‘Hoofdstuk 16: De tempel: bron van kracht en zegeningen’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)
‘Hoofdstuk 16’, Leringen: Thomas S. Monson
Hoofdstuk 16
De tempel: bron van kracht en zegeningen
‘In [tempels] komen hemel en aarde bij elkaar en geeft onze hemelse Vader zijn kinderen zijn grootste zegeningen.’
Uit het leven van Thomas S. Monson
Als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, als raadgever in het Eerste Presidium en als president van de kerk, streefde Thomas S. Monson ernaar om de zegeningen van de tempel voor kerkleden over de hele wereld beschikbaar te maken. De bouw van tempels nam in die jaren drastisch toe, zoals president Monson in de algemene aprilconferentie van 2016 samenvatte:
‘Toen ik in 1963 lid van het Quorum der Twaalf Apostelen werd, had de kerk twaalf tempels in bedrijf. De Provo City Centertempel is twee weken geleden ingewijd, waardoor er nu wereldwijd 150 tempels in bedrijf zijn. We zijn zo dankbaar voor de zegeningen die we in die heilige huizen ontvangen.’1
Tempels waren ook op persoonlijk vlak belangrijk voor president Monson. Hij zei: ‘In mijn eigen familie beschouwen wij de keren dat we samen naar de tempel zijn geweest om verzegelingen voor onze overleden voorouders te doen als enkele van onze heiligste en dierbaarste herinneringen.’2 Door deze verzegelingen ‘[werd] de onderlinge liefde versterkt en [voelden] we ons verplicht om ons erfgoed waardig te zijn’.3
Toen president Monson bisschop was, was Augusta Schneider, een weduwe uit Elzas-Lotharingen, een van zijn wijkleden. Op een dag gaf ze hem een dierbare schat: een prachtig stuk vilt waar ze de medailles die haar man in de Eerste Wereldoorlog als lid van de Franse strijdkrachten had ontvangen op had gespeld. Bisschop Monson stelde voor om de medailles aan een familielid te geven, maar ze wilde ze graag aan hem geven. ‘Dit geschenk is voor u’, zei ze, ‘want u hebt de ziel van een Fransman.’ Augusta Schneider overleed kort daarna en hij dacht vaak na over haar geschenk en haar woorden.
Vele jaren later kreeg president Monson de ingeving om de medailles mee te nemen toen hij met president Ezra Taft Benson naar de inwijding van de Frankfurttempel ging. ‘Bij een Franstalige inwijdingsdienst was de tempel helemaal vol’, zei hij. ‘Ik zag in mijn notities dat er ook leden uit Elzas-Lotharingen in de dienst waren.
‘Toen ik aan mijn toespraak begon, zag ik dat de organist Schneider heette. Daarom vertelde ik het verhaal van Augusta Schneider, stapte op het orgel af en gaf de organist de medailles met de opdracht om, daar zijn naam Schneider was, de naam Schneider op te zoeken bij zijn genealogische activiteiten. De Geest van de Heer bevestigde in ons hart dat dit een bijzondere dienst was. Broeder Schneider had moeite om de slotlofzang te spelen, zo ontroerd was hij door de Geest die wij daar in de tempel voelden.
Ik wist dat dit kostbare geschenk – ja, het muntje van de weduwe, want het was al wat Augusta Schneider bezat – in handen gegeven was van iemand die ervoor zou zorgen dat velen met de ziel van een Fransman nu de zegeningen zouden ontvangen van de heilige tempel, zegeningen zowel voor de levenden als voor hen die het sterfelijk leven al hebben verlaten.’4
Leringen van Thomas S. Monson
1
De heilsverordeningen van de tempel zijn elke inzet waard.
Een tempel is meer dan stenen met cement. Het is een gebouw van geloof en vasten. Het is gebouwd op beproevingen en getuigenissen. Het is geheiligd door opoffering en dienstbaarheid.
De eerste tempel die in deze bedeling werd gebouwd, was die in Kirtland (Ohio). De heiligen waren destijds erg arm, maar de Heer gebood ze een tempel te bouwen, en dat deden ze. Ouderling Heber C. Kimball schreef hierover: ‘Alleen de Heer kent de taferelen van armoede, beproeving en wanhoop die we doormaakten om het volbrengen.’ [In Orson F. Whitney, Life of Heber C. Kimball (1945), 67.] En toen, nadat ze hem moeizaam hadden voltooid, moesten de heiligen Ohio verlaten en hun geliefde tempel achterlaten. Uiteindelijk vonden ze een toevluchtsoord – zij het slechts tijdelijk – op de oevers van de Mississippi, in de staat Illinois. Ze noemden hun nederzetting Nauvoo. En met de bereidheid om weer alles te geven, en met hun geloof intact, bouwden ze een nieuwe tempel voor hun God. Ze werden echter hevig vervolgd. En toen de Nauvootempel nog maar nauwelijks was voltooid, werden ze nogmaals uit hun huis verdreven en zochten ze een toevluchtsoord in een woestijn.
