‘Het leven en de bediening van Thomas S. Monson’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)
‘Leven en bediening’, Leringen: Thomas S. Monson
Het leven en de bediening van Thomas S. Monson
Op een koude dag in april 1972 reed ouderling Thomas S. Monson de bekende weg naar een van de ziekenhuizen in Salt Lake City. Al meer dan twintig jaar bezocht hij die ziekenhuizen om zegens te geven en wijkleden, familieleden, vrienden en vele anderen te bemoedigen. Deze keer ging hij naar zijn geliefde moeder.
Na dat bezoekje ging hij naar ouderling Spencer W. Kimball, een van zijn broeders in het Quorum der Twaalf, die onlangs een openhartoperatie had ondergaan. Ouderling Kimball lag te rusten en ouderling Monson wilde hem niet storen, dus hij ging terug naar zijn auto. In de lift kwam hij twee vrouwen tegen die hem vroegen of hij hun vader een zegen wilde geven. Hij vergezelde hen naar de intensive care van het ziekenhuis, waar hij hun vader een zegen gaf.
Toen ouderling Monson opstond om de kamer te verlaten, hoorde hij een man zijn naam noemen. Hij keek naar het bed van de man en zag dat hij een voormalig wijklid was. ‘Ik vond het heerlijk om hem een zegen te geven’, schreef ouderling Monson. Toen hij de kamer verliet, werd hij benaderd door een verpleegster die in tranen was en vroeg of hij naar het Primary Children’s Hospital ging. Hij zei dat hij niet van plan was om die dag te gaan, maar dat hij graag zou gaan als ze wilde dat hij iemand daar bezocht. De verpleegster vertelde hem over een neefje dat jaren eerder polio had opgelopen en het moeilijk had.
Toen ouderling Monson in het kinderziekenhuis aankwam, werd hij door een man naar het neefje van de verpleegster gebracht, aan wie hij een zegen gaf. De man vroeg vervolgens aan ouderling Monson of hij tijd had om een 10-jarig meisje met leukemie een zegen te geven. Ze gingen samen naar haar toe om haar een zegen te geven.
Over zijn ziekenhuisbezoek die dag schreef ouderling Monson in zijn dagboek: ‘Ik ging daar weg […] met het besef dat onze hemelse Vader zich zeer bewust is van hen die hier op aarde lijden en door het priesterschap een zegen willen ontvangen.’1
Dergelijke momenten deden zich vaak in het leven van Thomas S. Monson voor. Na een soortgelijke dag waarop hij bijna twee uur in een ziekenhuis doorbracht, schreef hij: ‘Ik had het gevoel dat ik iets goeds had gedaan en op de plaats was geweest waar de Heer wilde dat ik deze dag was.’2
President Monson deed zijn hele leven lang zijn uiterste best om daar te zijn waar de Heer wilde dat hij was. Hij sprak vaak over het voorrecht om ‘in dienst van de Heer’ te zijn – om de handen van de Heer op aarde te zijn, vooral in de zorg voor behoeftigen. Hij zei: ‘Ik wil dat de Heer weet dat Hij altijd op Tom Monson kan rekenen als Hij iets gedaan wil hebben.’3
Geboorte, kindertijd en jeugd
‘Wat vind je van Marks trein, Tommy?’ vroeg Gladys Monson aan haar 10-jarige zoon.
‘Even wachten’, antwoordde hij. ‘Ik ben zo terug.’ Hij snelde de deur uit en rende naar huis. Hij had iets goed te maken.
Die ochtend had de jonge Tommy een kerstcadeau ontvangen dat hij erg graag wilde hebben – een elektrische trein die zijn ouders hadden gekocht, wat een groot offer was tijdens de crisis van de jaren 1930. Nadat hij er een paar uur mee had gespeeld, vertelde zijn moeder hem dat ze een opwindtrein voor Mark Hansen, de zoon van een weduwe die vlakbij woonde, had gekocht. Toen ze die aan Tommy liet zien, zag hij dat Marks treinset een oliewagon had, iets wat zijn trein niet had. Hij smeekte zijn moeder om de oliewagon en uiteindelijk gaf ze die aan hem en zei: ‘Als jij hem harder denkt nodig te hebben dan Mark, neem hem dan maar.’
Gladys en Tommy brachten de rest van de treinset naar Mark, die dat geschenk niet had verwacht en dolgelukkig was. Hij wond de locomotief op en terwijl de trein over het spoor reed, stelde Gladys Monson haar zoon de eenvoudige, doordringende vraag wat hij van Marks trein vond. Later herinnerde hij zich: ‘Ik voelde me ineens heel schuldig en werd me pijnlijk bewust van mijn zelfzucht.’
Toen hij thuiskwam, pakte hij de oliewagon en een andere wagon van zijn eigen treinset, en rende terug om ze aan Mark te geven, die ze blij aan de andere wagons koppelde. ‘Terwijl ik toekeek hoe de locomotief de wagons over de rails trok,’ zei ouderling Monson later, ‘voelde ik een magnifieke blijdschap die moeilijk te beschrijven en onmogelijk te vergeten is.’4
De vreugde van het geven, de vreugde van het opofferen, de vreugde van je naaste helpen – dat waren allemaal lessen die Tommy Monson als jongetje leerde, lessen die het hart en karakter van een toekomstige profeet zouden vormen.
Thomas Spencer Monson werd op 21 augustus 1927 in Salt Lake City als tweede kind en eerste zoon van G. Spencer en Gladys Condie Monson geboren. Hij werd in de wereld verwelkomd door zijn zus, Marjorie, en een hechte familie van grootouders, tantes, ooms, en neven en nichten, van wie er velen in dezelfde buurt woonden. De voorouders van zijn moeder behoorden tot de eerste bekeerlingen van de kerk in Schotland. Ze waren in 1850, drie jaar na de pioniersgroep van Brigham Young, in de Salt Lake Valley aangekomen. Toms vader had Engelse en Zweedse voorouders die vanaf 1865 naar het territorium Utah waren geëmigreerd.
‘Als u de mens Thomas Spencer Monson wilt leren kennen, dan is het belangrijk om zijn oorsprong te kennen en het milieu waarin hij is gevormd’, aldus ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf.5 ‘Tommy’, zoals hij als jongetje altijd werd genoemd, groeide op in een bescheiden huis en buurt, zo’n anderhalve kilometer ten zuidwesten van het centrum van Salt Lake City. Hij groeide grotendeels op tijdens de crisis van de jaren 1930, die begon toen hij 2 jaar was, en tijdens de Tweede Wereldoorlog. In deze moeilijke tijden leerden zijn ouders en anderen hem naastenliefde, mededogen, trouw en hard werken – eigenschappen die diep in zijn karakter doordrongen.
Hij zei dat zijn moeder hem ‘tederheid en zorg voor anderen’ had bijgebracht.6 Ze probeerde mensen op te beuren en toonde in het bijzonder mededogen voor hen die aan huis gebonden waren. Ze voedde en verzorgde ook mannen die tijdens de economische crisis de trein namen op zoek naar werk. (Zie hoofdstuk 17.) Ouderling Monson zei: ‘Mijn eigen moeder […] leerde mij door haar […] leven en gedrag wat er in [de Bijbel] stond. De zorg voor de armen, de zieken en de behoeftigen waren dagelijkse bezigheden van haar die ik nooit zal vergeten.’7
Zijn vader was zo stil en gereserveerd als zijn moeder hartelijk was, maar zijn christelijke naastenliefde liet ook een diepe indruk na. Een oom die in de buurt woonde, was door artritis zo kreupel dat hij niet kon lopen. Spence Monson zei vaak: ‘Kom mee, Tommy, laten we een eindje gaan rijden met oom Elias.’ Spence reed dan naar het huis van Elias, droeg hem naar buiten en zette hem zachtjes op de voorbank zodat hij goed zicht had. Ouderling Monson herinnerde zich daarover: ‘Het was een kort ritje en er werd niet veel gezegd, maar o, wat een nalatenschap van liefde!’8 Deze les, zei hij, ‘ging niet aan mij voorbij’.9 (Zie hoofdstuk 17.)
Van zijn vader leerde hij ook hard te werken. Spence Monson had op 14-jarige leeftijd de schoolbanken verlaten en was bij een drukkerij aan het werk gegaan, omdat zijn vader ernstig ziek was en zijn familie het geld hard nodig had. Nadat Spence en Gladys getrouwd waren, begon Spence bij een andere drukkerij te werken, waar hij directeur werd en meer dan vijftig jaar bleef werken, zes dagen per week en vele avonden. Toen Tom 12 was, begon hij na school en op zaterdagen met zijn vader mee naar zijn werk te gaan. Hij deed eerst kleine klusjes en leerde geleidelijk aan het drukkersvak totdat hij uiteindelijk een leerjongen werd. Dat was het begin van een carrière in de drukkerswereld.
De jonge Tommy Monson werd ook door zijn leiders en leerkrachten in de kerk gevormd. Over de keer dat de toenmalige jeugdwerkpresidente, Melissa Georgell, hem liefdevol corrigeerde, zei hij: ‘[Wij waren] niet altijd even braaf in het jeugdwerk. Ik had een heleboel energie en ik vond het moeilijk om stil te zitten.’10 Op een dag vroeg de jeugdwerkpresidente of hij even na wilde blijven, en toen ze haar arm om zijn schouder sloeg, begon ze te huilen. Verrast door haar tranen vroeg hij waarom ze huilde. ‘Ik slaag er maar niet in om de [jongens] eerbiedig te laten zijn tijdens de opening van het jeugdwerk’, legde ze uit. ‘Zou jij me willen helpen, Tommy?’ Hij beloofde dat hij dat zou doen.
‘Verwonderlijk voor mij, maar niet voor [haar], was vanaf dat moment het eerbiedsprobleem in het jeugdwerk opgelost’, herinnerde hij zich. Ze was naar de kern van het probleem gegaan – ik. De oplossing was liefde.’11 Gedurende zijn volwassen leven bleef hij deze lieve vrouw bezoeken tot ze op 97-jarige leeftijd overleed.12 (Zie hoofdstuk 11.)
Een quorumadviseur leraren gaf Tom twee Birmingham Roller-duiven en gebruikte die om hem te leren wat hij als quorumpresident kon doen om de quorumleden te redden.13 Een zondagsschoolleerkracht onderwees zijn klas dat het ‘zaliger [is] te geven dan te ontvangen’ (Handelingen 20:35) en deed het voorstel het geld dat de leerlingen voor een feestje hadden gespaard, aan de familie van een klasgenoot te geven, wiens moeder net overleden was. (Zie hoofdstuk 19.) Van een scoutleider met een beenprothese, die het doelwit was van een grap van een van de jongens, leerde Tom vriendelijk te reageren in plaats van boos worden. (Zie hoofdstuk 21.)
De ervaringen die hij tijdens de zomervakanties in Provo Canyon, ten zuiden van Salt Lake City, opdeed, zouden hem ook zijn leven lang bijblijven. Daar ging hij graag zwemmen, vissen en andere buitenactiviteiten doen. Later illustreerde hij de beginselen van het evangelie aan de hand van die ervaringen. Een race met speelgoedbootjes in de Provo River werd een manier om te onderwijzen in de gaven die onze hemelse Vader zijn kinderen heeft gegeven om hen door het sterfelijk leven te leiden. (Zie hoofdstuk 7.) Een brand die met moeite kon worden gedoofd, werd een manier om gehoorzaamheid te onderwijzen. (Zie hoofdstuk 12.)
Universiteit, marine en huwelijk
Toen Tom in 1944 zijn middelbare school had afgerond, moest hij veel belangrijke beslissingen nemen. Dat najaar schreef hij zich in voor de University of Utah, vrij zeker dat hij voor militaire dienst zou worden opgeroepen wanneer hij het daaropvolgende jaar 18 werd, aangezien de Tweede Wereldoorlog nog steeds woedde in Europa en de Stille Oceaan.
