Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 9: Gaven van de Geest


Hoofdstuk 9

Gaven van de Geest

‘Als u het evangelie met een oprecht hart gehoorzaamt, beloof ik u in de naam van de Heer dat de gaven die onze Heiland heeft beloofd u zullen volgen.’

Uit het leven van Joseph Smith

Op het titelblad van het Boek van Mormon wordt uitgelegd hoe deze opmerkelijke Schriftuur aan de wereld ter beschikking zou worden gesteld. Lang geleden zijn de gouden platen ‘geschreven en verzegeld en in de hoede des Heren verborgen, opdat zij niet zouden worden vernietigd.’ In de laatste dagen moesten zij ‘te voorschijn […] komen’ en vertaald worden ‘door de gave en macht Gods’. Voor de vervulling van die profetieën koos God Joseph Smith om de heilige kronieken te vertalen. Het is duidelijk dat Josephs vermogen om de oude tekens te vertalen niet door scholing kwam: hij kon uitsluitend lezen, schrijven en rekenen op het niveau van het voortgezet onderwijs. Zijn vermogen om eeuwenoude kronieken te vertalen die geschreven waren in een taal die hij niet kende, kreeg hij als een gave van God zelf.

Emma Smith, een van de eerste die haar mans werk ondersteunde door als schrijver te fungeren, getuigde van deze goddelijke gave: ‘Niemand had het manuscript kunnen dicteren, tenzij hij geïnspireerd was; want toen ik voor hem als schrijver [optrad], dicteerde [Joseph] mij urenlang; en na de maaltijd, of na een onderbreking, begon hij altijd waar hij opgehouden was zonder het manuscript in te kijken of een deel te laten voorlezen.’1

De Heer gaf de profeet essentiële materiële hulp waardoor hij verder kon gaan met het vertaalwerk. Joseph Knight sr., vriend van de profeet, gaf Joseph meer dan eens geld en voedsel. Toen de situatie eens uiterst nijpend was geworden, reisde broeder Knight naar de woning van de profeet om Joseph en Oliver ‘een vat makreel en wat gelinieerd schrijfpapier’ te geven, alsmede ‘negen of tien schoven graan en twee of drie mud piepers [aardappelen]’. Broeder Knight herinnerde zich later: ‘Joseph en Oliver (…) kwamen thuis en troffen mij daar met de proviand, en ze waren blij, want ze hadden niets meer.’2

In april en mei 1829 werd het vertaalwerk van de profeet in zijn woning te Harmony (in Pennsylvania) regelmatig onderbroken door vervolging. Oliver Cowdery schreef een vriend, David Whitmer, over het heilige werk en vroeg hem of zij het werk bij hem thuis in Fayette (in de staat New York) mochten voortzetten. Zo gebeurde het dat de profeet en Oliver eind mei of begin juni 1829 met David Whitmer en zijn paard en wagen naar de boerderij van Davids vader, Peter Whitmer sr., reisden. In de maand juni werd in een bovenkamer van de woning van vader Whitmer de vertaling door de macht en gave Gods voltooid.

Oliver Cowdery beschreef hoe heerlijk het was om als schrijver van de profeet te fungeren: ‘Dit waren dagen om nooit te vergeten — te zitten binnen het bereik van een stem die door inspiratie uit de hemel werd bevolen te spreken, wekte de allergrootste dankbaarheid op van dit hart! Dag in dag uit ging ik zonder onderbreking verder om de woorden uit zijn mond op te schrijven, terwijl hij met de Urim en Tummim (…) de geschiedenis of kroniek vertaalde die het “Boek van Mormon” heet.’3

In die periode merkte Joseph Smith dat hij de goddelijke gave alleen had als hij goed genoeg leefde om leiding van de Geest te ontvangen. David Whitmer heeft daarover verteld: ‘Op een ochtend was [Joseph Smith] zich aan het klaarmaken om verder te gaan met de vertaling toen er thuis iets mis ging waardoor hij boos werd. Zijn vrouw, Emma, had iets verkeerd gedaan. Oliver en ik gingen naar boven en even later kwam Joseph ook om met de vertaling verder te gaan, maar hij kon niets doen. Hij kon geen lettergreep vertalen. Hij ging naar beneden, naar de boomgaard en smeekte de Heer om vergeving. Hij bleef ongeveer een uur weg — kwam weer naar huis, vroeg Emma om vergeving en kwam weer bij ons boven. Toen ging hij met succes verder met vertalen. Hij kon alleen maar vertalen als hij nederig en getrouw was.’4

De jonge profeet maakte nederig en getrouw gebruik van de gave die God hem had gegeven en tussen het begin van april en eind juni 1829 vervulde hij de schijnbaar onmogelijke taak om bijna het hele Boek van Mormon te vertalen.