De worsteling en de opoffering begonnen weer van voren af aan, want ze hebben veertig jaar lang gezwoegd om de Salt Laketempel te bouwen. […]
Tempelbouw en tempelbezoek zijn altijd met een zekere mate van opoffering gepaard gegaan. Tallozen hebben gezwoegd en geworsteld om voor zichzelf en hun familie de zegeningen te verkrijgen die in de tempels van God te vinden zijn.5
[Ik zou u graag vertellen] over Tihi en Tararaina Mou Tham en hun tien kinderen. Het hele gezin met uitzondering van een dochter werd begin jaren zestig lid van de kerk toen er zendelingen op hun eiland, 160 kilometer ten zuiden van Tahiti, waren gekomen. Al gauw groeide het verlangen naar de zegeningen van een eeuwige gezinsverzegeling in de tempel.
Destijds was de Hamiltontempel (Nieuw-Zeeland) de dichtstbijzijnde tempel voor de familie Mou Tham, bijna 4000 kilometer naar het zuidwesten, wat een dure vliegreis betekende. De grote familie Mou Tham, die op een kleine plantage met moeite een bestaan bij elkaar schraapte, had geen geld voor de vliegreis en geen kans op een baan op hun eiland in de Grote Oceaan. Daarom namen broeder Mou Tham en zijn zoon Gérard de moeilijke beslissing om in Nieuw-Caledonië te gaan werken – een reis van 4.800 kilometer – waar een andere zoon al werk had gevonden.
De drie mannen werkten daar vier jaar lang [om genoeg geld te sparen] om met de familie naar de tempel in Nieuw-Zeeland te gaan. Iedereen die lid was maakte de reis met uitzondering van een dochter die zwanger was. Ze werden voor tijd en eeuwigheid verzegeld, een onbeschrijflijke en vreugdevolle ervaring.
Broeder Mou Tham reisde vanuit de tempel rechtstreeks door naar Nieuw-Caledonië, waar hij nog eens twee jaar werkte om de reis te betalen voor die ene dochter die niet met hen naar de tempel was gegaan: een gehuwde dochter met haar kind en echtgenoot.
Op latere leeftijd wilden broeder en zuster Mou Tham graag een tempelzending vervullen. Tegen die tijd was de Papeetetempel (Tahiti) gebouwd en ingewijd, en ze vervulden er vier zendingen.6
Waarom zijn zo veel mensen bereid om zo veel te geven om de zegeningen van de tempel te ontvangen? Zij die de eeuwige zegeningen begrijpen die van de tempel komen, weten dat geen offer te groot is, geen prijs te hoog, geen worsteling te zwaar om die zegeningen te ontvangen. Er zijn nooit te veel kilometers te reizen, te veel hindernissen te nemen of te veel ongemakken te verdragen. Zij begrijpen dat de heilsverordeningen die we in de tempel ontvangen ons in staat stellen om op een dag met een eeuwige familieband terug te keren naar onze hemelse Vader en begiftigd te worden met zegeningen en kracht van omhoog, die elk offer en elke inzet waard zijn. […]
Als u voor uzelf naar de tempel bent geweest, en als u op relatief korte afstand van een tempel woont, kan de opoffering die u zich moet getroosten inhouden dat u tijd in uw drukke leven inruimt om geregeld naar de tempel te gaan. Er is in onze tempels zoveel te doen voor hen die daar aan de andere kant van de sluier op wachten. Doen wij het werk voor hen, dan weten wij dat wij hebben gedaan wat zij zelf niet kunnen.7
2
De tempel geeft ons leven een doel en brengt vrede in onze ziel.
In de tempel wordt het volledige plan van God uiteengezet. In de tempel worden eeuwige verbonden gesloten. De tempel bouwt ons op, verhoogt ons, is een baken dat iedereen kan zien en leidt ons naar de celestiale heerlijkheid. Het is het huis van God. Alles wat er binnen de muren van de tempel gebeurt, is opbouwend en louterend. […]
Als wij de tempel […] liefhebben, zal ons leven ons geloof weerspiegelen. Als wij naar het heilige huis gaan en de verbonden die we daar sluiten indachtig zijn, kunnen we alle beproevingen doorstaan en alle verleidingen overwinnen. De tempel geeft ons leven een doel. We krijgen er vrede in onze ziel – geen wereldse vrede, maar de vrede die de Zoon van God beloofde.8
Niemand kan voor zichzelf of voor iemand anders naar de tempel gaan zonder iets te leren. Wanneer we leren, gaan we dingen weten, en wanneer we het weten, gaan we het doen, en dat is ons doel – onze hemelse Vader dienen en daarbij anderen helpen.9
Als we de tempel betreden, laten we de afleidingen en verwarring van de wereld achter ons. In dat heilige toevluchtsoord treffen we schoonheid en orde aan. Er is rust voor onze ziel en we zijn even uit de zorgen van ons leven.
