Hoofdstuk 45
Wat Joseph Smith zelf van zijn profetische zending vond
‘Ik wil slechts goeddoen aan alle mensen.’
Uit het leven van Joseph Smith
Vanaf het begin van de bediening van de profeet Joseph Smith is zijn leven in gevaar geweest. Hoewel de Heer hem vaak uit de handen van zijn vijanden had bevrijd, wist de profeet dat hij, als hij eenmaal zijn zending op aarde had voltooid, weleens zou kunnen sterven. ‘Sommigen denken dat broeder Joseph niet kan sterven’, zei hij in 1842 bij een begrafenis in Nauvoo, ‘maar dat is een vergissing. Het is waar dat ik soms de belofte kreeg dat ik zou blijven leven om bepaalde dingen tot stand te brengen, maar nu die dingen achter de rug zijn, heb ik geen enkele belofte dat ik in leven blijf. Ik ben net zo onderhevig aan de dood als ieder ander mens.’1
De profeet was zich er heel goed van bewust dat hij en alle andere heiligen in Nauvoo zich hoe langer hoe meer in een gevaarlijke situatie bevonden. Toen Nauvoo zich begon uit te breiden, begonnen sommige mensen in de streek zich zorgen te maken over de groeiende politieke en economische invloed van de heiligen. Weer doken er bendes op om hen het leven zuur te maken. Vooral het leven van de profeet was in gevaar, want de autoriteiten in Missouri stelden alles in het werk om hem gevangen te nemen. Bovendien waren er afvalligen van de kerk die steeds vijandiger werden en zijn leven zochten. Op 6 augustus 1842 verklaarde de profeet dat de tijd zou aanbreken dat de leden van de kerk gedwongen waren uit Nauvoo te vertrekken:
‘Ik profeteerde dat de heiligen nog veel leed zouden moeten doorstaan en naar de Rocky Mountains zouden worden verdreven. Velen zouden afvallen, anderen zouden door onze vervolgers gedood worden, of door blootstelling aan de elementen van de natuur of ziekten het leven verliezen. Sommigen zouden het over-leven, steden bouwen en er getuige van zijn dat de heiligen in de Rocky Mountains een machtig volk worden.’2
In de leerredes en geschriften die hij in de laatste jaren van zijn leven heeft uitgesproken en uitgegeven, klinkt een urgente ondertoon door. Daar hij wist dat hij niet veel tijd meer had, werkte hij hard om de heiligen alles te leren wat God aan hem had geopenbaard. Hij probeerde ze zoveel mogelijk voor te bereiden op die waarheden. Ook bracht hij zijn grote liefde voor de heiligen onder woorden, waarbij hij zelfs zei bereid te zijn om voor hen te sterven: ‘Ik ben bereid mij te laten offeren om het grootst mogelijke profijt en nut tot stand te brengen.’3
Het is opmerkelijk dat de profeet, hoewel hij zoveel vervolging te verduren had en de groeiende kerk zoveel eisen aan hem stelde, de tijd vond om te laten blijken dat hij om elk kerklid afzonderlijk gaf. Veel heiligen herinnerden zich in de jaren daarna de liefde en genegenheid die de profeet Joseph hun betoonde.