Tijdens dat schooljaar maakte Tom kennis met Frances Johnson, de vrouw die de liefde van zijn leven zou worden. De eerste keer dat hij haar ophaalde voor een afspraakje, vroeg haar vader: ‘“Monson” – dat is toch een Zweedse naam?’
‘Ja’, antwoordde Tom.
Frances’ vader liet hem toen een foto van twee zendelingen zien en vroeg of hij familie was van Elias Monson. Tom antwoordde dat Elias de broer van zijn grootvader was.
Toen Frances’ vader dat hoorde, begon hij te huilen. Zijn familie had ouderling Elias Monson gekend toen ze in Zweden woonden. Frances’ vader gaf Tom een zoen op de wang en haar moeder huilde en zoende hem op de andere wang.14 Deze verkering had wel een heel goede start, dacht hij. Hij en Frances hadden veel gemeenschappelijke interesses, zoals tijd in de natuur doorbrengen, tijd met familie spenderen en dansen op bigband-muziek. ‘Ze lachte graag’, herinnerde hij zich; ze was ‘liefdadig en vriendelijk’ en toonde ‘veel medeleven’.15
In juli 1945, na een jaar op de universiteit, ging Tom in militaire dienst. De oorlog was in Europa in mei geëindigd, maar het gevecht in de Stille Oceaan duurde voort. Tom bad bij de wervingspost om leiding en besloot zich als reservist in de Amerikaanse marine aan te melden in plaats van bij de marine te gaan – een besluit waarvan hij later zou zeggen dat het zijn leven een totaal andere wending gaf. (Zie hoofdstuk 5.) De oorlog in de Stille Oceaan kwam kort na het begin van zijn diensttijd ten einde en na een jaar in San Diego (Californië, VS) had hij zijn militaire dienst eervol afgerond. Het was een bijzonder jaar voor hem, met kansen om moedig voor zijn overtuigingen op te komen, een voorbeeld te zijn en voor het eerst een priesterschapszegen te geven. (Zie hoofdstuk 8 en 23.) Tom wilde niet dat Frances hem zou vergeten, dus elke dag dat hij in San Diego was, schreef hij haar.
Toen Tom in 1946 naar Salt Lake City terugkeerde, ging hij verder met zijn studie aan de University of Utah en hij behaalde in 1948 cum laude zijn bachelordiploma Marketing. Hij zette zijn verkering met Frances ook voort. Hun liefde bloeide op en hij vroeg haar ten huwelijk. Ze trouwden op 7 oktober 1948 in de Salt Laketempel. President Monson sprak vaak over de raad die ze die dag kregen om goede gevoelens in hun huwelijk te koesteren. (Zie hoofdstuk 17.) Na de receptie begonnen ze hun leven samen in dezelfde buurt waar Tom was opgegroeid.
Bisschop van de wijk 6–7
Op de dag dat Thomas S. Monson in 1927 werd geboren, werd er in de wijk van zijn familie een nieuwe bisschop gesteund. Toen Spence Monson naar het ziekenhuis ging om zijn vrouw en hun pasgeboren zoontje te zien, zei hij: ‘We hebben vandaag een nieuwe bisschop gekregen.’ Gladys Monson hield de kleine Tom omhoog en zei: ‘En ik heb hier een nieuwe bisschop voor jou!’16
Of dat nu een echt voorgevoel van Gladys was of niet, haar woorden gingen eerder in vervulling dan iedereen had gedacht. Op 7 mei 1950, toen Tom Monson nog maar 22 jaar was, werd hij geroepen als bisschop van de wijk waarin hij was opgegroeid. Deze wijk had meer dan duizend leden, onder wie zijn ouders, broers en zussen en andere familieleden. Tom en Frances waren nog maar anderhalf jaar getrouwd.
Bisschop Monson omschreef de wijk 6–7 als ‘een nederige pionierswijk in een nederige pioniersring’.17 In die tijd waren daar veel problemen. Veel leden gingen niet naar de kerk en hadden liefde en vriendschap nodig om weer actief te worden. Omdat velen van hen arm waren, had de wijk de meeste behoefte aan welzijnszorg van de hele kerk.18 Oudere leden, onder wie ruim tachtig weduwen, hadden ook bijzondere zorg nodig. De wijk had veel verloop, er verhuisden elke maand veel mensen naar en uit de wijk. Jaren later herinnerde president Monson zich zijn gevoelens – en geloof – toen hij als jonge bisschop met zoveel moeilijkheden te maken kreeg:
‘De omvang van de roeping was om stil van te worden en de verantwoordelijkheid beangstigend. Mijn onbekwaamheid verootmoedigde me. Maar mijn hemelse Vader liet me niet ongeïnstrueerd en ongeïnspireerd in duisternis en stilte ronddolen. Op zijn eigen manier openbaarde Hij de lessen die Hij me wilde leren.’19
Sommige lessen die bisschop Monson werden geopenbaard, kwamen door de hulp en begeleiding van anderen. Andere lessen leerde hij door gebed. ‘Elke bisschop heeft een heilig bos nodig waar hij zich kan terugtrekken om te mediteren en te bidden om leiding’, zei hij. ‘Mijn “bos” was destijds de oude kapel van onze wijk. Ik zou de keren niet kunnen tellen dat ik daar heel laat en op donkere avonden heengegaan ben, mijn weg gezocht heb naar het podium van het gebouw waar ik gezegend, bevestigd, geordend en onderwezen was en uiteindelijk was geroepen om te presideren. […] Met mijn hand op het spreekgestoelte knielde ik dan neer en vertelde ik Hem daarboven over mijn gedachten, mijn zorgen en mijn problemen.’20
Een voor een bezocht bisschop Monson de leden die niet naar de kerk gingen. Bij een gezin aan de deur zei hij tegen de vader: ‘Ik kom kennismaken en u dringend verzoeken om met uw gezin naar de kerk te komen.’ De man stuurde hem weg en het gezin verhuisde al gauw naar Californië. Maar vele jaren later zocht hij ouderling Monson weer op, die toen lid van het Quorum der Twaalf was. ‘Ik kom mijn excuses aanbieden omdat ik lang geleden op die zomerdag niet uit mijn stoel ben gekomen om u binnen te laten.’ ‘Ik ben tweede raadgever in de bisschap van onze wijk. Uw verzoek om naar de kerk te komen, en mijn afwijzende antwoord, hebben me zo beziggehouden, dat ik besloot er iets aan te doen.’21 (Zie hoofdstuk 2.) Hoewel dit gezin pas weer naar de kerk ging nadat het uit de wijk 6–7 was vertrokken, keerden veel andere leden in de ambtstermijn van bisschop Monson terug. De opkomst in de avondmaalsdienst nam aanzienlijk toe.22
Bisschop Monson was toegewijd aan de jongeren van de wijk en probeerde ze binnen de kudde van de kerk te houden. Op een keer kreeg hij het gevoel dat hij tijdens de priesterschapsvergadering bij een jongeman moest langsgaan die zelden naar de kerk ging. Uiteindelijk vond hij hem aan het werk in de smeerkuil van een garagebedrijf. Bisschop Monson vertelde de jongeman hoe erg hij werd gemist en dat hij nodig was. Hij begon weer naar de kerk te komen.23 (Zie hoofdstuk 2.) Later ging hij op zending en vervulde uiteindelijk twee keer de functie van bisschop. Een van zijn vele uitingen van dankbaarheid was een brief die hij 40 jaar later schreef:
‘Als ik over de gebeurtenissen in mijn leven nadenk, ben ik zo dankbaar voor een bisschop die op zoek ging naar een verlorene, hem vond en veel belangstelling voor hem toonde. Ik dank u uit de grond van mijn hart voor alles wat u persoonlijk voor mij gedaan hebt. Ik hou van u.’24
Bisschop Monson zorgde voor de weduwen in zijn wijk. Hij hielp ze als ze het risico liepen hun huis kwijt te raken, als ze basisbehoeften nodig hadden en als hun gezondheid achteruitging. Hij beurde hen op met een bezoekje in tijden van eenzaamheid en hartzeer. In de kersttijd gebruikte hij zijn vakantietijd om iedere weduwe te bezoeken en ze een doos snoep of een braadkip te geven. Hij bleef velen van hen bezoeken lang nadat hij als bisschop was ontheven, en hij bezocht velen die weduwe waren geworden na zijn tijd als bisschop. Een voorbeeld is een vrouw die in 1965 weduwe werd – tien jaar nadat hij was ontheven – die hij regelmatig bezocht totdat ze op 98-jarige leeftijd overleed, toen hij president van de kerk was. ‘Pearl […] was een van de weduwen die ik al deze jaren heb bezocht’, schreef hij in zijn dagboek. ‘Ze heeft een moeilijk leven gehad, maar ze heeft volhard.’25 Hij sprak enkele dagen later op haar begrafenis, een van de ruim achthonderd begrafenissen waarop hij sprak nadat hij in het Quorum der Twaalf was geroepen.
Met zoveel mensen die stoffelijke hulp nodig hadden, zocht bisschop Monson innovatieve en geïnspireerde manieren om hulp te bieden, waardoor leden vaak de kans kregen om te dienen. Op een dag in december hoorde hij dat een gezin uit Duitsland binnenkort naar de wijk zou verhuizen. Een paar weken voordat ze aankwamen, ging hij naar de woning kijken die voor hen was gehuurd en vond die zo donker en somber dat hij er verdrietig van werd. Wat een triest welkom voor een gezin dat zo veel heeft doorstaan, dacht hij.26
De volgende ochtend besprak hij deze kwestie in een vergadering met de leidinggevenden van de wijk. Bisschop Monson schreef dat ‘een geest van oprechte liefde […] het hart en de ziel van ieder lid doordrenkte’ en dat zij bereidwillig hun diensten aanboden.27 De volgende weken werkten de wijkleden samen aan de voorbereiding van de woning.
Toen het gezin aankwam en ze een lichte woning zagen, met nieuw tapijt, nieuwe verf, kasten vol eten en een kerstboom versierd door de jongeren, rolden de tranen over hun wangen. De vader pakte bisschop Monsons hand vast en probeerde zijn dankbaarheid onder woorden te brengen, maar zijn emoties werden hem te veel. In plaats daarvan legde hij ‘zijn hoofd op mijn schouder’, zei bisschop Monson, ‘en herhaalde de woorden: “Mein Bruder, mein Bruder, mein Bruder.”’28 Toen de wijkleden die avond weggingen, vroeg een jongevrouw: ‘Bisschop, ik voel me vanbinnen beter dan ooit. Kunt u mij zeggen waarom?’ Hij antwoordde haar met deze woorden van de Heer: ‘Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (Mattheüs 25:40).