Leringen van Joseph Smith

Ieder van ons krijgt gaven van de Geest en ieders gaven zijn nodig in de kerk

Geloofsartikelen 1:7: ‘Wij geloven in de gave van talen, profetie, openbaring, visioenen, gezondmaking, uitlegging van talen enzovoort.’5

‘Wij (…) geloven in profetie, talen, visioenen, openbaringen, gaven en genezingen; en dat deze dingen alleen met de gave van de Heilige Geest te krijgen zijn.’6

Amasa Potter herinnerde zich later: ‘Ik herinner me dat de profeet opstond om een groot publiek toe te spreken tussen de bomen ten westen van de tempel in Nauvoo. Hij zei dat hij zou prediken aangaande gaven van de Geest. (…) Joseph zei dat elke heilige der laatste dagen een gave had en dat de Heilige Geest die zou openbaren als hij of zij een rechtschapen leven leidde en erom vroeg.’7

‘Paulus zegt: “Wij geloven in de gave van talen, profetie, openbaring, visioenen, gezondmaking, uitlegging van talen enzovoort” — en: “Zijn zij allen profeten? Spreken soms allen in tongen? Vertolken zij soms allen?” Hieruit blijkt duidelijk dat niet iedereen deze gaven bezat. De een kreeg de ene gave, de andere een andere gave – ze profeteerden niet allemaal, ze spraken niet allemaal in tongen, ze verrichtten niet allemaal wonderen. Maar zij ontvingen allemaal de gave van de Heilige Geest. Soms spraken zij in tongen en profeteerden ze in de tijd van de apostelen, maar soms ook niet. (…)

‘De kerk is een compact lichaam dat uit verschillende leden bestaat en het lijkt heel erg op het menselijk lichaam. En Paulus zegt het volgende als hij het heeft over de verschillende gaven: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden. En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen. Zijn allen leraars? Zijn allen bewerkstelligers van wonderen? Spreken soms allen in tongen? Vertolken zij soms allen?” Het is duidelijk dat zij dat niet doen. En toch zijn allen leden van één lichaam. Alle leden van het natuurlijke lichaam zijn niet het oog, het oor, het hoofd of de hand — en toch kan het oog niet tegen het oor zeggen “Ik heb u niet nodig”; zij maken alle deel uit van de vele onderdelen van de volmaakte machine — van dat ene lichaam; en als één lid lijdt, lijden alle leden daaronder; en als één lid zich verheugt, voelen alle andere zich vereerd. [Zie 1 Korintiërs 12:9–10, 18–21, 26–30.]

‘Dit zijn dus alle gaven; zij komen van God; zij zijn afkomstig van God; zij zijn alle gaven van de Heilige Geest.’8

Door gehoorzaamheid en geloof ontvangen wij gaven van de Geest

‘Omdat het de mensen aan geloof ontbreekt, ontbreken de vruchten ook. Sinds het begin van de wereld heeft niemand geloof gehad zonder dat er iets mee gepaard ging. De gelovigen in de oudheid doofden hevige vuren, ontsnapten aan het zwaard, vrouwen ontvingen hun doden levend terug enzovoort. De werelden zijn door geloof geschapen. [Zie Hebreeën 11:3, 34–35.] Een mens zonder gaven is zonder geloof; en hij misleidt zichzelf als hij denkt dat hij ze heeft. Er is niet alleen een gebrek aan geloof onder heidenen geweest, maar ook onder hen die het christendom belijden, waardoor er een gebrek aan tongen, genezingen, profetie, profeten en apostelen is geweest.’9

‘Deze winter [1832–1833] heb ik doorgebracht met het vertalen van de Schriften, bijwonen van de school der profeten en deelnemen aan conferenties. Ik heb veel heerlijke momenten van verkwikking meegemaakt. De gaven die hen volgen die het evangelie geloven en gehoorzamen, als teken dat de Heer altijd dezelfde is in zijn omgang met de nederige liefhebbers en volgers van waarheid begonnen over ons uitgestort te worden, net als in de oudheid.’10

