‘Hoofdstuk 2: De reddende hand reiken’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)
‘Hoofdstuk 2’, Leringen: Thomas S. Monson
Hoofdstuk 2
De reddende hand reiken
‘Ik bid dat we het verlangen zullen hebben om de minderactieven te redden en ze tot de vreugde van het evangelie van Jezus Christus terug te brengen, opdat ze met ons zullen deelnemen aan alles wat een volledig lidmaatschap te bieden heeft.’
Uit het leven van Thomas S. Monson
Toen president Thomas S. Monson als jonge bisschop werkzaam was, nam hij voortdurend contact op met wijkleden met geestelijke en stoffelijke behoeften. Zo vertelde hij dat hij eens een jongeman uit zijn wijk had uitgenodigd om weer actief in de kerk te worden:
‘Op een zondagochtend merkte ik dat Richard, een van onze priesters die bijna nooit naar de priesterschapsvergadering kwam, er weer niet was. Ik liet het quorum in handen van de adviseur achter en ging naar Richards huis. Zijn moeder vertelde dat hij in een garage in de buurt aan het werk was. Ik reed naar de garage om Richard te zoeken. Ik keek overal, maar kon hem niet vinden. Plotseling kreeg ik het gevoel dat ik in de oude smeerkuil naast het gebouw moest kijken. In het donker zag ik twee ogen glinsteren. Ik hoorde Richard zeggen: “U hebt me gevonden, bisschop! Ik kom eraan.” Richard en ik begonnen te praten en ik vertelde hem hoezeer we hem misten en nodig hadden. Ik ontlokte een toezegging aan hem om de vergaderingen bij te wonen.
‘Hij werd daarna veel actiever in de kerk. Richard verhuisde uiteindelijk met zijn ouders naar een andere wijk, maar twee jaar later werd ik uitgenodigd om daar te spreken voordat hij als zendeling zou vertrekken. Richard vertelde tijdens de dienst dat het keerpunt in zijn leven was gekomen toen zijn bisschop hem verscholen in een smeerkuil had gevonden en hem had geholpen weer actief te worden.’1
Gedurende zijn hele bediening riep president Monson heiligen der laatste dagen op om anderen liefdevol de hand te reiken. ‘De Heiland was altijd bezig – met onderwijzen, getuigen en redden’, zei hij. Dat is ook onze taak […] in deze tijd.’2
Leringen van Thomas S. Monson
1
De noodzaak om redding te brengen is van eeuwig belang.
We leven in een wereld van oorlogen. Sommige zijn politiek van aard, andere worden om economische redenen uitgevochten. De grootste strijd woedt echter over de ziel van de mens.
Onze Aanvoerder, namelijk de Heer Jezus Christus, heeft verklaard:
‘Bedenk dat de waarde van zielen groot is in de ogen van God’ [Leer en Verbonden 18:10].3
De noodzaak om onze broeders en zusters te redden die om de een of andere reden van het kerkpad zijn afgedwaald, is voor heiligen der laatste dagen van eeuwige betekenis. Kennen wij mensen die eens het evangelie in hun leven hadden? Zo ja, wat is dan onze reddende taak?
Overweeg de verlorenen onder de bejaarden, de weduwen en weduwnaars, en de zieken. Al te vaak vinden we hen in de droge en afgelegen woestijn van afzondering die eenzaamheid wordt genoemd. Als de jaren gaan tellen, als de gezondheid achteruitgaat, als de levenskracht afneemt, als de vlam van hoop laag flakkert, kunnen een helpende hand en een meedogend hart zoveel goed doen.
Er zijn uiteraard ook anderen die hulp nodig hebben. Sommigen kampen met zonden en anderen dolen in angst, lusteloosheid of onwetendheid. Ieder heeft zo zijn eigen redenen om afstand te nemen van de kerk. En dat zal bijna zeker zo blijven totdat er in ons – de actieve leden van de kerk – het verlangen ontstaat om te redden.4
2
We hebben de verantwoordelijkheid om anderen de hand te reiken en te redden.
Op de reis over het levenspad vallen er slachtoffers. Sommigen wijken af van de wegwijzers die leiden naar het eeuwige leven en ontdekken dat de gekozen omleiding uiteindelijk doodloopt. Onverschilligheid, zorgeloosheid, egoïsme en zonde eisen alle hun kostbare tol in het leven van de mens. Er zijn mensen die om onverklaarbare redenen marcheren op het geluid van een andere tamboer, om er later achter te komen dat zij de rattenvanger van ellende en lijden zijn gevolgd.5
Enkele jaren geleden ontving ik een brief van een man die van de kerk was afgedwaald. De brief is typerend voor veel van onze leden. Na uitgelegd te hebben hoe hij inactief was geworden, schreef hij:
‘Ik had zoveel, maar nu heb ik nog zo weinig. Ik ben ongelukkig en heb het gevoel dat ik overal in faal. Het evangelie is nooit helemaal uit mijn hart gewist, hoewel het geen plaats in mijn leven meer inneemt. Zou u voor mij willen bidden?