In 1955, na vijf jaar bisschop te zijn geweest, werd bisschop Monson als raadgever in het ringpresidium geroepen. Hoewel hij de roeping van bisschop niet meer had, bleef hij de rest van zijn leven bisschop in zijn hart. Hij bleef voor de leden van de wijk 6–7 zorgen en gebruikte de lessen die hij had geleerd om anderen te onderwijzen en als leiding voor zijn toekomstige werk. Toen hij aan die jaren terugdacht, zei hij later: ‘Wat mij betreft was ik een bisschop die zo ruimhartig mogelijk was, en als ik het opnieuw zou moeten doen, zou ik nog ruimhartiger zijn.’29
Het gebouw van de wijk 6–7 werd in 1967 afgebroken, maar niet voordat bisschop Monson iets dat bijzondere betekenis voor hem had, had gered: het prachtige spreekgestoelte waaraan hij als bisschop in gebed was neergeknield.30 In 2009 sprak hij als president van de kerk vanaf dit spreekgestoelte toen hij de nieuwe Bibliotheek voor kerkgeschiedenis inwijdde. Het was een emotionele ervaring omdat het spreekgestoelte voor zoveel herinneringen uit zijn kindertijd, zijn jeugd en zijn bediening als bisschop stond. ‘Dit spreekgestoelte vertelt deels het verhaal van mijn eigen geloof’, zei hij op dat moment. ‘Het is voor mij een dierbare herinnering aan heilige ervaringen.’31
Gezin
Tom en Frances Monson waren opgetogen toen hun eerste kind, een zoon die ze Thomas Lee noemden, in 1951 werd geboren, een jaar nadat Tom als bisschop was begonnen. De enige dochter van de familie Monson, Ann Frances, werd ook geboren terwijl Tom bisschop was, in 1954. Hun derde en laatste kind, een zoon die ze Clark Spencer noemden, werd in 1959 tijdens hun zending in Canada geboren.
Hoewel hij veel tijd besteedde aan zijn beroep en zijn kerkroepingen, was Tom een toegewijde echtgenoot en vader. Zijn kinderen herinnerden zich dat andere vaders ‘meer thuis leken te zijn dan onze vader was, maar ze leken niet zo veel met hun kinderen te doen als papa met ons deed. We deden altijd samen iets en we koesteren die herinneringen.’32
De jonge Tom herinnerde zich dat ze weinig vrije tijd samen hadden toen zijn vader president van de Canadese Zending was. Maar voordat hij naar bed ging, ging hij elke avond naar het kantoor van zijn vader in het zendingshuis om samen een potje te dammen. ‘Die herinnering is op zijn eigen manier net zo fijn als de herinnering die ik heb van mijn vader die jaren later helemaal naar Louisville (Kentucky) vloog om mij een zegen te geven toen ik tijdens mijn militaire basistraining longontsteking had opgelopen’, zei Tom.33
Ann vond het fijn dat haar vader over zijn kerktaken vertelde: ‘Mijn fijnste herinneringen zijn dat hij op zondagavond na een ringconferentie of zendingsreis thuiskwam en vertelde over de inspiratie die hij had ontvangen bij het roepen van een patriarch of over de geloofsversterkende ervaringen met de zendelingen die hij had gesproken.’34 Toen Ann later haar eigen gezin had, waardeerde ze de kans die haar zoons hadden om met hun opa samen te werken en hun ervaringen in Provo Canyon: ‘Iedereen in de familie zit maar al te graag rond het kampvuur bij het zomerhuisje van de familie om, terwijl ze marshmallows roosteren, naar de verhalen van opa te luisteren.’35
Clark zei dat hoewel zijn vader vaak weg was voor kerktaken, ‘hij toch altijd tijd wist vrij te maken voor zijn kinderen. […] Ik heb mij nooit misdeeld gevoeld door mijn vader. Als hij thuis was, speelde hij spelletjes met ons en nam ons mee om een ijsje te gaan eten. […] Ik ben heel vaak gaan vissen met mijn vader.’36 Op een vistocht ontroerde het Clark toen zijn vader hem vroeg om zijn lijn binnen te halen en vervolgens zei: ‘Over ongeveer vijf minuten gaat je broer Tom het toelatingsexamen voor advocaten afleggen. Hij heeft hier tijdens zijn rechtenstudie drie jaar lang hard voor gewerkt en zal een beetje ongerust zijn. Laten we hier in de boot neerknielen. Ik zal een gebed voor hem zeggen en doe jij dat daarna ook maar.’37
Frances wijdde zich aan de opvoeding van hun kinderen en het stichten van een gelukkig, ondersteunend gezin. Vlak voordat haar vader in 1953 overleed, zei hij tegen haar: ‘Ik ben erg trots op je, Frances. Ik ben trots op je man, Tom. Jullie zullen allebei veel zegeningen ontvangen door jullie trouw en toewijding aan het evangelie, jullie gezin en jullie familie.’38
Carrière
Toen Tom in 1948 aan de University of Utah was afgestudeerd, kreeg hij veel banen aangeboden, ook van grote bedrijven buiten Utah. Hij besloot te gaan werken bij Deseret News als verkoopmedewerker rubrieksadvertenties. Binnen enkele maanden werd hij assistent-manager rubrieksadvertenties en het jaar daarop werd hij manager.
In 1953 ging Tom werken bij Deseret News Press, een van de grootste drukkerijen in het westen van de Verenigde Staten. In sommige opzichten was dit een terugkeer naar zijn tienertijd, toen hij samen met zijn vader in een drukkerij werkte. Bij Deseret News Press werd hij assistent-verkoopmanager en toen verkoopmanager. Hij beheerde onder andere de contacten met Deseret Book en hielp kerkleiders om hun boeken te publiceren, waarbij hij veel nauwe banden ontwikkelde en veel leermomenten had. ‘Ik beschouw het als een van de hoogtepunten van mijn leven dat ik zo nauw met de algemene autoriteiten en anderen heb kunnen samenwerken om van hun manuscript een afgewerkt product te maken’, schreef hij.39 Hij verzorgde ook het meeste drukwerk van de kerk, waaronder zendingslectuur en de druk van het Boek van Mormon in meerdere talen.
President van de Canadese Zending
Juli 1957 was een maand van grote veranderingen voor de familie Monson. Tom was naast verkoopmanager bij Deseret News Press ook adjunct-algemeendirecteur. Tegen het eind van de maand verhuisde het gezin naar een nieuw huis in een buitenwijk van Salt Lake City en verlieten ze de buurt waar Tom was opgegroeid en bisschop was geweest.
Er zouden nog meer veranderingen komen. Minder dan twee jaar later werd Tom geroepen als president van de Canadese Zending, waarvan de hoofdzetel in Toronto was. Hij zou opnieuw op jonge leeftijd (31) een zware taak op zich nemen en dit keer hield dit voor zijn gezin een verhuizing naar het buitenland in. Frances, die gezondheidsproblemen vanwege haar zwangerschap had, zou ook veel nieuwe taken hebben. Ouderling Harold B. Lee van het Quorum der Twaalf gaf nuttige raad die een belangrijk thema in president Monsons leringen zou worden:
‘Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’
‘Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben we recht op de hulp van de Heer.’
‘God zal de rug sterken waarop een last wordt gelegd.’40
In april 1959 nam de familie Monson de trein naar Toronto, waar ze bijna drie jaar zouden wonen. De twee kinderen, Tommy en Ann, waren 7 en 4. Frances had tranen in haar ogen toen ze hun thuis verlieten, maar het gezin bracht dit offer gewillig, met het geloof dat ze Gods wil deden.
In Canada verdiepten ze zich meteen in zendingswerk. President Monson hield toezicht op het werk van 130 zendelingen (later ruim 180), die verspreid waren over de grote provincies Ontario en Quebec. Zoals hij als bisschop had gedaan, leidde hij met optimisme en liefde, bouwde hij geloof op en inspireerde hij vertrouwen. Hij vertrouwde ook op de Heer. Een van zijn zendelingen zei: ‘Zijn keuzes leken altijd in het grotere plan van de Heer te passen.’41 Een andere zendeling herinnerde zich: ‘Hij had grote invloed op die zending. […] Na een korte rondleiding door het zendingsgebied kende hij de naam van iedere zendeling en veel van de leden. Hij beurde iedereen op, waar hij ook heenging – hij wakkerde de hele zending echt aan.’42
Onder leiding van president Monson bloeide de zending op. ‘De Heer heeft zijn geest op het volk uitgestort’, zei hij tegen het Eerste Presidium. ‘In steden waar nog nooit iemand was gedoopt, zijn er nu maandelijks bekeerlingen.’43 Hij schreef dit succes in grote mate toe aan de betrokkenheid van de leden bij het vinden en begeleiden van mensen die de zendelingen konden onderwijzen.
Clark, het derde kind van de familie Monson, werd zes maanden na hun aankomst in Toronto geboren. Naast de zorg voor drie jonge kinderen, de ontvangst van zendelingen en anderen in het zendingshuis, en haar taken als ZHV-presidente van de zending, hielp zuster Monson met zendingswerk. Op een dag kreeg ze een telefoontje van een man die zei: ‘We zijn uit ons geboorteland Nederland gekomen, waar we de kans hebben gehad om iets over de mormonen te leren. Mijn vrouw wil graag meer weten. Ik niet.’ Zuster Monson gaf de naam en het adres van de beller aan de zendelingen, maar ze namen lange tijd geen contact met hen op. Ze vroeg de zendelingen: ‘Hoe zit het met mijn Nederlandse familie? Gaan jullie hen vanavond bellen?’ Na enkele weken zei ze dat zij en haar man zelf contact op zouden nemen met de familie als de zendelingen het niet snel zouden doen. Twee zendelingen gingen op bezoek en Jacob en Bea de Jager werden lid van de kerk. Broeder De Jager, die aanvankelijk zei dat hij geen interesse in de kerk had, was van 1976 tot 1993 algemeen zeventiger.44
Toen de familie Monson in het oosten van Canada aankwam, waren er geen ringen in het gebied, dus naast toezicht op het werk van de zendelingen, was president Monson verantwoordelijk voor de zeven districten in het zendingsgebied. Voltijdzendelingen presideerden veel districten en gemeenten, en een van de prioriteiten van president Monson was het roepen van plaatselijke priesterschapsdragers voor die taken. Door die aanpak ontstond er plaatselijk leiderschap en konden de zendelingen meer tijd aan zendingswerk en onderwijs besteden. In 1962 werd elke kerkunit in het zendingsgebied door een plaatselijke leider gepresideerd.45
Toen de familie Monson in 1959 in het oosten van Canada aankwam, had de kerk slechts twee kleine kerkgebouwen in het hele zendingsgebied, de meeste wijken en gemeenten kwamen in gehuurde zalen samen. President Monson zag dat er betere kerkgebouwen nodig waren en startte een bouwprogramma op. Het was ook beter voor het zendingswerk om kerkgebouwen te hebben voor de diensten, omdat er een gevoel van permanentheid kwam door de gewijde gebouwen. Aan het einde van de zending van de familie Monson, waren er zeven nieuwe kerkgebouwen gebouwd of in aanbouw en waren er nog tien gepland.46
De kerk bereikte in augustus 1960 een mijlpaal met de stichting van de ring Toronto. Dit was de eerste ring in het oosten van Canada en de driehonderdste ring van de kerk. ‘Het was een hoogtepunt van onze zending om te zien hoe de leden […] een ring van Zion werden’, schreef president Monson. ‘[Zij] verheugden zich in deze prestatie.’47 Er zouden in de toekomst meer ringen komen, evenals een tempel in Toronto, waarvoor hij in 1987 de eerste spade zou steken.
Na een zending vol hoogtepunten zei president Monson dat het belangrijkste hoogtepunt was dat hij met zijn gezin had kunnen dienen. ‘Die periode van drie jaar was een van de gelukkigste van ons leven, omdat we ons voltijds toegelegd hadden op het verkondigen van het evangelie van Jezus Christus’, zei hij.48
Na bijna drie jaar werd Thomas S. Monson in januari 1962 als president van de Canadese Zending ontheven. Het gezin voelde grote liefde voor Canada, zijn inwoners en de zendelingen. Net zoals president Monson na zijn ontheffing als bisschop nauw verbonden met leden van de wijk 6–7 bleef, hield hij ook nauw contact met de zendelingen en leden waarmee hij in Canada had gediend. Hij woonde van 1962 tot 2015 meer dan vijftig reünies bij met deze zendelingen, hun familieleden en anderen.