Aroet L. Hale herinnerde zich: ‘De profeet (…) kwam vaak het Mansion [House] uitlopen om honkbal met ons jongens te spelen. Zijn zoon Joseph was van mijn leeftijd. [De profeet] Joseph hield zich altijd aan de regels. Hij was vanger totdat het zijn beurt was om de knuppel ter hand te nemen, waarna hij, want hij was heel sterk, de bal zo ver sloeg dat we de jongen die achter de bal aanging altijd toeriepen om een maaltijd mee te nemen. Daar moest de profeet altijd om lachen. Joseph was altijd opgewekt en vrolijk.’4
Margarette McIntire Burgess herinnerde zich ook een ervaring met de profeet in Nauvoo: ‘Mijn oudere broer en ik gingen naar school, vlakbij het gebouw dat bekendstond als de winkel van Joseph. Het had de vorige dag geregend, en de grond was erg modderig, vooral in die straat. Mijn broer Wallace en ik kwamen in de modder vast te zitten en konden er niet meer uit komen. En als kinderen begonnen we natuurlijk te huilen omdat we dachten dat we daar moesten blijven. Maar toen ik opkeek, zag ik de liefdevolle vriend van de kinderen, de profeet Joseph, naar ons toe komen. Al snel had hij ons op hogere en drogere grond gezet. Toen boog hij zich voorover en haalde de modder van onze schoentjes af. Hij pakte zijn zakdoek en veegde onze tranen af. Hij sprak vriendelijke en opbouwende woorden tot ons en stuurde ons vrolijk naar school. Was het een wonder dat ik van die grote, goede en edele man van God hield?’5
Leringen van Joseph Smith
Profeten verkondigen wat God hun openbaart; wij proberen hun woorden te begrijpen en in praktijk te brengen.
‘Ik denk de hele dag na, meer dan over enig ander ding, hoe ik de heiligen Gods begrip kan geven van de visioenen die als een vloedgolf over mij komen. O, hoezeer wil ik u zaken ontvouwen die nog nooit bij u opgekomen zijn! Maar armoede en wereldse beslommeringen houden dat tegen. (…)
“Hosanna, hosanna, hosanna, almachtige God, dat we juist nu verlicht mogen worden. Ik weet niet hoe ik het onder woorden moet brengen. Ik ben niet geleerd, maar ik weet wel wat ik voel. O, dat ik de taal van een aartsengel tot mijn beschikking had om mijn gevoelens aan mijn vrienden kenbaar te maken! Maar ik verwacht dat niet in dit leven.’6
‘Het is uitermate moeilijk om dit geslacht iets bij te brengen. U kunt het vergelijken met het splijten van een knoest met een maïskoek als wig en een pompoen als hamer. Zelfs de heiligen zijn traag van begrip.
‘Ik heb jarenlang geprobeerd om de geest van de heiligen op de zaken van God voor te bereiden; maar we zien geregeld dat sommigen van hen, na alles wat ze voor het werk van God hebben doorstaan, als glas uiteenspatten zodra er iets verschijnt wat niet met hun tradities overeenstemt: zij kunnen het vuur niet verdragen. Hoeveel mensen kunnen een celestiale wet naleven, en volharden en hun verhoging ontvangen? Ik weet het niet, want velen zijn geroepen, maar weinigen gekozen [zie LV 121:40].’7
‘Ik ben niet zoals andere mannen. Ik word voortdurend beziggehouden door de dagelijkse gang van zaken en ik moet mij volledig verlaten op de levende God voor alles wat ik zeg op gelegenheden zoals deze [een begrafenis]. (…)
‘Als ik de inspiratie, openbaring en longen had om u te vertellen wat er allemaal aan mij geopenbaard is, dan zou iedereen in deze bijeenkomst naar huis gaan en zich vanaf nu over religie in eeuwige stilte hullen, totdat ze meer verstand van goddelijke zaken hadden.
‘Waarom bent u er zo zeker van dat u de dingen Gods begrijpt, terwijl de dingen Gods zo onzeker zijn voor u? Het staat u vrij van de kennis en wijsheid te nemen die ik u kan geven.’8
‘Sommige mensen zeggen dat ik een gevallen profeet ben, omdat ik niet meer van het woord des Heren onthul. Waarom doe ik dat niet? Zouden we dat aankunnen? Nee! Niemand in deze kamer.’9
‘Ik zal u van tijd tot tijd verkondigen wat de Heilige Geest aan mij heeft geopenbaard. Alle leugens die nu over mij worden verteld komen van de duivel, en de invloed van de duivel en zijn dienstknechten zullen tegen het koninkrijk van God worden gebruikt. De dienstknechten Gods verkondigen niets anders dan de beginselen van het eeuwige leven, aan hun werken zult u hen kennen. Een goed man zal het goede en de heilige beginselen bespreken, en een slecht man het slechte. Ik wil al die slechte beginselen, leugenaars enz., in de naam van de Heer berispen, en ik waarschuw u allen om op te letten wie u volgt. Ik roep u op acht te slaan op alle deugden en leringen die ik u heb gegeven. (…)
‘Ik leg u nogmaals ter overweging voor — voeg bij uw geloof deugd, liefde enz. Ik zeg in de naam des Heren dat als die eigenschappen in u zijn, u vruchtdragend zult zijn [zie 2 Petrus 1:5–8]. Ik getuig dat niemand anders dan ik de macht bezit om te openbaren: dingen in de hemel, op aarde en in de hel. (…) Ik beveel u allen bij God aan, opdat u alles moogt beërven; en moge God zijn zegen eraan toevoegen.’10
Hoewel profeten hun tekortkomingen hebben, zijn zij door God geroepen om zijn volk te leiden.
