deugden en goede eigenschappen en kenmerken overdenk van de weinige getrouwen die ik nu opteken in het wetboek des Heren, — die aan mijn zijde zijn gebleven in elk gevaarlijk uur, deze laatste vijftien lange jaren — bijvoorbeeld, mijn bejaarde en geliefde broeder, Joseph Knight sr., die onder de eersten was die mij voorzag van de noodzakelijkste levensbehoeften, terwijl ik begon aan het werk van de Heer en het fundament legde van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Vijftien jaar is hij trouw en gelovig gebleven, en evenwichtig en voorbeeldig, en deugdzaam en minzaam, zonder naar links of naar rechts af te wijken. Voorwaar, hij is een rechtvaardig man. Moge de Almachtige God het leven van deze oude man sparen tot in lengte van dagen; en moge zijn bevende, gepijnigde en gebroken lichaam hernieuwd worden en zijn gezondheid voortdurend verbeteren, indien het uw wil is, o God; opdat er van hem gezegd zal worden door de zoons van Zion, zolang die nog op aarde zijn, dat deze man getrouw was in Israël; en dat daarom zijn naam nooit zal worden vergeten. (…)
‘(…) Ofschoon ik de weinige getrouwen die nu in leven zijn gedenk, wil ik ook mijn getrouwe vrienden die dood zijn gedenken, want dat zijn er velen; en overvloedig was de vriendelijkheid — als van een vader of een broer — die mij is betoond; en nu ik door de Missourianen word opgejaagd, heb ik aan veel van die vriendelijke daden moeten terugdenken. (…)
‘Er zijn veel mensen voor wie mijn liefde sterker is dan de dood. Aan hen heb ik mijn trouw verpand — aan hen zal ik mijn trouw blijven verpanden, totdat God mij terugroept.’5
Vriendschap verenigt het mensdom en verdrijft haat en onbegrip.
‘Het kan mij niets schelen wat voor karakter iemand heeft; als hij mijn vriend is, een ware vriend, dan zal ik een vriend voor hem zijn, en hem het evangelie van heil prediken en hem goede raad geven en in moeilijkheden bijstaan.
‘Vriendschap is een van de grote, fundamentele beginselen van het “mormonisme”; [zij is bedoeld] om een ommekeer en beschaving in de wereld teweeg te brengen, een einde te maken aan oorlogen en twisten, en mensen te verbroederen. (…)
‘(…) Vriendschap is als het ijzer dat broeder [Theodore] Turley in zijn smederij aan ijzer smeedt; zij verenigt het mensdom met haar aangename invloed.’6
‘De soort vriendschap die door intelligente mensen als oprecht wordt gezien, moet liefde als grondslag hebben, en die liefde moet deugd als grondslag hebben, wat net zo zeer deel is van religie als licht een deel van Jehova is. Vandaar de woorden van Jezus: “Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden.” [Johannes 15:13.]’7
Toen de profeet Joseph Smith en verschillende anderen in maart 1839 in de gevangenis te Liberty (Missouri) gevangenzaten, schreef de profeet het volgende aan de leden van de kerk: ‘We hebben gisteravond een paar brieven gekregen — een van Emma, een van Don C. Smith [Josephs broer] en een van bisschop [Edward] Partridge — alle met hartverwarmende en opbeurende woorden. De inhoud deed ons zeer veel genoegen. We hebben het lang zonder informatie moeten stellen; vandaar dat die brieven voor ons als een fris briesje waren, hoewel onze vreugde werd getemperd toen we lazen over het leed van de arme, veel gepijnigde heiligen. En u kunt wel bevroeden dat de sluizen van ons hart opengingen en dat onze ogen zich met tranen vulden, hoewel iemand die niet onterecht en zonder enige reden in een gevangenis heeft gezeten er weinig idee van zal hebben hoe aangenaam de stem van een vriend is; een blijk van vriendschap van wie dan ook, roept altijd sympathieke gevoelens wakker; het brengt ogenblikkelijk alles wat in het verleden is gebeurd in herinnering, het pakt het heden vast met de felheid van de bliksem, en het grijpt de toekomst aan met de gretigheid van een tijger, het doorkruist alle gedachten, van de ene naar de andere, totdat uiteindelijk alle vijandschap, kwaadwilligheid en haat, en voorbije meningsverschillen, misverstanden en wangedrag verslagen aan de voeten van de hoop liggen.’8
Heiligen van God zijn ware vrienden van elkaar.