Geroepen als apostel
Toen de familie Monson in februari 1962 uit Canada terugkeerde, ging Tom weer aan het werk bij Deseret News Press. In maart werd hij gepromoveerd tot algemeen directeur, een veeleisende functie, vooral omdat hij leiding gaf aan een uitgebreide transitie naar nieuwe drukprocedés en -apparatuur. Hij was ook lid van vier algemene comités van de kerk.
Op 3 oktober 1963 ontving Tom in de middag een bezoeker op kantoor toen zijn secretaris hem vertelde dat er iemand voor hem aan de telefoon was. Toen hij de telefoon opnam, sprak hij tot zijn verbazing met de secretaris van de president van kerk, David O. McKay, en wilde president McKay hem spreken. Na een kort telefoongesprek vroeg president McKay aan Tom of hij die middag naar zijn kantoor kon komen.
Toms auto was naar de garage, dus hij leende een auto en reed naar het kantoor van president McKay. Vanwege zijn roepingen in de comités van de kerk dacht hij dat president McKay een van die taken wilde bespreken, maar de president had iets anders in gedachten. ‘Hij liet me plaats nemen in een stoel naast zijn bureau, tegenover hem’, herinnerde Tom zich, en hij zei toen: ‘Ik heb ouderling Nathan Eldon Tanner tot mijn tweede raadgever in het Eerste Presidium benoemd en de Heer heeft u geroepen om zijn plaats in de Raad der Twaalf Apostelen in te nemen. Kunt u die roeping aanvaarden?’49
Tom was zo emotioneel door wat president McKay had gevraagd, dat hij niet kon spreken. ‘Er kwamen tranen in mijn ogen,’ zei hij, ‘en na een pauze die wel een eeuwigheid leek, antwoordde ik president McKay dat ik elk talent waarmee ik gezegend was in de dienst van de Meester zou aanwenden.’50
Die avond vroeg Tom aan Frances of ze een eindje konden gaan rijden. Ze namen de 4-jarige Clark mee naar een monument in Salt Lake City en terwijl ze eromheen liepen, merkte Frances dat Tom er niet bij was met zijn gedachten. Toen ze hem ernaar vroeg, vertelde hij haar over de roeping tot het heilig apostelschap. Frances zei later: ‘Ik was verbaasd en verootmoedigd. […] Dat was een uiterst belangrijke roeping en een overweldigende verantwoordelijkheid.’51 Zoals altijd gaf ze haar volledige steun.
De volgende ochtend werd Thomas S. Monson in de algemene conferentie gesteund als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, als bijzondere getuige ‘van de naam van Christus in de gehele wereld’.52 Hij was toen 36, en daarmee was hij de jongste apostel die was geroepen sinds Joseph Fielding Smith in 1910, en zeventien jaar jonger dan de op één na jongste apostel in die tijd.
In diezelfde conferentiebijeenkomst hield ouderling Monson zijn eerste toespraak als algemeen autoriteit. Na uitingen van dankbaarheid gaf hij het volgende getuigenis en deze belofte:
‘Broeders en zusters, ik weet dat God leeft. Ik weet dat zonder enige twijfel. Ik weet dat dit zijn werk is en ik weet dat de mooiste ervaringen die een mens kan hebben de influisteringen van de Geest zijn, waarmee Hij ons leidt om zijn werk voort te stuwen. Ik heb deze influisteringen als jonge bisschop gevoeld, toen ik geleid werd naar de huizen waar een geestelijke – of wellicht stoffelijke – behoefte was. Ik voelde die weer in het zendingsveld toen ik met uw zoons en dochters samenwerkte – de zendelingen van deze geweldige kerk. […]
‘Ik draag mijn leven op, alles wat ik heb. Ik zal echt alles geven wat ik in mij heb om te worden wat U wilt dat ik word. Ik ben dankbaar voor de woorden van Jezus Christus, onze Heiland:
‘“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen” (Openbaring 3:20).
‘Ik bid vurig […] dat deze belofte van onze Heiland in mijn leven in vervulling zal gaan.’53
Zes dagen later, op 10 oktober 1963, werd ouderling Monson tot apostel geordend en als lid van het Quorum der Twaalf aangesteld door president Joseph Fielding Smith, die president van het quorum was.
De apostolische bediening invulling geven
In de tijd dat ouderling Monson als apostel werd geroepen, nam de wereldwijde uitbreiding van de kerk met ongekend tempo toe. Net als andere algemene autoriteiten reisde hij al snel de wereld rond om deze groei te leiden. Soms was hij vijf weken lang weg om leden en zendelingen te onderwijzen, nieuwe kerkunits te stichten, kerkgebouwen in te wijden en kerkprogramma’s in te voeren.
Ouderling Monson nam de woorden ter harte van een lid van de Twaalf die zei dat het ambt van apostel ‘totale toewijding aan het werk van de Meester vergt om Gods heiligen op te beuren, onderwijzen en leiden. Het betekent dat we de lasten aanvaarden en de hoop versterken van de kerk en haar mensen.’54
Bestuurlijke kwesties waren ondergeschikt aan bedacht zijn op manieren om mensen tot zegen te zijn. Een van de honderden voorbeelden was zijn dienstbetoon aan Paul C. Child, die de ringpresident van ouderling Monson in zijn jeugd was geweest. Aan het eind van de jaren 70 ging de gezondheid van president Child en zijn vrouw, Diana, achteruit en woonden ze in een verpleeghuis. Ouderling Monson bezocht hen geregeld. En tijdens de zondagsdienst in het tehuis bracht hij een keer hulde aan deze geliefde leider. Toen hij thuiskwam, zei hij tegen Frances: ‘Ik denk dat ik tijdens dat bezoek meer goeds tot stand heb gebracht dan in veel conferenties.’55
Mede door de taken die hij aan de hoofdzetel van de kerk vervulde, had ouderling Monson een actief aandeel in bijna elk aspect van de structuur en programma’s van de kerk. Van 1965 tot 1971 was hij voorzitter van het comité coördinatie volwassenen en hielp hij de handleidingen, handboeken en organisaties van de kerk op één lijn te brengen. Hij was ook adviseur van de jongemannen- en jongevrouwenorganisaties. Hij was van 1965 tot 1982 lid van het leidinggevend comité zendingswerk, waarvan de laatste zeven jaar als voorzitter van het comité. In die periode heeft hij tienduizenden zendelingen aan zendingsgebieden toegewezen, zendingspresidenten geselecteerd, nieuwe zendingsgebieden gesticht, opleidingsprogramma’s voor zendelingen ontwikkeld en toezicht gehouden op bezoekerscentra. ‘Er zijn ontzettend veel geloofsversterkende ervaringen die de toewijzing van zendelingen kenmerken’, schreef hij.56
In 1965 gaf president McKay ouderling Monson de opdracht om toezicht te houden op het werk van de kerk in de Stille Zuidzee. Voor deze opdracht moest hij naar de eilanden in de Stille Oceaan en naar Australië reizen. Ouderling Monson ontwikkelde een diepe liefde voor de heiligen in die streken en putte veel inspiratie uit hun toewijding aan het evangelie en hun geloof.
Toen ouderling en zuster Monson in 1965 Samoa voor het eerst bezochten, gingen ze in een dorp naar een bijeenkomst in een school van de kerk met bijna tweehonderd kinderen. Aan het eind van de bijeenkomst kreeg ouderling Monson de ingeving om de kinderen individueel te begroeten, maar hij keek op zijn horloge en zag dat er niet genoeg tijd was voordat zijn vliegtuig zou vertrekken. Maar toen de ingeving weer opkwam, vertelde hij de leerkracht van de school dat hij ieder kind de hand wilde schudden. De leerkracht was blij omdat de kinderen om zo’n ervaring hadden gebeden. ‘De tranen waren niet te bedwingen’, zei ouderling Monson, ‘toen die lieve jongens en meisjes verlegen voorbij kwamen en zachtjes de vriendelijke Samoaanse groet “talofa lava” fluisterden.’57
Toen ouderling Monson in 1967 Sydney bezocht, vertelde een man hem dat zijn getuigenis tijdens een eerder bezoek tot zijn doop had geleid. ‘Zo’n opmerking brengt me tot de diepste ootmoed’, schreef ouderling Monson in zijn dagboek, ‘en een oprecht besef van de verantwoordelijkheid die ik heb.’58
President Monson stelde tijdens zijn apostolische bediening vooral belang in de persoon. Onder leiding van de Geest en zijn eigen observaties reikte hij mensen die het moeilijk hadden of onder zorgen gebukt gingen de hand. Door ring- en gebiedsconferenties bij te wonen, aan tempelinwijdingen deel te nemen en in comités zitting te hebben, had hij niet alleen de gelegenheid om te officiëren en te onderwijzen, maar ook om te laten zien hoezeer hij om mensen gaf.
Bediening en wonderen in de Duitse Democratische Republiek (DDR)
In juni 1968, toen ouderling Monson drie jaar lang toezicht op het werk in de Stille Zuidzee had gehouden, wees het Eerste Presidium hem het toezicht op de zendingsgebieden van de kerk in Duitsland, Italië, Oostenrijk en Zwitserland toe. In Duitsland woonden bijna vijfduizend kerkleden achter het IJzeren Gordijn in de Duitse Democratische Republiek. In die tijd was dat deel van Duitsland onder communistisch bewind, waardoor de vrijheid zwaar beperkt was en godsdienstige activiteiten werden onderdrukt. Door de overheidsbeperkingen was er daar al sinds de Berlijnse Muur in 1961 was gebouwd geen algemeen autoriteit meer geweest. Een van ouderling Monsons hoogste prioriteiten in zijn nieuwe taak was contact krijgen met de leden van de kerk die daar woonden.
Naar de DDR reizen hield een groot risico in. Ouderling Monson nam contact op met een functionaris van de Amerikaanse overheid, die hem afraadde te gaan en waarschuwde: ‘Als er iets gebeurt, kunnen we u daar niet weg krijgen.’ Hij besloot toch te gaan. ‘Je moest gewoon beseffen dat het doel hoger was dan enig aards gezag,’ legde hij later uit, ‘en met vertrouwen in de Heer ging je.’59
Hij bracht zijn eerste bezoek op 31 juli 1968. Met Stan Rees, president van de Noord-Duitse Zending, ging hij door de zwaar bewaakte controlepost bij de Berlijnse muur, en ze brachten een deel van de dag in Oost-Berlijn door. Hoewel het bezoek kort was, was dit het begin van ouderling Monsons opmerkelijke bediening in de DDR – die meer dan 20 jaar zou voortduren en een bepalend onderdeel van zijn tijd als apostel zou worden.
Ouderling Monson keerde daarna in november 1968 terug. Gespannen reisde hij met president Rees en zuster Helen Rees ver het land in, naar Görlitz, waar ze naar een oud magazijn gingen, vol kogelgaten van de Tweede Wereldoorlog. Ze kwamen onaangekondigd en troffen meer dan tweehonderd kerkleden aan die op de eerste verdieping waren samengekomen. In die bijeenkomst had ouderling Monson een van de meest inspirerende ervaringen van zijn leven.
De sprekers hielden toespraken die een diep begrip van het evangelie lieten zien en de lofzangen werden vuriger gezongen dan ouderling Monson ooit had gehoord, ze vulden de zaal met geloof en toewijding. Ondanks de moeilijkheden, armoede en ontberingen waarmee deze heiligen te maken hadden, zag hij veerkracht, hoop en geloof. Later zei hij: ‘Ik ben in weinig kerkgemeenten geweest die meer liefde voor het evangelie toonden.’60
Hoewel ouderling Monson zich verheugde over de getrouwheid van deze heiligen, was hij ook bedroefd omdat ze geen patriarchen, wijken of ringen hadden, en geen gelegenheid om de zegeningen van de tempel te ontvangen. Tijdens de dienst ging hij met tranen in zijn ogen naar het spreekgestoelte en beloofde: ‘Als u trouw blijft aan de geboden van God, zult u elke zegening ontvangen die de leden van de kerk in andere landen hebben.’61
De daaropvolgende jaren deden ouderling Monson en de kerkleiders en leden in de DDR onvermoeibaar hun best om die belofte in vervulling te laten gaan. Ouderling Monson keerde geregeld terug om de heiligen te sterken en zegens en bemoediging te geven. Hij werd bijgestaan door Henry Burkhardt, die tien jaar lang het zendingsgebied Dresden presideerde, en vele andere plaatselijke kerkleiders. De leden vastten en baden, en zij gaven gehoor aan de raad van ouderling Monson om zich aan het twaalfde geloofsartikel te houden: de wetten van het land hooghouden.