‘Vergeet alstublieft de mensen die zijn afgedwaald niet – de verloren heiligen der laatste dagen. Ik weet waar de kerk is, maar soms heb ik het gevoel dat ik iemand anders nodig heb die mij de weg wijst, me aanmoedigt, mijn angst wegneemt en zijn getuigenis geeft.’
Toen ik die brief las, dacht ik terug aan mijn bezoek aan een van de grootste kunstgalerijen van de wereld, het beroemde Victoria and Albert Museum in Londen. Daar hing, prachtig ingelijst, een meesterwerk uit 1831 van Joseph Mallord William Turner. Het is een schilderij met donkere wolken en een woeste zee die gevaar en dood voorspellen. In de verte zie je een lichtje van een schip dat aan de grond is gelopen. Op de voorgrond zie je op de kolkende golven een grote reddingsboot. De mannen trekken hard aan de riemen van deze reddingsboot en trotseren de storm. Op het strand staat een vrouw met twee kinderen in de stromende regen en de snijdende wind. Ze turen angstig over zee. In gedachten korte ik de titel van het schilderij in. Voor mij werd het De reddende hand.6
In de stormen van het leven schuilt ook gevaar. Er zijn mannen en vrouwen, jongens en meisjes die aan de grond lopen en schipbreuk lijden. Wie zal vrouw en kinderen achterlaten en de reddingsboot bemannen om de reddende hand te bieden?
Onze taak is niet onmogelijk. We zijn in dienst van de Heer en hebben recht op zijn hulp.
Toen de Meester in Galilea werkzaam was, riep Hij vissers op om hun netten achter te laten en Hem te volgen. Hij zei: ‘Ik zal u vissers van mensen maken’ [Mattheüs 4:19]. Laten we ons bij de vissers van mannen en vrouwen aansluiten en de hulp geven die we te bieden hebben. […]
De mensen die op het gestrande schip in de storm in Turners schilderij zitten, zijn in zekere zin te vergelijken met velen van onze minderactieve leden die op hulp wachten van hen die de reddingsboten bemannen. Zij smachten naar hulp. Ouders bidden voor hun kinderen. Vrouwen bidden ernstig dat hun echtgenoot bereikt zal worden. Soms bidden kinderen voor hun ouders.
Ik bid dat we het verlangen zullen hebben om de minderactieven te redden en ze tot de vreugde van het evangelie van Jezus Christus terug te brengen, opdat ze met ons zullen deelnemen aan alles wat een volledig lidmaatschap te bieden heeft.7
Het is onze taak, ja, onze ernstige plicht, onze hand uit te steken naar al degenen over wie we zijn gesteld. We dienen ze de weg te wijzen naar het celestiale koninkrijk van God. Laten we altijd onthouden dat de mantel van leiderschap niet de cape van comfort is, maar het kleed van verantwoordelijkheid. Laten we ons ontfermen over hen die onze hulp en onze liefde nodig hebben. [Zie Leer en Verbonden 84:106.]
Als het ons lukt om een man of een vrouw, een jongen of een meisje terug te brengen, verhoren we het vurige gebed van een echtgenote, zuster of moeder, vervullen we het grootste verlangen van een echtgenoot, broeder of vader. Dan geven wij gehoor aan de aanwijzingen van een liefhebbende Vader en volgen wij het voorbeeld van een gehoorzame Zoon (zie Johannes 12:26; Leer en Verbonden 59:5). En onze naam zal voor altijd geëerd worden door wie wij redden.8
3
Redden vergt liefde en geduld.
Er zijn twee fundamentele redenen voor [een] terugkeer naar de kerk en een verandering in houding, gewoonte of gedrag. Ten eerste komen mensen terug omdat iemand hun hun eeuwige mogelijkheden heeft laten zien en hen weet te motiveren om die te benutten. […]
Ten tweede keren mensen terug omdat dierbaren of ‘medeburgers van de heiligen’ gehoor geven aan de aansporing van de Heiland om hun naasten als zichzelf lief te hebben en eraan meewerken dat de dromen van die mensen uitkomen en hun ambities worden verwezenlijkt [zie Efeze 2:19; Mattheüs 22:39].