Op 6 november 1835 schreef de profeet in zijn dagboek: ‘Ik werd vanochtend voorgesteld aan een man uit het oosten. Na mijn naam vernomen te hebben, merkte hij op dat ik slechts een mens was, waarmee hij wilde aangeven dat iemand aan wie de Heer zijn wil openbaarde, iets meer moest zijn dan een mens. Hij leek de woorden die Jakobus had gesproken, dat [Elia] slechts een mens zoals wij was, vergeten te zijn. Toch had Elia zoveel macht bij God dat Hij, in antwoord op zijn gebeden, de hemelen sloot, zodat het drie jaar en zes maanden niet regende; en hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten [zie Jakobus 5:17–18]. Dat typeert de duisternis en de onwetendheid waarin dit geslacht verkeert, men vind het onvoorstelbaar dat een mens [omgang] met zijn Maker heeft.’
‘Wanneer heb ik iets verkeerds van dit spreekgestoelte verkondigd? Wanneer was ik ooit in verwarring? Ik wil in Israël overwinnen, alvorens ik heenga en nooit meer gezien word. Ik heb u nooit gezegd, dat ik volmaakt was; maar er zijn geen fouten in de openbaringen die ik heb onderricht. Moet ik dan als een nutteloos vod worden weggeworpen?’12
‘Hoewel ik fouten bega, bega ik niet de fouten waarvan ik word beschuldigd: wat ik verkeerd doe, komt door de gebreken die de mens eigen zijn. Geen mens is zonder fouten. Zelfs Jezus zou in uw ogen, als Hij hier was, niet zonder fouten zijn. Zijn vijanden zeiden allerlei kwaads over Hem — zij wilden Hem allemaal op een fout betrappen.’13
Op 29 oktober 1842 schreef Joseph Smith in zijn dagboek: ‘Ik (…) ging naar de winkel toe [in Nauvoo (Illinois)], waar een groepje broeders en zusters op mij wachtte, dat vanochtend uit de buurt van New York City was aangekomen. (…) Ik zei ze dat ik een mens was zoals zij, en dat ze van mij niet moesten verwachten dat ik volmaakt was; als ze van mij volmaaktheid verlangden, zou ik dat ook van hen verlangen; maar als zij het konden opbrengen om met mijn zwakheden en die van de algemene autoriteiten te leven, ik dat evenzo met die van hen zou doen.’14
Ondanks tegenwerking vervullen profeten de zending die God hun heeft gegeven.