De belofte werd beetje bij beetje verwezenlijkt. In 1969 gaf het Eerste Presidium toestemming om een patriarch in Salt Lake City te ordenen en hem naar de DDR te laten reizen om patriarchale zegens te geven. In het begin van de jaren 70 begonnen bewindslieden enkele kerkleiders toestemming te verlenen het land kort te verlaten om de algemene conferentie bij te wonen.
In april 1975 kreeg ouderling Monson het gevoel dat hij de DDR moest toewijden om het werk te bespoedigen. Hij vergaderde enkele leiders op een open plek waar ze op de Elbe uitkeken en sprak een toewijdingsgebed uit waarin hij smeekte dat de weg voor de leden bereid mocht worden om hun tempelverordeningen te ontvangen. Hij bad dat mensen ontvankelijk voor het evangelie zouden zijn en dat bewindslieden het werk niet zouden dwarsbomen. Hij bad ook dat er weer zendelingen in het land zouden worden toegelaten om in het evangelie te onderwijzen.62
‘De zegen die onze goede leden daar het hardste nodig hadden, was die van hun begiftiging en verzegeling’, zei ouderling Monson later. ‘We probeerden alles. Mensen één keer naar de tempel in Zwitserland laten komen? Afgewezen door de regering. Misschien konden de vader en moeder naar Zwitserland komen, en hun kinderen tijdelijk achterlaten? Geen goed idee. Hoe verzegel je kinderen aan ouders als ze niet samen aan een altaar kunnen knielen? Het was een tragische situatie.’63
Ouderling Monson besprak deze situatie en mogelijke oplossingen met het Eerste Presidium en andere leiders in Salt Lake City. In het voorjaar van 1978 vertelde president Spencer W. Kimball hem dat de Heer de tempelzegeningen niet zou ontzeggen aan deze leden, waarna hij glimlachte en zei: ‘U zult een manier vinden.’64
Kort daarna kwam er een doorbraak. Henry Burkhardt bleef bij de overheid verzoeken indienen of gezinnen naar de tempel in Zwitserland mochten gaan. Op een gegeven moment kwam de vraag terug: ‘Waarom bouwt u hier geen tempel?’65 Henry was stomverbaasd dat de overheid, die de godsdienstige activiteiten jarenlang zo zorgvuldig in de gaten had gehouden, de kerk zou toelaten een tempel te bouwen die alleen voor leden met een tempelaanbeveling toegankelijk zou zijn.
De kerk aanvaardde het aanbod en geleidelijk bereidde de Heer de weg voor de bouw van een tempel in de DDR. Er werd grond aangekocht in Freiberg en ouderling Monson presideerde op 23 april 1983 de eerstespadesteking. ‘Dit is een wonder der wonderen!’ riep hij uit. ‘Ik [voelde] vreugde in mijn hart en ziel.’66 Ruim twee jaar later, op 29 en 30 juni 1985, wijdde president Gordon B. Hinckley de Freibergtempel in en wees ouderling Monson als eerste spreker aan. Ouderling Monson verwoordde zijn gevoelens over deze historische gebeurtenis in zijn dagboek:
‘Vandaag was een van de hoogtepunten van mijn leven. […] Het was moeilijk voor me om mijn emoties onder controle te houden toen ik sprak, want ik dacht aan het geloof van de toegewijde heiligen in dit deel van de wereld. Vaak vragen mensen: “Hoe is het mogelijk geweest dat de kerk toestemming kreeg om achter het IJzeren Gordijn een tempel te bouwen?” Ik denk dat het geloof en de toewijding van onze heiligen der laatste dagen in dat gebied de hulp van de almachtige God voortbrachten en hun de eeuwige zegeningen verschaften die ze zo rijkelijk verdienen.’67
Die avond dacht ouderling Monson na over zijn bediening in de DDR sinds zijn eerste bezoek zeventien jaar eerder en zijn toewijdingsgebed tien jaar eerder, met als hoogtepunt de inwijding van een tempel. Hoewel hij een groot aandeel had in ‘een van de meest historische en met geloof vervulde hoofdstukken van de kerkgeschiedenis’, schreef hij dat ‘alle eer en heerlijkheid onze hemelse Vader toekomen, want alleen door zijn goddelijke interventie hebben deze gebeurtenissen plaatsgevonden.’68
In 1982 werd de eerste ring in de DDR in Freiberg georganiseerd. Twee jaar later richtten ouderling Monson en ouderling Robert D. Hales de tweede ring in Leipzig op. Daarmee maakten alle kerkleden in het land deel uit van een ring van Zion.
Er bleef nog één zegen over: toestemming voor zendelingen uit andere landen om in de DDR in het evangelie te onderwijzen, en voor zendelingen uit dat land om in andere landen te dienen. In 1988 vroeg president Monson rechtstreeks toestemming aan Erich Honecker, de leider van het land.
Toen president Monson en zijn groep aankwamen, zei de heer Honecker: ‘We weten dat de leden van uw kerk in arbeid geloven; dat hebben ze bewezen. Ook is duidelijk gebleken dat u in het gezin gelooft. We weten dat u goede burgers bent, in welk land ook. Zegt u maar wat u wilt.’69
President Monson uitte onder meer zijn dankbaarheid voor de bouw van de Freibergtempel. Vervolgens vertelde hij dat ruim negentigduizend mensen de open dagen van de tempel hadden bijgewoond en dat er nog tienduizenden bij de open dagen voor nieuwe kerkgebouwen in Leipzig, Dresden en Zwickau waren geweest. ‘Ze willen weten wat wij geloven’, zei hij. ‘We zouden ze graag vertellen dat we geloven in het gehoorzamen, eerbiedigen en hooghouden van de wetten van het land. We willen ze graag vertellen hoeveel waarde we hechten aan sterke gezinnen. Dat zijn nog maar twee van onze geloofspunten.’
President Monson legde het belang van zendelingen uit en zei toen: ‘De jonge mannen en jonge vrouwen die we graag op zending willen sturen naar uw land, zullen van uw land en van uw volk houden. Sterker nog, ze zullen een positieve invloed op uw volk uitoefenen.’
Het laatste verzoek van president Monson was ‘dat jonge mannen en jonge vrouwen uit uw land die lid zijn van onze kerk een zending mogen vervullen in andere landen, zoals Amerika, Canada en vele andere’. Hij beloofde dat deze zendelingen bij hun terugkeer ‘beter in staat zijn om verantwoordelijke posities in uw land te bekleden’.
Toen president Monson klaar was, sprak de heer Honecker een half uur lang. President Russell M. Nelson, die bij de bijeenkomst was, zei dat ‘iedereen gespannen de adem in[hield]’ terwijl ze afwachtten hoe voorzitter Honecker op het verzoek zou reageren.70 Uiteindelijk zei hij: ‘We kennen u. We vertrouwen u. We hebben ervaring met u. Uw verzoek aangaande zendingswerk is goedgekeurd.’ President Monson zei dat toen hij deze woorden hoorde, zijn geest ‘de kamer uit zweefde’.71
In maart 1989 begonnen voltijdzendelingen van buiten de DDR daar voor het eerst in vijftig jaar te dienen. In mei 1989 gingen de eerste tien zendelingen uit dat land naar het opleidingscentrum voor zendelingen in Provo (Utah). De overheid legde geen beperkingen op waar ze konden dienen.72
In twintig jaar tijd waren door veel wonderen de beloften die ouderling Monson in een oud magazijn in 1968 had gedaan – en de zegeningen waarvoor hij had gebeden toen hij de DDR in 1975 toewijdde – in vervulling gegaan. Over die zegeningen schreef hij jaren later in zijn dagboek: ‘Ik heb uit mijn ervaring geleerd dat uitersten voor de mens niet meer zijn dan mogelijkheden voor God. Ik heb gezien hoe de hand van de Heer zich geopenbaard heeft en over de leden van de kerk gewaakt heeft in landen die eens onder een communistisch bewind vielen.’73
Nieuwe uitgaven van de Schriften
In zijn jeugd hoorde Tom Monson een lid van het ringpresidium in de avondmaalsdienst spreken over afdeling 76 van de Leer en Verbonden op een manier die in hem het verlangen opriep om de Schriften te bestuderen. Zijn Aäronische-priesterschapsleiders, die hij omschreef als ‘wijze, geduldige mannen die ons uit de heilige Schriften onderwezen’, hielpen hem ook om liefde voor de Schriften te ontwikkelen.74 Een van zijn zondagsschoolleerkrachten, Lucy Gertsch, ‘liet ons in haar klas kennismaken met hooggeëerde gasten als Mozes, Jozua, Thomas, Paulus en uiteraard Christus. Hoewel we ze niet zagen, leerden we ze lief te hebben, te eren en na te doen.’75
Zijn liefde voor de Schriften verdiepte zich door zijn werkzaamheden als bisschop en in de drukkerij. Hij had het gevoel dat meer kennis van de Schriften hem als bisschop zou helpen en had ze tegen het eind van het eerste jaar van zijn roeping allemaal gelezen. Bij Deseret News Press was ‘de grootste opdracht het plaatsen van bestellingen voor het Boek van Mormon’.76 Door die ervaringen met de Schriften bereidde hij zich op een unieke taak als lid van het Quorum der Twaalf voor.
In 1972 stelde president Harold B. Lee ouderling Monson aan als voorzitter van het comité Bijbelstudiemiddelen, dat gevraagd werd manieren te vinden om de Schriftstudie onder de leden van de kerk te verbeteren. Dit comité werd later het Schriftuurcomité en kreeg de opdracht om nieuwe uitgaven van de Schriften voor te bereiden die een betere studie mogelijk zouden maken. De ontwikkeling van deze nieuwe uitgaven vergde lange, intensieve inspanning van de comitéleden en meer dan honderd geleerden, computerdeskundigen en andere experts die onder hun leiding werkten.
Een enorme taak was het maken van voetnoten met kruisverwijzingen naar alle vier de standaardwerken: de Bijbel, het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde. Een andere enorme taak voor de kerkeditie van de King Jamesbijbel was het samenstellen van het thematisch register, dat bestond uit meer dan 2.800 evangelieonderwerpen met Schriftuurverwijzingen uit de vier standaardwerken. Daarnaast bevatte de nieuwe uitgave een Bijbels woordenboek en passages uit de Bijbelvertaling van Joseph Smith. Er werden nieuwe hoofdstukopschriften geschreven die de leerstellige inhoud benadrukten en er werden 24 bladzijden met kaarten toegevoegd.
Toen deze uitgave van de Bijbel in 1979 werd gepubliceerd, schreef ouderling Monson dat het ‘misschien wel de belangrijkste vooruitgang in de kerkelijke studie in een eeuw was.’ Hij zei verder dat ‘het revolutionaire systeem van voetnoten die naar de andere standaardwerken verwijzen’ en het thematisch register er ‘een studiebijbel zonder weerga’ van maakten.77
Twee jaar later werden er ook nieuwe uitgaven van het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde gepubliceerd. In deze uitgaven stonden nieuwe voetnoten, inleidingen, hoofdstukopschriften, afdelingsopschriften en samenvattingen, en een uitgebreid register met geïntegreerde verwijzingen uit deze drie standaardwerken. Er werden twee nieuwe afdelingen aan de Leer en Verbonden toegevoegd (137 en 138), en Officiële Verklaring 2.