Edward Stevenson was erbij toen Joseph Smith in 1834 predikte in Pontiac (Michigan). Hij herinnerde zich deze woorden van de profeet: ‘Als u het evangelie met een oprecht hart gehoorzaamt, beloof ik u in de naam van de Heer dat de gaven die onze Heiland heeft beloofd u zullen volgen, en zo kunt u bewijzen dat ik een waar dienstknecht van God ben.’11

Gaven van de Geest worden meestal in stilte ontvangen, zonder uiterlijke manifestaties

‘Mensen heben verschillende, tegenstrijdige meningen over de gave van de Heilige Geest. Sommigen zijn gewend om elke bovennatuurlijke manifestatie toe te schrijven aan de werking van de Geest Gods, terwijl anderen denken dat er helemaal geen manifestaties aan verbonden zijn en dat het slechts een ingeving van hun verstand is of een innerlijk gevoel, indruk of heimelijk getuigenis of bewijs dat de mensen hebben en dat er niet zoiets als een uiterlijke manifestatie is.

‘We moeten ons er niet over verwonderen dat mensen zo onwetend zijn wat betreft de heilsbeginselen, en vooral wat betreft de aard, het ambt, de macht, de invloed, de gaven en de zegeningen van de gave van de Heilige Geest, als we bedenken dat de mensheid in het verleden eeuwenlang in grote duisternis en onwetendheid heeft verkeerd, zonder openbaring, zonder enig juist criterium om kennis te verkrijgen van de zaken Gods die men alleen door Gods Geest te weten kan komen. Vandaar dat het vaak voorkomt als ouderlingen van deze kerk prediken tot de inwoners der wereld, als zij het evangelie gehoorzamen, dat zij de gave van de Heilige Geest ontvangen en dat de mensen verwachten een of andere geweldige manifestatie te zien, groot machtsvertoon of een of ander groot wonder. (…)

‘De mens is sterk geneigd om tot uitersten te gaan, vooral in godsdienstige aangelegenheden, en vandaar dat de mensen in het algemeen het een of andere wonder willen zien omdat zij anders helemaal niet in de gave van de Heilige Geest geloven. Velen denken dat als een ouderling iemand de handen oplegt, die persoon onmiddellijk moet opstaan en in talen spreken en profeteren. Dat denkbeeld heeft post gevat doordat Paulus mensen de handen oplegde die eerder door Johannes waren gedoopt, en toen hij dat had gedaan, ‘spraken zij in tongen en profeteerden’ [zie Handelingen 19:1–6]. (…)

‘Wij geloven dat de Heilige Geest verleend wordt door oplegging van handen door hen die daartoe het gezag dragen, en dat de gave van talen en de gave van profetie gaven van de Geest zijn, en dat zij op die manier verkregen worden. Maar te zeggen dat de mensen altijd geprofeteerd hebben en in talen hebben gesproken bij de oplegging van handen, zou onwaarheid zijn, en zou strijdig zijn met het gebruik van de apostelen en in tegenstrijd met de heilige Schrift. (…)

‘Want niet alle gaven van de Geest zijn zichtbaar voor het natuurlijke gezichtsvermogen of het begrip van de mens; in feite zijn maar weinig dat. (…) Enkele zouden bij de mensen in het algemeen bekend kunnen zijn. Petrus en Johannes waren apostelen, maar de joodse rechtbank geselde hen als bedriegers. Paulus was apostel en profeet, maar toch stenigden ze hem en zetten hem in de gevangenis. Hoewel hij de gave van de Heilige Geest bezat, wisten de mensen daar niets van. Onze Heiland werd ‘met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten’ [Hebreeën 1:9], maar de mensen kenden Hem zo slecht dat ze zeiden dat Hij Beëlzebub was, en ze kruisigden Hem als bedrieger. Wie kan een dominee, leraar of evangelist aanwijzen vanwege hun uiterlijk — maar hebben zij de gave van de Heilige Geest?

‘Maar om het maar over de andere leden van de kerk te hebben en de gaven te onderzoeken die Paulus heeft genoemd, we zullen zien dat de wereld er in het algemeen niets van afweet en dat er een of twee zijn die onmiddellijk bekend zouden kunnen worden als ze alle onmiddellijk uitgestort werden bij handoplegging. In [1 Korintiërs 12:4–11] zegt Paulus: “Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan eenieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander profetie; aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan weer een ander vertolking van tongen. Doch dit alles werkt een en dezelfde Geest, die eenieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil.”