‘Ik ben blij en dankbaar dat ik mij bij u heb kunnen voegen. Er was onze vijanden veel aan gelegen om mij naar Missouri af te voeren en mij van het leven te beroven; maar de Heer heeft ze de weg versperd en ze hebben hun plannen tot op heden niet kunnen verwezenlijken. God heeft ervoor gezorgd dat ik uit hun handen bleef. Ik heb de goede strijd gestreden. (…)
‘Ik zal over al mijn vijanden zegevieren: mij begint de zege hier te beurt te vallen, zoals ik ook elders zal zegevieren. Al wie tegen mij opstaan, zullen voorzeker het gewicht van hun ongerechtigheid op hun eigen hoofd voelen.’15
‘Ik spreek stoutmoedig, in geloof en met gezag. (…) Ik weet wat ik zeg; ik begrijp mijn zending en arbeid. God almachtig is mijn schild; en wat kan de mens doen als God mijn vriend is? Ik zal niet vóór mijn tijd geofferd worden, en dan ik ga ik vrijwillig. (…) Ik ben God dankbaar dat Hij mij voor mijn vijanden behoedt. Ik heb alleen omwille van de waarheid vijanden. Ik wil slechts goeddoen aan alle mensen. Ik bid voor alle mensen.’16
‘Als God mij niet voor dit werk had geroepen, zou ik ervoor terugdeinzen. Maar ik kan er niet van wegrennen: ik twijfel niet aan de waarheid.’17
‘Ik ben een ruwe steen. De hamer en de beitel hadden mij nog nooit beroerd voordat de Heer mij in de hand nam. Ik verlang alleen de scholing en wijsheid van de hemel.’18
‘Vanmorgen wil ik profeteren en getuigenis geven dat alle gezamenlijke aardse en helse machten deze jongen niet zullen en niet kunnen overwinnen, want ik heb een belofte van de eeuwige God. Als ik heb gezondigd, heb ik dat niet moedwillig gedaan; maar ik heb mij wel beziggehouden met de dingen Gods.’19
‘Als mensen ervoor kiezen op het fundament van andere mensen te bouwen, doen zij dat op eigen risico, zonder gezag van God; en wanneer de regen valt en de winden waaien, zal hun fundament van zand blijken te zijn, en dat zal geheel en al uit elkaar vallen.
‘Heb ik op het fundament van mensen gebouwd? Ik heb alle waarheid gekregen die de christelijke wereld in zijn bezit heeft, en los daarvan bovendien onafhankelijke openbaring, en God zal mij laten zegevieren.’20
Profeten hebben de mensen onder wie zij dienen lief en willen hen zo goed mogelijk leiden, zelfs als ze hen moeten berispen.
‘Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden’ [Johannes 15:13]. Ik weet dat honderden, duizenden van mijn broeders bereid zijn hun leven voor mij op te offeren.
‘De lasten die op mijn schouders gelegd worden, zijn erg zwaar. Mijn vervolgers gunnen me geen rust, en ik merk dat te midden van alle aangelegenheden en zorgen de geest gewillig, maar het vlees zwak is. Hoewel ik door mijn hemelse Vader geroepen ben het fundament van dit grote werk en koninkrijk in deze bedeling te leggen, en van zijn geopenbaarde wil tot het verstrooide Israël te getuigen, ben ik net zo gevoelig voor de menselijke impulsen als anderen, en als de profeten vanouds. (…)
‘Ik zie geen fouten in de kerk, laat mij derhalve met de heiligen uit het graf herrijzen, of ik nu opstijg naar de hemel of neerdaal naar de hel, of naar enig andere plek. En als we naar de hel gaan, zetten we de duivels buiten de deur en maken er een hemel van. Waar dit volk is, daar is een goede gemeenschap.’21
‘De heiligen hoeven niet te denken dat ik niet weet wat er allemaal omgaat, omdat ik ongedwongen met ze omga en omdat ik vrolijk en opgewekt ben. Het kwaad, in welke vorm dan ook, kan niet in de kerk getolereerd worden, en als ik er ben zal het ook geen kans krijgen; want zolang ik de kerk leid, ben ik vastbesloten dat goed te doen.’22
‘Als ik zo bevoorrecht ben om God te begrijpen en de beginselen duidelijk in uw hart te griffen, zodat de Geest die op u kan bezegelen, laat dan eenieder van nu af aan zwijgzaam toeluisteren, hun hand op de mond leggen en nooit meer iets in woord of daad tegen de man Gods of de dienstknechten Gods ondernemen. (…) Als ik u kennis van Hem bijbreng, dan dienen alle vervolgingen jegens mij op te houden. Dan zult u weten dat ik zijn dienstknecht ben, want ik spreek met gezag. (…)
‘(…) Ik kan de beginselen van het eeuwige leven proeven, en dat kunt u ook. Ze zijn me door de openbaringen van Jezus Christus gegeven; en ik weet dat als ik u deze woorden van het eeuwige leven geef, zoals ze aan mij zijn gegeven, u ze ook zult proeven en ze zult geloven. U zegt dat honing zoet is, en dat vind ik ook. Ik kan ook het eeuwige leven proeven. Ik weet dat het goed is; en als ik u vertel over de dingen die ik door inspiratie van de Heilige Geest heb ontvangen, bent u gebonden om ze als iets heerlijks te ontvangen, en er steeds meer van te genieten. (…)
‘Ik heb mijn woorden tot u allen gericht — rijk en arm, slaaf en vrije, groot en klein. Ik koester geen kwade gevoelens jegens iemand. Ik heb u allen lief, maar ik haat bepaalde daden van u. Ik ben uw beste vriend, en als mensen hun doel missen, is dat hun eigen schuld. Indien ik iemand berisp en hij mij daarom haat, is hij een dwaas; want ik houd van alle mensen, vooral van u, mijn broeders en zusters.