Ouderling Monson voelde de leidende hand van God in het hele voorbereidingsproces van deze nieuwe uitgaven van de Schriften. Mensen met de benodigde vaardigheden kwamen op het juiste moment, net als nieuwe computertechnologie. ‘De Heer opende op het juiste moment vele deuren naarmate het werk vorderde,’ zei hij, ‘en er deden zich stille wonderen voor om het voort te laten bewegen.’78
Ouderling Monson leidde het Schriftuurcomité tien jaar lang en vond dat een van zijn belangrijkste taken als apostel.79 Zijn ultieme hoop was dat kerkleden deze nieuwe uitgaven van de Schriften en de verbeterde studiewijzers zouden gebruiken voor diepere Schriftstudie om hun getuigenis te versterken.
Nadat de nieuwe uitgaven in het Engels waren gepubliceerd, werd de vertaling in andere talen een hoge prioriteit. Aan het einde van president Monsons ambtstermijn als president van de kerk was het Boek van Mormon in 91 talen vertaald en waren er deelvertalingen van het boek in nog eens 21 talen gepubliceerd. In 2009 is er op basis van de Reina-Valeravertaling een Spaanstalige kerkeditie van de Bijbel gepubliceerd.
Raadgever in drie Eerste Presidiums
Op zondagochtend 10 november 1985 bezocht Thomas S. Monson, zoals hij vaak deed, een verzorgingstehuis om de kerkdienst bij te wonen en de bewoners op te beuren. Die middag kwam hij met zijn mede-apostelen samen in de Salt Laketempel om na de dood van president Spencer W. Kimball het Eerste Presidium te reorganiseren. In die vergadering werd Ezra Taft Benson geordend en aangesteld als president van de kerk. Hij riep Gordon B. Hinckley als zijn eerste raadgever en Thomas S. Monson als zijn tweede raadgever. Op 58-jarige leeftijd was president Monson het jongste lid van het Eerste Presidium in ruim 80 jaar.
Een van de vele nieuwe mogelijkheden die president Monson kreeg, was het presideren van tempelinwijdingen. Ruim twee maanden na zijn roeping in het Eerste Presidium wijdde hij de Buenos Airestempel (Argentinië) in. In zijn dagboek schreef hij dat ‘de harten teer waren en dat de tranen moeilijk te bedwingen waren toen de leden van de kerk beseften dat de eeuwige zegeningen die een tempel biedt nu eindelijk binnen hun bereik waren’.80
In juni 1986 hielp president Monson met de stichting van de ring Kitchener Ontario in Canada, de 1600e ring van de kerk. Hij dacht na over zijn werkzaamheden als zendingspresident in dat gebied, 26 jaar eerder, toen de 300e ring van de kerk in Toronto was gesticht. Het jaar daarop keerde hij naar het oosten van Canada terug voor de eerstespadesteking voor de Torontotempel en in augustus 1990 keerde hij weer terug voor wat hij het ‘hoeksteenevenement’ noemde – de inwijding van de tempel.81
Als raadgever in het Eerste Presidium riep president Monson ook zendingspresidenten en hun echtgenotes. Hij besteedde veel tijd aan het leren kennen van elk echtpaar, het geven van raad en het uiten van zijn liefde. Toen hij de 37-jarige Neil L. Andersen als zendingspresident riep, zei hij: ‘Je bent een jonge man. Laat je jeugd nooit een excuus zijn. Joseph Smith was jong; de Heiland was jong.’ Ouderling Andersen hoorde deze woorden en dacht: en Thomas Monson was jong.82
President Ezra Taft Benson overleed op 30 mei 1994, nadat hij bijna negen jaar president van de kerk was geweest. Toen het Eerste Presidium op 5 juni werd gereorganiseerd, vroeg zijn opvolger, Howard W. Hunter, Gordon B. Hinckley en Thomas S. Monson om als raadgever te blijven fungeren. President Hunter deed zijn uiterste best om de heiligen te ontmoeten en te versterken, maar zijn gezondheid was zwak en hij was slechts negen maanden president voordat hij op 3 maart 1995 overleed.
Op 12 maart kwamen de apostelen weer bijeen om het Eerste Presidium te reorganiseren. Gordon B. Hinckley werd geordend en aangesteld als president van de kerk, en hij riep Thomas S. Monson en James E. Faust als zijn raadgevers. President Monson bekleedde die functie gedurende de hele bediening van president Hinckley, waarmee hij in totaal 22 jaar raadgever in het Eerste Presidium was.
President Hinckley reisde ruim 60 miljoen kilometer naar meer dan 60 landen en was daarmee de meest bereisde president in de geschiedenis van de kerk. ‘[Hij] spreekt […] met onze leden die zelden, of mogelijk nooit, een levende president van de kerk hebben gezien’, schreef president Monson.83 Tijdens die reizen waren president Monson en president Faust verantwoordelijk voor een groot deel van het werk van het Eerste Presidium aan de hoofdzetel van de kerk.
President Monson reisde nog steeds af naar regionale conferenties, tempelinwijdingen en andere evenementen. In 1995 ging hij naar Görlitz (Duitsland) om een kerkgebouw in te wijden – 27 jaar nadat hij daar voor het eerst met een gemeente heiligen der laatste dagen had gesproken (zie p. 23–24). ‘Mijn hart en ziel werden overspoeld met dankbaarheid dat ik het voorrecht had om de hand van de Heer te zien in het zegenen van dit uitverkoren volk’, schreef hij in zijn dagboek.84 In 2000 presideerde hij zes tempelinwijdingen, waarvan er een in Tampico (Mexico) was, een stad waar hij 28 jaar eerder de eerste ring had gesticht.
Over de werkzaamheden van president Monson als raadgever van drie presidenten van de kerk zei ouderling Quentin L. Cook dat hij ‘duidelijk meningen over kwesties had, hij had duidelijk veel ervaring. […] Vanwege zijn krachtige persoonlijkheid kan er geen twijfel over bestaan dat hij zijn beste advies en raad zou hebben gegeven. Hij waardeert eenheid, hij waardeert trouw, hij laat zijn stem horen als dat gepast is. […] Maar als een besluit is genomen, steunt hij dat volledig en volmondig. De eenheid in het Eerste Presidium bij het nemen van belangrijke beslissingen is een groot voorbeeld voor de hele kerk.’85
President van de kerk
Op 27 januari 2008 stond president Monson aan het bed van zijn geliefde vriend en leider, Gordon B. Hinckley, om hem een priesterschapszegen te geven. Vanaf 1963 hadden de twee mannen meer dan 44 jaar samen in het Quorum der Twaalf en het Eerste Presidium gediend. Ze hadden diepe liefde en respect voor elkaar ontwikkeld.
President Hinckley had de kerk bijna dertien jaar lang met visie, kracht en inspiratie geleid. In januari 2008, op 97-jarige leeftijd, zette hij de meeste activiteiten voort, maar zijn kracht nam af. Nadat hij op 27 januari bij president Hinckley was geweest en aan zijn ziekbed had gestaan, schreef president Monson: ‘Ik hield hem bij zijn pols vast en voelde duidelijk dat dit de laatste keer was dat ik mijn geliefde president en vriend in het sterfelijk leven zou zien.’86 President Hinckley overleed die avond.
‘Ik kan niet goed uitdrukken hoezeer ik hem mis’, zei president Monson enkele dagen later op de begrafenis. ‘Hij was onze profeet, ziener en openbaarder, […] een eiland van rust in een stormachtige zee. Hij was een vuurtoren voor de verdwaalde zeeman. Hij was uw vriend en mijn vriend. Hij troostte en kalmeerde ons toen de omstandigheden in de wereld beangstigend waren. Hij leidde ons onwrikbaar op het pad dat ons terug naar onze hemelse Vader zal leiden.’87
Als senior apostel voelde president Monson het gewicht van wat het overlijden van president Hinckley voor hem persoonlijk betekende. Hierover zei hij: ‘Ik merkte dat het het nuttigst voor me was om op mijn knieën te gaan en mijn hemelse Vader te bedanken voor mijn leven, voor ervaringen, voor mijn gezin, en Hem vervolgens rechtstreeks te vragen voor mijn aangezicht uit te gaan, aan mijn rechterhand te zijn, aan mijn linkerhand te zijn, en zijn geest in mijn hart en zijn engelen rondom mij om mij te schragen’ (zie Leer en Verbonden 84:88).88
Op 3 februari 2008 kwamen de apostelen in de Salt Laketempel bijeen om het Eerste Presidium te reorganiseren. In die vergadering werd Thomas S. Monson geordend en aangesteld als president van de kerk, de zestiende man die die roeping bekleedde. Hij had zorgvuldig over het roepen van zijn raadgevers nagedacht en een bevestiging van de Heer ontvangen om Henry B. Eyring te roepen, die na de dood van president Faust als tweede raadgever van president Hinckley werkzaam was geweest, en Dieter F. Uchtdorf, lid van het Quorum der Twaalf.
De volgende dag spraken president Monson en zijn raadgevers verslaggevers in het kantoorgebouw van de kerk toe. Hij zei onder meer:
‘Ik voel me nederig nu ik hier vandaag voor u sta. Ik getuig dat dit werk waarbij we betrokken zijn, het werk van de Heer is, en ik heb zijn ondersteunende invloed gevoeld. Ik weet dat Hij onze werkzaamheden zal leiden als we Hem met geloof en ijver dienen.
‘We bieden als kerk niet alleen de helpende hand aan onze eigen mensen, maar ook aan mensen van goede wil in de hele wereld, in de geest van broederlijke liefde die van de Heer Jezus Christus afkomstig is. Ik heb de kans gehad om nauw samen te werken met leiders van andere geloofsovertuigingen om enkele problemen in onze gemeenschap en de hele wereld op te lossen. We zullen dit gezamenlijke werk voortzetten.’
Over de eenheid die hij en president Hinckley na tientallen jaren samen dienen hadden ontwikkeld, vervolgde hij: ‘Er zal geen abrupte verandering zijn van de koers die we volgen. […] We zullen de toewijding van hen die ons zijn voorgegaan, voortzetten door in het evangelie te onderwijzen, samenwerking met mensen over de hele wereld te bevorderen, en te getuigen van het leven en de zending van onze Heer en Heiland, Jezus Christus.’89
De leden van de kerk steunden president Monson als profeet, ziener en openbaarder in een plechtige samenkomst in de algemene aprilconferentie van 2008. In zijn eerste toespraak aan alle kerkleden, sprak hij over zaken die de kern van zijn bediening waren geweest en zouden blijven. Hij nodigde kerkleden die niet actief deelnamen uit om ‘terug te komen’ en de vruchten van het kerkleven te plukken. Over het voorbeeld van de Heiland om goed te doen, zei hij: ‘Ik hoop dat wij dat volmaakte voorbeeld zullen volgen.’ Hij moedigde de kerkleden aan om ‘alle mensen overal met liefde en respect te bejegenen’. Hij moedigde hen verder aan om van hun huis een heiligdom te maken ‘waar de Geest van God kan vertoeven, […] waar liefde [heerst]’.