In de tempel kunnen we een spirituele dimensie en een gevoel van vrede ervaren die elk ander gevoel in het menselijk hart overstijgen. We begrijpen dan de ware betekenis van deze woorden van de Heiland: ‘Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; […] Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden’ [Johannes 14:27].
Die vrede kan elk hart doordringen – elk hart dat in beroering is, elk hart dat bezwaard is met leed, elk hart dat verward is, elk hart dat smeekt om hulp.10
3
Als we familiegeschiedenis en tempelwerk doen, worden we heilanden op de berg Zion.
We bewijzen grote diensten als we aan de plaatsvervangende verordeningen deelnemen voor hen die zich in het geestenrijk bevinden. In veel gevallen kennen we de personen voor wie we het werk doen niet. We verwachten geen dank, noch hebben we de zekerheid dat zij onze dienst zullen aanvaarden. Maar we doen het wel, en al doende verwerven we datgene wat we op geen andere wijze kunnen bereiken: we worden letterlijk heilanden op de berg Zion. De Heiland heeft zijn leven als een plaatsvervangend offer voor ons neergelegd. Wij doen, in geringe mate, hetzelfde met ons plaatsvervangende werk in de tempel, voor hen die niet vooruitkomen, tenzij wij dat werk voor hen doen.11
De Heer [heeft] nooit gezegd dat dit werk zich tot het sterfelijke leven beperkt. Zijn werk behelst de eeuwigheid. Ik geloof dat Hij zijn werk in de geestenwereld bespoedigt. Ik geloof ook dat de Heer, met de hulp van zijn dienstknechten daar, vele geesten op het ontvangen van het evangelie voorbereidt. Het is onze taak om de namen van onze overleden familieleden op te sporen, naar de tempel te gaan en de heilige verordeningen te verrichten, die hen achter de sluier dezelfde mogelijkheden bieden die wij genieten. […]
De Heer verwacht van u en mij dat we het familiehistorisch werk goed uitvoeren. We hebben volgens mij eerst de Geest van onze hemelse Vader nodig als we ons werk goed willen doen. Als we zo rechtschapen mogelijk leven, opent Hij de weg naar de zegeningen waar we zo oprecht en ijverig naar streven.
We zullen fouten maken, maar niemand kan een expert in familiegeschiedenis worden zonder eerst beginner te zijn. Daarom moeten we ons op dit werk storten en niet vreemd opkijken als we op problemen stuiten. Het is geen gemakkelijke taak, maar de Heer heeft u en mij ermee belast.
U zult soms niet verder kunnen met uw familiegeschiedenis. Dan zult u denken: ik kan niets meer doen. Als u dat punt bereikt, ga dan op uw knieën en vraag de Heer om de weg vrij te maken, en Hij zal de weg voor u vrijmaken. Ik getuig dat dit waar is.
Onze hemelse Vader heeft zijn kinderen in de geestenwereld evenveel lief als u en mij. […] Er zijn vele miljoenen geestkinderen van onze hemelse Vader die vóór hun dood en overgang naar de geestenwereld nooit de naam van Christus gehoord hebben. Maar nu zijn ze onderricht in het evangelie en wachten op de dag waarop u en ik het vereiste onderzoek doen om de weg vrij te maken, zodat we naar het huis van de Heer kunnen gaan en het werk kunnen verrichten wat ze niet voor zichzelf kunnen verrichten.12
Het licht van Christus zal op iedereen schijnen – zelfs op wie al door de sluier zijn gegaan. President Joseph F. Smith (1838–1918) heeft het volgende over het werk voor de doden gezegd: ‘Door het werk dat wij voor hen doen, zullen hun ketens van slavernij van hen afvallen, zal de duisternis die hen omringt optrekken, zal er licht op hen schijnen en zullen zij in de geestenwereld horen van het werk dat door hun kinderen hier voor hen gedaan is, en zullen zij zich met u verheugen in het feit dat u die taken voor hen hebt uitgevoerd.’ [Leringen van kerkpresidenten: Joseph F. Smith (1998), 247.]13
4
In de tempel ontvangen we de kroon op de zegeningen van het lidmaatschap van de kerk.