‘(…) U kent mij niet; u hebt nooit mijn hart gekend. Niemand kent mijn geschiedenis. Ik kan die niet vertellen en zal daar ook nooit aan beginnen. Ik neem het niemand kwalijk als ze mijn geschiedenis niet geloven. Als ik niet zelf had meegemaakt wat mij is overkomen, zou ik het zelf niet geloven. Ik heb sinds mijn geboorte nog nooit iemand iets aangedaan. Ik ben altijd een voorstander van vrede geweest.
‘Ik kan niet rusten totdat al mijn werk is volbracht. Ik heb nooit kwade gedachten, en doe nooit iets om een medemens kwaad te doen. Als ik door de bazuin van de aartsengel wordt geroepen en geoordeeld zal worden, zult u me allemaal kennen. Ik zal er niets meer aan toevoegen. God zegene u.”23
Ideeën voor studie en bespreking
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.
-
Lees op p. 553 over de vervolging waar Joseph Smith in Nauvoo mee te maken kreeg. Lees daarna op p. 555 de verhalen waarin hij met de kinderen in Nauvoo speelt en hen helpt. Waarom denkt u dat hij toch zo vrolijk en liefdevol bleef? Bedenk wat u kunt doen om vrolijk en liefdevol te blijven in tijden van tegenspoed.
-
Lees de derde en vierde alinea op p. 556, en neem nota van de teleurstelling van de profeet Joseph, omdat de heiligen niet klaar waren voor alles wat hij hun wilde leren (zie pp. 556–557). Wat kan ons ervan weerhouden om meer waarheid te ontvangen? Wat kunnen wij doen om onszelf ‘op de zaken van God voor te bereiden’?
-
Lees de alinea die onderaan p. 557 begint en de twee daaropvolgende alinea’s. Welke raad zou u aan iemand geven die weigert een kerkleider te volgen, omdat die leider tekortkomingen had? Lees de derde volledige alinea op p. 558 en overdenk hoe die verklaring op al onze relaties van toepassing is.
-
Joseph Smith verwoordde zijn geloof dat God hem zou beschermen en de kans zou bieden om zijn zending te voltooien (pp. 558–559). Welke ervaringen hebt u gehad waarin God u geholpen heeft om uw taken in uw gezin of voor uw kerkroeping te vervullen?
-
Bestudeer de eerste twee alinea’s van pagina 560. Wanneer is voor u de waarheid zeer zoet geweest? Hoe kunnen we ons verheugen in de woorden van een profeet of andere kerkleider, zelfs als hij ons berispt voor onze wandaden?
-
Neem snel het hoofdstuk door en ga op zoek naar een of twee verklaringen die u in het bijzonder aanspreken? Wat waardeert u in de verklaringen die u hebt uitgekozen? Hoe heeft dit hoofdstuk uw getuigenis van de profeet Joseph Smith versterkt?
Relevante teksten: Daniël 2:44–45; 2 Timoteüs 4:6–8; Jakob 1:17–19; Mosiah 2:9–11; Mormon 9:31