Met betrekking tot ‘de pijn van gebroken harten, de teleurstelling van stukgeslagen dromen en de vertwijfeling van verdwenen hoop’ smeekte hij de leden om zich in geloof tot hun hemelse Vader te keren. ‘Hij zal u opbouwen en leiden’, beloofde president Monson. ‘Hij zal uw beproevingen niet altijd wegnemen, maar Hij zal u liefdevol troosten en leiden door alle stormen die op uw pad komen.’90
Tempels – bakens voor de wereld
President Monson heeft vaak gezegd: ‘Geen enkel gebouw van de kerk [is] belangrijker dan een tempel.’91 Omdat zoveel zegeningen voor de levenden en de doden alleen in de tempel beschikbaar zijn, wilde hij deze heilige gebouwen voor de leden van de kerk zo toegankelijk mogelijk maken. Alleen in de tempel, zei hij, konden leden de kroon op de zegeningen ontvangen die de kerk te bieden heeft.92
President Monson wilde vooral dat de leden de tempelverordeningen zouden ontvangen waardoor ‘relaties verzegeld [kunnen] worden om tot in de eeuwigheid voort te duren’.93 Hij beklemtoonde ook het belang van het werk voor de doden dat in tempels wordt verricht. Hij zei dat God zijn werk in de geestenwereld bespoedigde en riep de leden van de kerk op om te helpen door familiehistorisch werk te doen en plaatsvervangende verordeningen voor hun overleden verwanten in de tempel te verrichten.94 President Monson zei ook dat tempels een heiligdom zijn waar de leden hemelse leiding kunnen ontvangen, rust van de stormen van het leven kunnen ervaren, en de kracht om beproevingen te doorstaan en verleiding te weerstaan kunnen krijgen.
De kerk had twaalf tempels toen president Monson in 1963 als apostel werd geroepen. Toen hij raadgever in het Eerste Presidium was, nam de tempelbouw een hoge vlucht. Tegen de tijd dat hij in 2008 president van de kerk werd, waren er 124 tempels. Tijdens zijn bediening als president zette hij dat tempo voort en kondigde hij 45 nieuwe tempels in 21 landen aan. Een week nadat hij president was geworden, wijdde hij de Rexburgtempel (Idaho) in, de eerste van 46 tempels die tijdens zijn ambtstermijn werden ingewijd of heringewijd. Hij wijdde er zelf negentien in, waaronder de Kievtempel (Oekraïne), de eerste tempel die in een land van de voormalige Sovjet-Unie werd gebouwd.
President Monson was van mening dat tempels en opoffering, hoe klein ook, altijd hand in hand gaan, en hij beloofde dat de leden van de kerk gezegend zouden worden als ze dergelijke offers brachten. Voor sommige mensen, zei hij, ‘[kan] uw opoffering inhouden dat u uw gedrag in overeenstemming brengt met de vereisten van een tempelaanbeveling’.95 Voor anderen ‘kan de opoffering die u zich moet getroosten inhouden dat u tijd inruimt om geregeld naar de tempel te gaan’.96 Hij spoorde waar mogelijk regelmatig tempelbezoek aan en zei: ‘Mijn geliefde broeders en zusters, mogen wij ons alle benodigde opofferingen getroosten om naar de tempel te gaan.’97
Zendingswerk
In de algemene oktoberconferentie van 2012 deed president Monson de belangrijke aankondiging dat jongemannen en jongevrouwen nu op jongere leeftijd op zending kunnen. Waardige en geschikte jongemannen konden ‘op hun 18e in plaats van hun 19e op zending […] gaan’. Geschikte, waardige jonge vrouwen die verlangden op zending te gaan, konden ‘nu op 19-jarige leeftijd op zending […] gaan, in plaats van 21 jaar’.98
Deze aankondiging leidde tot ‘een onmiskenbare uitstorting van de Geest’, zei ouderling Neil L. Andersen van het Quorum der Twaalf. In de algemene aprilconferentie van 2013 vertelde hij dat velen deze nieuwe kans onmiddellijk hadden aangegrepen:
‘De donderdag na de conferentie was het mijn beurt om zendelingen voor te dragen aan het Eerste Presidium. Ik was verbaasd dat ik zoveel aanvragen zag van 18-jarige jonge mannen en 19-jarige jonge vrouwen die hun plannen reeds hadden aangepast, doktersbezoeken hadden afgelegd, een gesprek met hun bisschop en ringpresident hadden gehad en hun zendingspapieren al hadden ingediend – in maar vijf dagen. Duizenden zijn hen gevolgd.’99
Een half jaar na de aankondiging zei president Monson: ‘De reactie van onze jonge mensen was opmerkelijk en inspirerend.’ Het aantal zendelingen was toegenomen van 59.000 tot meer dan 65.000, en nog eens 20.000 hadden hun oproep al ontvangen.100 Het aantal zendelingen bleef toenemen tot er in 2014 met 88.000 zendelingen een hoogtepunt werd bereikt.101 Dat aantal daalde toen de eerste golf zendelingen naar huis terugkeerde en eind 2017 waren er wereldwijd 68.000 zendelingen werkzaam.
Het aantal servicezendelingen nam ook toe tijdens president Monsons ambtstermijn, van ongeveer 12.000 in 2008 tot ruim 33.000. Servicezendelingen steunden alle afdelingen van de kerk, waaronder welzijnsbedrijven, familiehistorisch werk, zendingskantoren, recreatiekampen en vele andere gebieden.
Voor behoeftigen zorgen
De Kerk van Jezus Christus heeft altijd voor behoeftigen gezorgd. De profeet Joseph Smith heeft gezegd: ‘[Een lid van de kerk] zal de hongerigen moeten voeden, de naakten moeten kleden, voor de weduwen moeten zorgen, de tranen van de wezen moeten drogen, de behoeftigen moeten troosten, in deze kerk, of in een andere, of in geen een kerk, waar ze ook te vinden zijn.’102 President Monson leefde, onderwees en leidde in overeenstemming met deze woorden. ‘Ik heb toen ik heel jong was een gevoel van mededogen voor mensen in nood, ongeacht leeftijd of omstandigheden ontwikkeld’, zei hij.103
In 1936 had het Eerste Presidium een welzijnsprogramma aangekondigd om voor behoeftigen te zorgen. Veel mensen waren in die tijd werkloos en arm door de economische crisis. Het welzijnsprogramma van de kerk was ‘een hedendaagse toepassing van eeuwige beginselen’, zoals werken, zelfredzaamheid, verstandig financieel beleid, voorbereid zijn en dienstbetoon.104 De toepassing van deze beginselen is zowel gericht op onmiddellijke behoeften als op het geestelijke en lichamelijke welzijn van iedere persoon op de lange termijn, en is hen die geven en ontvangen tot zegen.
Toen president Monson van 1950 tot 1955 bisschop was, zag hij met eigen ogen hoe het welzijnsprogramma van de kerk honger en armoede verlichtte. Hij zei: ‘Dit plan is door de almachtige God geïnspireerd. De Heer, Jezus Christus, is daadwerkelijk de grondlegger van dat plan.’105 Hij werd onderwezen in welzijnsbeginselen door leerkrachten die volgens hem door de hemel waren gezonden. Op een keer las J. Reuben Clark van het Eerste Presidium hem voor uit het Nieuwe Testament over de weduwe van Naïn, sloot zijn Schriften en zei snikkend: ‘Tom, wees vriendelijk voor de weduwen en zorg voor de armen.’106 (Zie Lukas 7:11–15.) President Monson nam die woorden ter harte.
In zijn 22 jaar als lid van het Quorum der Twaalf en 22 jaar als raadgever in het Eerste Presidium was hij de drijvende kracht achter de uitbreiding van de kerkelijke welzijnszorg. Hij had ook grote invloed op het stroomlijnen van de geboden hulp. ‘[Wij] hebben als kerk steeds goddelijke leiding ontvangen [over welzijnszaken] wanneer de omstandigheden dat noodzakelijk maakten’, zei hij. ‘Programma’s en procedures, die gebruikt werden om welzijnsbeginselen te implementeren, zijn aangepast en waarschijnlijk blijven er veranderingen plaatsvinden om in de veranderende behoeften te voorzien. Maar de fundamentele beginselen veranderen niet. Dat zal ook nooit gebeuren. Het zijn geopenbaarde waarheden.’107
In 1981 kondigde president Spencer W. Kimball aan dat ‘de zending van de kerk drieledig is’: het evangelie verkondigen, de heiligen vervolmaken en de doden verlossen.108 President Monson wilde ‘zorg voor armen en minderbedeelden’ als het vierde onderdeel van de zending van de kerk toevoegen. In 2008 werd die toevoeging door het Eerste Presidium goedgekeurd en in 2010 werd die in een nieuw algemeen handboek vastgelegd.109 In plaats van deze vier grote werkterreinen de ‘zending’ van de kerk te noemen, werden ze in het nieuwe handboek ‘door God voorgeschreven taken’ genoemd.110
De resultaten van die nadruk waren verstrekkend. De leden van de kerk gaven ruimhartig gehoor aan de oproep om in grote humanitaire behoeften te voorzien, waardoor de kerk onder president Monson de humanitaire hulp meer dan verdubbelde. Onder die hulp viel het zorgen voor schoon water voor miljoenen mensen, het verschaffen van rolstoelen aan honderdduizenden, en het bieden van oogheelkundige zorg om blindheid te voorkomen en te behandelen. Het omvatte ook voedsel en kleding leveren, zorg voor moeders en pasgeborenen, medische training en benodigdheden, onderwijsmiddelen en vaccinatiecampagnes.111
‘Ik ben zeer dankbaar dat we als kerk humanitaire hulp blijven verlenen aan mensen in nood’, heeft president Monson gezegd. ‘We hebben veel goeds gedaan en zijn tienduizenden van de kinderen van onze Vader, binnen en buiten de kerk, tot zegen geweest. We zijn van plan om hulp te blijven bieden waar dat nodig is.’112
Onder president Monsons leiding kwamen enkele grote hulpacties tot stand in landen waar zich een ramp had voorgedaan. Hij zei tegen de kerkleden: ‘[Wij] kunnen met uw gaven aan de fondsen van de kerk bijna onmiddellijk reageren als er waar ook ter wereld rampen voorkomen. Wij zijn bijna altijd de eerste ter plaatse om alle mogelijke hulp te bieden.’113
Als voorbeeld vertelde hij over de geboden hulp na een aardbeving in Haïti in 2010, waarbij honderdduizenden mensen gewond raakten of omkwamen: ‘Binnen een uur na de aardbeving […] was de kerk in beweging en werden er onmiddellijk hulpgoederen gestuurd. We verschaften water, voedsel, medische benodigdheden, hygiënepakketten en andere spullen. We stuurden teams van artsen en verpleegkundigen om de hoognodige medische zorg te verlenen.’114
Naast de humanitaire hulp en noodhulp die de kerk als organisatie bood, was president Monson dankbaar voor de duizenden leden die van zichzelf – hun middelen, tijd en expertise – gaven om mensen in nood te helpen. In zijn openingstoespraak tijdens de algemene aprilconferentie van 2011 vertelde hij kort over de tonnen goederen die de kerk na een verwoestende aardbeving en tsunami in Japan had gestuurd. Het grootste deel van zijn verslag ging echter over de zorg en dienstverlening aan personen:
‘Onze jonge alleenstaanden hebben goed werk verricht door vermiste leden op te sporen met gebruik van het internet, de sociale media en andere communicatiemiddelen. Met door de kerk ter beschikking gestelde scooters bieden de leden hulp in gebieden die moeilijk met de auto te bereiken zijn. In verschillende ringen en wijken in Tokio, Nagoya en Osaka zijn dienstverleningsprojecten van start gegaan om hygiëne- en schoonmaakpakketten klaar te maken. Tot dusver hebben ruim vierduizend vrijwilligers veertigduizend uur aan hulpverlening besteed.’115
In de tijd dat Thomas S. Monson president van de kerk was, hebben de leden van de kerk gemiddeld ruim zeven miljoen uur per jaar in welzijnsfaciliteiten gewerkt. Jaarlijks boden gemiddeld ruim tienduizend vrijwilligers over de hele wereld verschillende diensten aan. De kerk bood in die jaren hulp bij honderden rampen – aardbevingen en tornado’s, orkanen en tsunami’s, branden en overstromingen, hongersnoden en vluchtelingencrisissen – in maar liefst 89 landen.116
President Monson beklemtoonde ook het beginsel zelfredzaamheid om behoeftigen te helpen. ‘Zelfredzaamheid […] is het fundament van alle andere welzijnswerken’, zei hij. ‘Het is een essentieel onderdeel van ons geestelijk en stoffelijk welzijn.’117 In 2012 keurde het Eerste Presidium een zelfredzaamheidsinitiatief goed voor landen buiten Noord-Amerika om personen en gezinnen beter op te leiden, een betere baan te krijgen, een bedrijf te beginnen en uit te breiden, en hun financiën beter te beheren. Binnen vier jaar hadden ruim een half miljoen kerkleden in meer dan honderd landen aan dit initiatief deelgenomen.118 Omdat het programma zo succesvol was, introduceerde het Eerste Presidium dit zelfredzaamheidsinitiatief in 2015 ook in Noord-Amerika.