De profeet heeft in augustus 1835 het volgende briefje geschreven aan een lid van de kerk: ‘Wij herinneren ons uw gezin nog, evenals alle andere gezinnen die als eerste de waarheid hebben aanvaard. We herinneren ons uw verliezen en verdriet. Onze band met u is niet verbroken. We delen met u in het kwade en het goede, in vreugde en verdriet. Onze band is volgens ons sterker dan de dood en zal nooit worden verbroken.’9
De profeet heeft het volgende gezegd over een feest dat hij in januari 1835 in Kirtland bijwoonde: ‘Ik heb een groot feest bijgewoond bij bisschop Newel K. Whitney thuis. Het feest was naar de orde van de Zoon van God — de kreupelen, de verlamden en de blinden waren uitgenodigd, volgens de aanwijzingen van de Heiland [zie Lucas 14:12–13]. (…) Het gezelschap was groot, en voordat we aan tafel gingen, zongen we een paar lofzangen van Zion; en ons hart verheugde zich over het voorproefje dat we kregen van de vreugden die de heiligen in ruime mate zullen smaken wanneer ze bijeenvergaderd zijn op de berg Zion, om voor eeuwig van elkaars gezelschap te genieten, ja, van alle hemelse zegeningen, wanneer er niemand meer zal zijn die hen lastig valt of hen angst aanjaagt.’10
Zuster Presendia Huntington Buell probeerde Joseph Smith te bezoeken toen hij in 1839 in de gevangenis te Liberty zat, maar de cipier wilde haar niet toelaten. De profeet schreef haar later: ‘O, welke vreugde had het ons geschonken als we onze vrienden hadden kunnen zien! Het zou mij heel blij hebben gemaakt als het mij vergund was met u te kunnen spreken, maar we hebben te maken met tirannieke krachten. (…) Ik hoop dat [uw man] en u weten dat ik een ware vriend ben. (…) Geen tong kan verwoorden welke onuitsprekelijke vreugde een man voelt als hij, na vijf maanden in gevangen te hebben gezeten, het gezicht van een vriend aanschouwt. Het komt mij voor dat mijn hart vanaf nu zachter zal zijn dan het ooit geweest is. En tegelijk lijd ik pijn als ik nadenk over het verdriet van de kerkleden. O, dat ik bij hen kon zijn! Ik zou voor geen enkele arbeid of ontbering terugdeinzen om hen vertroosting te brengen. Hoe zeer zou ik de zegen willen smaken om mijn stem weer onder de heiligen te laten klinken. Ik zou mijn ziel voor Gods aangezicht uitstorten ter hunner lering.’11
In Nauvoo (Illinois), waar veel kerkleden berooid waren aangekomen, predikte de profeet als volgt: ‘We behoren sympathie te koesteren voor de gekwelden onder ons. Als er een plek op aarde is waar men die geest behoort te koesteren en olie en wijn op de wonden van de gekwelden behoort te gooien dan is het wel deze plek. En die geest is hier betoond, en hoewel iemand die hier binnenrijdt een vreemde en een gekwelde is, vindt hij hier een broeder en een vriend, die hem ogenblikkelijk hulp zal bieden.
‘Ik zou het een grote zegen vinden als ik, wanneer ik met problemen te maken krijg, op een plek zou zijn waar ik omringd word door broeders en vrienden.’12
George A. Smith, de neef van de profeet, herinnerde zich: ‘Aan het eind van het gesprek sloeg Joseph zijn armen om me heen, hield me stevig vast en zei: “George, ik heb je net zo lief als mijn eigen leven.” Daar werd ik zo door aangegrepen, dat ik nauwelijks kon spreken.’13
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.
-
Lees de eerste alinea op p. 493. Ga dan naar pp. 495–497 en lees wat Joseph Smith waardeerde in Emma Smith, Hyrum Smith, Newel K. Whitney en Joseph Knight sr. Waarom denkt u dat hun vriendschap zo’n troost voor hem is geweest in moeilijke tijden? Op welke manieren heeft u zich bij tegenspoed gesteund gevoeld door vrienden? Wat kunnen we doen om anderen steun te bieden in geval van beproevingen?
-
De meeste verhalen in dit hoofdstuk gaan over de waarde van ware vriendschap in moeilijke tijden. Maar in de alinea die onderaan p. 493 begint, spreekt Benjamin F. Johnson over hoe prettig Joseph Smith in de omgang was in betere tijden. Wat leert u van deze omschrijving? Hoe komt het onze vriendschappen en familiebanden ten goede als we tijd vrij maken om met elkaar te spelen en te lachen?
-
Bestudeer de voorlaatste alinea op p. 497. Waarom denkt u dat Joseph Smith vriendschap ‘een van de grote fundamentele beginselen van het “mormonisme”‘ noemt. Op welke manieren kan het herstelde evangelie mensen ertoe aanzetten elkaar als vriend te zien? Hoe zijn de presidenten van de kerk voorbeelden van vriendschap met alle mensen geweest?
-
Lees de laatste alinea op pagina 497. Hoe is vriendschap als het smeden van ijzer aan ijzer?
-
Lees de eerste volledige alinea op p. 500 en die daarop volgt. Merk op dat er verwezen wordt naar ‘olie en wijn’, uit de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10:34). Wat kunnen we specifiek doen om de raad van de profeet op te volgen? Om het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan op te volgen?
Relevante teksten: 1 Samuel 18:1; Spreuken 17:17; 2 Nephi 1:30; Mosiah 18:8–10; Alma 17:2; LV 84:77; 88:133