‘Er worden hier verscheidene gaven genoemd, maar welke ervan zouden een toeschouwer duidelijk worden bij de oplegging van handen? Het wijze woord en het woord van kennis zijn net zozeer gaven als ieder ander, maar als iemand deze beide gaven bezat, of ze door handoplegging kreeg, wie zou dat dan weten? Een ander zou de gave van geloof kunnen ontvangen en men zou dat net zomin weten. Of denk eens aan een man die de gave van genezing had of de macht om wonderen te verrichten, dat zou men dan niet weten; er zouden tijd en bijzondere omstandigheden voor nodig zijn om die gaven te activeren. Denk eens aan iemand die het onderscheid van geesten had, zou hij dat weten? Of als hij de uitleg van talen had, hij zou zijn mond moeten houden tenzij iemand in een onbekende taal sprak. Er zijn slechts twee gaven die zichtbaar gemaakt zouden kunnen worden — de gave van talen en de gave van profetie. Die worden het meest besproken, en toch, als iemand in een onbekende taal sprak, zouden de aanwezigen hem volgens Paulus’ getuigenis een barbaar vinden [zie 1 Korintiërs 14:11]. Ze zouden zeggen dat het gebazel was; en als hij profeteerde, dan zou het onzin worden genoemd. De gave van talen is misschien wel de minste van alle, maar toch is het de meest begeerde.

‘Dus volgens het getuigenis van de Schrift en de manifestaties van de Geest in de oudheid kon het omringende publiek er erg weinig van weten, behalve bij een uitzonderlijke gelegenheid zoals op de pinksterdag. Van de grootste, beste en nuttigste gaven zou een toeschouwer niets weten. (…)

‘De manifestaties van de gave van de Heilige Geest, de bediening van engelen of de ontwikkeling van de macht, majesteit of heerlijkheid van God werden slechts uiterst zelden in het openbaar gemanifesteerd, en dan over het algemeen aan Gods volk, zoals de Israëlieten. Maar over het algemeen gebeurde dit als de engelen kwamen, of als God zich openbaarde, en dan is het aan individuele personen geweest, privé, in hun kamer, of in de wildernis of op het veld, en dan over het algemeen zonder lawaai of tumult. De engel verloste Petrus midden in de nacht uit de gevangenis; hij kwam ongezien door de anderen tot Paulus; hij verscheen aan Maria en Elisabeth zonder dat anderen er van wisten; hij sprak tot Johannes de Doper terwijl de andere mensen er niets van wisten.

‘Toen Elisa de strijdwagens van Israël en de ruiters ervan zag, wisten anderen daar niets van. Toen de Heer aan Abraham verscheen, was dat bij de opening van zijn tent; toen de engelen naar Lot gingen, was hij de enige die daarvan wist, wat waarschijnlijk ook geldt voor Abraham en zijn vrouw; toen de Heer aan Mozes verscheen, was dat in de brandende struik, in de tabernakel of op de bergtop; toen Elia werd meegenomen in een wagen van vuur, zag de wereld dat niet; en toen hij in een spleet van een rots was, was er een hard geluid van donder, maar de Heer was niet in de donder; er was een aardbeving, maar de Heer was niet in de aardbeving; en er was een stille, zachte stem, de stem van de Heer die zei: “Wat doet gij hier, Elia?” [Zie 1 Koningen 19:11–13.]

De Heer kan niet altijd herkend worden aan een donderend stemgeluid, aan de tentoonspreiding van zijn heerlijkheid of de manifestatie van zijn macht, en zij die zoiets het liefst willen zien, zijn daar het minst op voorbereid, en zelfs als de Heer zijn macht zou manifesteren zoals Hij voor de kinderen van Israël deed, zouden dergelijke lieden de eersten zijn om te zeggen: “God spreke niet met ons, opdat wij niet sterven” [Zie Exodus 20:19].’12

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. VII–XII voor meer informatie.

  • De Heer heeft de profeet Joseph Smith de gave gegeven om de gouden platen te vertalen (zie pp. 123–125). Heeft de Heer ú wel eens gaven gegeven om u te helpen met het uitvoeren van zijn werk?

  • Wat kunnen we leren uit het verhaal dat David Whitmer op pagina 125 vertelt? Door welke ervaringen in uw eigen leven hebt u geleerd dat u uw geestelijke gaven alleen maar kunt gebruik als u daar door uw levenswijze voor in aanmerking komt?