Frances – een toegewijde metgezel
‘Ik dank mijn Vader in de hemel voor mijn lieve vrouw, Frances’, zei Thomas S. Monson tijdens de algemene conferentie waarin hij werd gesteund als president van de kerk. ‘Ik had mij geen trouwere, lievere en begripvollere vrouw kunnen wensen.’119
President Monsons zware kerktaken begonnen minder dan twee jaar na zijn huwelijk met Frances, toen hij als bisschop werd geroepen. Die taken zouden door de jaren heen alleen maar zwaarder worden en ze vergden ook veel van zuster Monson. Ze gaf haar steun graag. ‘Ik heb het nooit als een opoffering ervaren om mijn man het werk van de Heer te zien doen’, zei ze. ‘Het is mij tot zegen geweest en het is onze kinderen tot zegen geweest.’120
President Monson erkende die steun en zei: ‘Ik heb van Frances niets anders dan steun en bemoediging ontvangen.’121 Doordat hij veel van huis was voor zijn kerktaken moest Frances alleen voor de kinderen zorgen. ‘Vanaf het moment dat ik op 22-jarige leeftijd als bisschop werd geroepen, hebben we bijna nooit bij elkaar in de kerk kunnen zitten’, zei president Monson.122 Hij merkte ook op: ‘Ik heb in elke roeping altijd weer nieuwe vaardigheden en talenten in [haar] ontdekt.’123
Ann, de dochter van president en zuster Monson, weet nog hoe haar moeder het gezin leidde wanneer haar vader voor kerkwerk van huis was:
‘Vader reisde vaak af naar zendingsgebieden over de hele wereld. […] Moeder vertelde ons dan dat hij zijn plicht deed en dat wij beschermd zouden worden gedurende zijn afwezigheid. Zij verwoordde die boodschap niet alleen, de kalme manier waarop zij voor alles zorgde wat nodig was, getuigde er evengoed van. […] Als ik terugkijk op alle zegeningen die ik heb ontvangen als de dochter van een apostel van de Heer, dan is het allerbelangrijkste voor mij de gave en de zegen van de vrouw die hij huwde, mijn moeder.’124
Zuster Monson ondervond in de laatste jaren van haar leven ernstige gezondheidsproblemen en president Monson deed zijn uiterste best om voor haar te zorgen totdat ze op 17 mei 2013 op 85-jarige leeftijd overleed. In de volgende algemene conferentie sprak hij liefdevol over haar overlijden en gaf hij zijn getuigenis van het eeuwige leven:
‘Zij was de liefde van mijn leven, mijn vertrouwelinge en mijn beste vriendin. Te zeggen dat ik haar mis, is een uiterst ontoereikende beschrijving van mijn gevoelens. […]
‘Wat mij in deze verdrietige tijd van afscheid nemen de meeste troost heeft gebracht, is mijn getuigenis van het evangelie van Jezus Christus geweest, en de wetenschap dat mijn lieve Frances nog leeft. Ik weet dat we slechts tijdelijk uit elkaar zijn. We zijn in Gods huis verzegeld door iemand die het gezag heeft om op aarde en in de hemel te verbinden. Ik weet dat wij ooit herenigd worden om nooit meer gescheiden te worden. Die wetenschap houdt mij op de been.’125
De kerk breidt zich uit
‘De kerk blijft gestaag groeien en verandert elk jaar het leven van steeds meer mensen’, zei president Monson in zijn openingstoespraak tijdens de algemene oktoberconferentie van 2013.126 Toen hij president van de kerk werd, waren er 13,2 miljoen leden. De kerk groeide gestaag in zijn tijd als president, het ledental steeg naar 16 miljoen, het aantal ringen steeg van 2.791 naar 3.322, en het aantal tempels steeg van 124 naar 159. In die jaren werd in 21 landen de eerste ring van dat land gesticht, wat nog een aspect van de groei van de kerk laat zien.
President Monson beklemtoonde dat de groei van de kerk de helpende handen, offers en het goede voorbeeld van kerkleden vergt. ‘Wij […] zijn in deze tijd naar de aarde gezonden om aan de bespoediging van dit grote werk deel te nemen’, zei hij.127 Hij beklemtoonde ook hoe belangrijk de persoonlijke groei en vooruitgang van ieder lid is.
Getuigenis van Jezus Christus
‘Kijk naar die vriendelijke ogen. Kijk naar de warme gelaatstrekken. Als ik voor een moeilijke beslissing sta, kijk ik er vaak naar en vraag mij dan af: “Wat zou Hij doen?” En dat probeer ik dan zo goed mogelijk te doen.’128 President Monson sprak met ouderling Jeffrey R. Holland over zijn favoriete schilderij van de Heiland, van Heinrich Hofmann, dat tegenover zijn bureau hing. ‘Er gaat kracht van uit.’
President Monson had een reproductie van dit schilderij eerst in zijn bisschopskantoor in het oude gebouw van de wijk 6–7 hangen. Later nam hij het mee naar Canada, toen hij daar zendingspresident was. Hij had dezelfde reproductie in zijn kantoor toen hij als apostel werd geroepen, waarna hij die van de ene plaats naar de andere plaats meenam, totdat hij die uiteindelijk in zijn kantoor hing toen hij president van de kerk was. ‘Ik probeer het voorbeeld van de Meester te volgen’, zei president Monson tegen ouderling Holland. ‘Als ik […] het verzoek om een priesterschapszegen moet afwegen tegen de eindeloze stapel papierwerk die ligt te wachten, kijk ik altijd naar dat schilderij en stel mezelf dan de vraag: “Wat zou Hij doen?”’ Toen voegde hij er met een glimlach aan toe: ‘Ik kan u verzekeren dat de keuze nooit is om te blijven zitten en papierwerk te doen!’129
Het schilderij bood president Monson ook perspectief wanneer hij moeilijke oordelen moest vellen. Hij dacht dan: Aan deze kant is barmhartigheid [en] aan deze kant is gerechtigheid. Waar is het gewicht het zwaarst? Als hij naar het schilderij keek en overwoog wat de Heiland zou doen, koos hij doorgaans voor barmhartigheid.130
‘Het schilderij […] is meer dan een herinnering aan wie de “hoeksteen” (Efeze 2:20) is van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen’, zei ouderling Holland. ‘Het is meer dan een verklaring dat van de president van de kerk wordt verwacht dat hij het hoofd is van de levende getuigen van de Heiland. Het schilderij staat voor een ideaal – de Meester, naar wie Thomas Monson zijn leven gevormd heeft. “Ik hou van dat schilderij”, [zei] president Monson terwijl hij er aandachtig naar [keek].’131
President Monson getuigde ruim vijf decennia lang over de hele wereld van de goddelijke zending van de Heiland. Zijn leven was ook een uiting van dat getuigenis. Hij leefde volgens een Schrifttekst die hij vaak aanhaalde wanneer hij getrouwer discipelschap aanmoedigde en net als de Heiland ging hij ‘het land door […], terwijl Hij goeddeed’ (Handelingen 10:38). Het was altijd zijn doel om mensen te helpen geloof in Jezus Christus te ontwikkelen, zodat ze de zegeningen van dat geloof konden ervaren: troost, gemoedsrust, kracht, hoop, vreugde en verhoging.
Enkele maanden voordat hij president van de kerk werd, getuigde president Monson:
‘Hartgrondig en zielsdiep verhef ik mijn stem om als bijzondere getuige te verklaren dat God leeft. Jezus is zijn Zoon, de Eniggeborene van de Vader in het vlees. Hij is onze Verlosser, Hij is onze Voorspraak bij de Vader. Hij was het die aan het kruis gestorven is om voor onze zonden te boeten. Hij werd de eersteling van de opstanding. Omdat Hij leeft, zal iedereen herleven. “Niets dat mij zoveel vreugde geeft: ik weet dat mijn Verlosser leeft!” [“Ik weet dat mijn Verlosser leeft”, Lofzangen, nr. 92.]’132
De opdracht van de Heer volbrengen
Thomas S. Monson was bijna tien jaar president van de kerk, toen hij op 2 januari 2018 op 90-jarige leeftijd overleed. Hij had in totaal 54 jaar in het Quorum der Twaalf Apostelen, als raadgever in het Eerste Presidium en als president gediend. Slechts vier mannen hadden langer in die hoedanigheid gediend. ‘[Hij heeft] het leven en het lot van miljoenen over de hele wereld beïnvloed’, zei president Russell M. Nelson tijdens zijn begrafenisdienst.133
De kerk bestond uit 2,1 miljoen leden toen hij tot apostel werd geordend en bereikte 16 miljoen leden tegen de tijd dat hij de kerk presideerde, en al die tijd zette Thomas S. Monson zijn bediening onder de mensen voort. Hij moedigde anderen aan dat ook te doen. President Nelson citeerde enkele van zijn uitspraken daarover:
‘Stuur de vriend die u hebt verwaarloosd eens een briefje.’
‘Geef uw kind een knuffel.’
‘Zeg vaker “Ik hou van je”.’
‘Spreek altijd uw dank uit.’
‘Laat een probleem dat om een oplossing vraagt nooit belangrijker worden dan een persoon die om liefde vraagt.’
President Nelson vervolgde: ‘President Monson […] was een toonbeeld van onzelfzuchtigheid. Hij verpersoonlijkte de uitspraak van de Meester, die heeft gezegd: “Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn” [Mattheüs 23:11]. Hij gebruikte zijn vrije tijd om anderen te bezoeken, zegenen en lief te hebben. Zelfs toen zijn kracht afnam, bleef hij dienen en bezocht hij vaak ziekenhuizen en rusthuizen.’134
In dienst van de Heer zijn, was een levenswijze die Thomas S. Monson als jongen, bisschop, zendingspresident, apostel en profeet leerde en volgde. ‘Ik wilde dat de Heer wist […] dat Hij altijd op Tom Monson kon rekenen als Hij iets gedaan wilde hebben’, zei hij.135 ‘Waar behoefte is en waar leed heerst, wil ik graag de helpende hand bieden.’136
Of het nu ging om iemand die ziek was een zegen geven, een jongere redden, voor een weduwe zorgen, rouwenden troosten of de humanitaire hulp van de kerk verlenen, Thomas S. Monson werd door het voorbeeld van de Heiland en zijn vele smeekbeden tot discipelschap geleid. ‘Je ontwikkelt waardering voor het feit dat onze hemelse Vader weet wie je bent’, zei hij, ‘en Hij zegt: “Doe dit voor mij.” Ik ben Hem altijd dankbaar.’137 President Monson gaf gehoor aan die ingevingen, waardoor hij bruggen bouwde naar de harten van mensen en geloof, hoop en naastenliefde over de hele wereld bracht. Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.