Hoe ver weg is de hemel? Ik getuig dat die in de tempel helemaal niet ver weg is – want in deze heilige gebouwen komen hemel en aarde bij elkaar en geeft onze hemelse Vader zijn kinderen zijn grootste zegeningen.14
Wie de tempel mogen en kunnen bezoeken, raad ik aan zo vaak mogelijk te gaan. De tempel is een plek waar we gemoedsrust vinden. Daar doen we hernieuwde toewijding aan het evangelie op en een vaster voornemen om de geboden te onderhouden.
Het is een voorrecht om naar de tempel te gaan, waar we de heiligende invloed van de Geest des Heren kunnen ervaren.15
Als u nog niet naar de tempel bent geweest, of als u wél bent geweest maar momenteel geen aanbeveling hebt, dan is er geen belangrijker doel dan een aanbeveling waardig te worden en naar de tempel te gaan. Uw opoffering kan inhouden dat u uw leven in overeenstemming brengt met de vereisten voor een tempelaanbeveling en dat u misschien oude gewoonten opzijzet die voorkomen dat u ervoor in aanmerking komt. Of het kan inhouden dat u het geloof en de discipline opbrengt om uw tiende te betalen. Wat het ook is, zorg dat u ervoor in aanmerking komt om naar Gods tempel te gaan. Zorg dat u een tempelaanbeveling krijgt en beschouw die als een dierbaar bezit, want dat is het.
Als u niet naar het huis van de Heer bent gegaan om alle zegeningen te ontvangen die u daar wachten, hebt u niet alles gekregen wat de kerk te bieden heeft. De zegeningen die we in de tempels van God ontvangen, zijn de allerbelangrijkste, de kroon op alle zegeningen. […]
Ik spreek mijn oneindige dank uit aan mijn hemelse Vader […] voor al onze tempels, waar dan ook. Elk is een baken voor de wereld, een uiting van ons getuigenis dat God onze eeuwige Vader leeft, dat Hij ons wil zegenen, en dat Hij werkelijk zijn zoons en dochters van alle generaties zegent. Elk van onze tempels is een uiting van ons getuigenis dat het leven na het graf net zo echt en zeker is als ons leven hier op aarde. Daarvan getuig ik.
Mijn geliefde broeders en zusters, mogen wij ons alle benodigde opofferingen getroosten om naar de tempel te gaan en de geest van de tempel in ons hart en ons thuis te hebben. Mogen wij het voetspoor van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, volgen, die het allergrootste offer voor ons bracht, opdat wij het eeuwige leven en de verhoging in het koninkrijk van onze hemelse Vader mogen hebben.16
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
President Monson heeft gezegd: ‘Tempelbouw en tempelbezoek zijn altijd met een zekere mate van opoffering gepaard gegaan’ (sectie 1). Wat voor ingevingen krijgt u als u president Monsons beschrijvingen van offers voor de tempel leest? Hoe kunnen we meer de zegeningen van de tempel ervaren?
-
Neem de vele zegeningen van tempels door, zoals uitgelegd in sectie 2. Hoe kan tempelbezoek ons helpen om onze beproevingen te doorstaan? Hoe kan het ons helpen om verleidingen te weerstaan? Hoe hebt u door tempelbezoek vrede in een moeilijke tijd gevonden? Wat hebt u door de tempel over het doel van het leven geleerd?
-
Wat houdt het in om ‘heilanden op de berg Zion’ te zijn? (Sectie 3; zie ook Leer en Verbonden 128:5–18; 138:47–48, 53–54, 57–58.) Hoe voelt u zich als u tempelverordeningen voor overledenen ontvangt? Hoe heeft familiehistorisch en tempelwerk u ertoe aangezet uw hart tot uw familieleden, de levende én de dode, te wenden? Welke zegeningen hebt u door familiehistorisch werk ontvangen?
-
President Monson beklemtoonde dat we in de tempel ‘de kroon op alle zegeningen’ van het lidmaatschap van de kerk ontvangen (sectie 4). Hoe is het ontvangen van en deelname aan tempelverordeningen u en uw familie tot zegen geweest? Waarom is het belangrijk dat we zo vaak mogelijk naar de tempel gaan? Hoe kunnen we de invloed van de tempel in ons eigen leven vergroten?
Relevante Schriftteksten
2 Samuel 7:4–6; Mattheüs 21:12–13; 2 Nephi 5:16; Leer en Verbonden 97:12–17; 109:1–26; 110:7–8.
Studietip
‘Als u doet wat u hebt geleerd, zult u meer kennis ontvangen (zie Johannes 7:17).’ (Predik mijn evangelie [2004], 19.) Vraag u af hoe u evangelieleringen thuis, op het werk en in uw kerktaken kunt toepassen.