  • Lees het onderdeel dat op pagina 126 begint. In welke opzichten heeft de kerk er baat bij dat de leden verschillende gaven van de Geest hebben? Hoe bent u door de geestelijke gaven van anderen gezegend? Hebt u wel eens mensen met verschillende gaven zien samenwerken om elkaar te helpen?

  • Bestudeer het onderdeel dat begint op pagina 127. Bedenk welke geestelijke gaven u zouden sterken of u beter in staat zouden stellen om de Heer en andere mensen te dienen. Stel vast wat u kunt doen om ‘ernstig naar de beste gaven [te] streven’ (LV 46:8).

  • Lees het onderdeel dat op pagina 128 begint. Denk na over de raad aangaande het verkrijgen van gaven van de geest, of bespreek dit onderwerp. Waarom is het belangrijk om te onthouden dat de gaven van de Geest ‘slechts uiterst zelden in het openbaar gemanifesteerd’ worden? (Zie p. 130.) Waarom zouden wij veel gaven van de Geest individueel en in stilte krijgen? Waarom is het belangrijk om te onthouden dat er voor veel gaven ‘tijd en bijzondere omstandigheden […] nodig zijn om [ze] te activeren’? (Zie p. 130.)

  • Nu u dit hoofdstuk hebt gelezen, wat zouden volgens u enkele doelen van geestelijke gaven kunnen zijn?

Relevante teksten: 1 Korintiërs 12:1–31; 3 Nephi 29:6; Moroni 10:6–23; LV 46:8–33

Noten

  1. Emma Smith, in een interview met Joseph Smith III, februari 1879, Saints’ Herald (tijdschrift, uitgegeven door de voormalige Gereorganiseerde Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, nu de Gemeenschap van Christus), 1 oktober 1879, p. 290.

  2. Joseph Knight, Memoires, p. 6, kerkarchieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Salt Lake City, Utah, VS.

  3. Oliver Cowdery, aangehaald in Geschiedenis van Joseph Smith 1:71; uit een brief van Oliver Cowdery aan William W. Phelps, 7 september 1834, Norton (Ohio); gepubliceerd in Messenger and Advocate, oktober 1834, p. 14.

  4. David Whitmer, in een interview met William H. Kelley en George A. Blakeslee, 15 september 1881, Saints’ Herald, 1 maart 1882, p. 68.

  5. Geloofsartikelen 1:7.

  6. History of the Church, deel 5, p. 27; uit ‘Gift of the Holy Ghost’, hoofdartikel in Times and Seasons, 15 juni 1842, p. 823; Joseph Smith was redacteur van het tijdschrift.

  7. Amasa Potter, ‘A Reminiscence of the Prophet Joseph Smith’, Juvenile Instructor, 15 februari 1894, p. 132.

  8. History of the Church, deel 5, pp. 28–29; uit ‘Gift of the Holy Ghost’, hoofdartikel in Times and Seasons, 15 juni 1842, pp. 823–824; Joseph Smith was redacteur van het tijdschrift.

  9. History of the Church, deel 5, p. 218; uit instructies die Joseph Smith op 19 april 1843 in Nauvoo (Illinois) heeft gegeven; opgetekend door Willard Richards.

  10. History of the Church, deel 1, p. 322; datums tussen haakjes in het origineel; uit ‘History of the Church’ (manuscript), boek A–1, p. 270, kerkarchieven.

  11. Aangehaald door Edward Stevenson, Reminiscenses of Joseph, the Prophet, and the Coming Forth of the Book of Mormon, (1893), p. 4.

  12. History of the Church, deel 5, pp. 26–31; tekst tussen haakjes in tweede alinea in het origineel; alinea-indeling gewijzigd; uit ‘Gift of the Holy Ghost’, hoofdartikel in Times and Seasons, 15 juni 1842, pp. 823–825; Joseph Smith was redacteur van het tijdschrift.

Book of Mormon manuscript

Deel van een pagina uit het oorspronkelijke manuscript van het Boek van Mormon. De getoonde tekst maakt deel uit van Lehi’s verslag van zijn visioen van de boom des levens, dat te vinden is in 1 Nephi 8:11–23.

Abraham receiving inspiration

‘De macht, majesteit of heerlijkheid Gods [worden] zelden in het openbaar gemanifesteerd. (…) Als de Heer aan Abraham verscheen, was dat bij de ingang van zijn tent’ [zie Genesis 18:1].