De katalysator in dit proces is het beginsel van de liefde – en dat zal altijd zo blijven.9
Vaak moeten we de hemelse deugd geduld oefenen [om mensen te helpen actief in de kerk te worden]. Als bisschop kreeg ik de ingeving om bij iemand langs te gaan wiens vrouw en kinderen enigszins actief waren. Die man had echter nooit interesse getoond. Op een hete zomerdag klopte ik bij Harold G. Gallacher op de hordeur. Ik zag dat broeder Gallacher in zijn stoel de krant zat te lezen. ‘Wie is daar?’ riep hij, zonder op te kijken.
‘Uw bisschop’, antwoordde ik. ‘Ik kom kennismaken en u dringend verzoeken om met uw gezin naar de kerk te komen.’
‘Nee, ik heb het te druk’, luidde het laatdunkende antwoord. Hij keek niet eens op. Ik bedankte hem dat hij geluisterd had, en vertrok.
Kort daarna verhuisde de familie Gallacher naar Californië. De jaren gingen voorbij. Ik was inmiddels al lid van het Quorum der Twaalf toen mijn secretaresse mij in mijn werkkamer liet weten: ‘Broeder Gallacher die ooit bij uw wijk hoorde, wil u graag spreken. Hij is hier in mijn kantoor.’
Ik antwoordde: ‘Vraag of hij Harold G. Gallacher is.’ […]
Ze zei: ‘Hij is het.’
Ik vroeg haar hem door te sturen. We hadden een plezierig gesprek over zijn gezin. Hij vertelde: ‘Ik kom mijn excuses aanbieden omdat ik lang geleden op die zomerdag niet uit mijn stoel ben gekomen om u binnen te laten.’ Ik vroeg of hij actief in de kerk was. Met een glimlach antwoordde hij: ‘Ik ben tweede raadgever in de bisschap van onze wijk. Uw verzoek om naar de kerk te komen, en mijn afwijzende antwoord, hebben me zo beziggehouden, dat ik besloot er iets aan te doen.’
Harold en ik hebben elkaar vaak bezocht voordat hij overleed. De Gallachers en hun kinderen hebben veel roepingen in de kerk vervuld.10
4
Wijk- en ringleden kunnen met elkaar zielen redden.
Wij hebben de leerstellige waarheden. Wij hebben de programma’s. Wij hebben de mensen. Wij hebben de mogelijkheden. Onze opdracht gaat verder dan vergaderen. Onze taak is het redden van zielen.11
Op een morgen [toen ik een jonge bisschop was], ging bij mij de telefoon. Ik nam op en iemand zei: ‘Met ouderling Spencer W. Kimball. Ik wil u om een gunst vragen. Bij u in de wijk woont Margaret Bird, een Navajo-weduwe. Ze woont in een caravan in Fifth South Street. Ze voelt zich ongewenst, onnodig en eenzaam. Kunt u haar deze week met het ZHV-presidium bezoeken, vriendschap sluiten, en haar welkom heten?’ Dat deden we.
Er gebeurde een wonder. Margaret Bird fleurde helemaal op onder de nieuwe omstandigheden. Wanhoop verdween. Deze bedroefde weduwe kreeg bezoek. Het verloren schaap was gevonden. Eenieder die getuige was van dit eenvoudige menselijke schouwspel, werd erdoor opgebouwd.12
In de loop van de jaren heb ik overal ter wereld veel ringen bezocht. Er waren ringen waar de leiders van de ring en de wijken, uit noodzaak of uit plichtsbesef, ophielden met handenwringen, hun mouwen opstroopten en, met de hulp van de Heer, aan het werk gingen. Ze brachten mannen zover dat ze voor het Melchizedeks priesterschap in aanmerking kwamen en met hun vrouw en kinderen voor hun begiftiging en verzegeling naar de heilige tempel gingen.
Ik zal [twee] korte voorbeelden geven.
Toen ik enkele jaren geleden de ring Millcreek in Salt Lake City bezocht, hoorde ik dat iets meer dan honderd toekomstige ouderlingen het jaar daarvoor tot ouderling waren geordend. Ik vroeg president James Clegg naar het geheim van zijn succes. Hoewel hij te bescheiden was om de eer op te eisen, onthulde een van zijn raadgevers dat president Clegg, die het probleem had onderkend, elke toekomstige ouderling persoonlijk had opgebeld en met elk van hen een afspraak had gemaakt voor een gesprek onder vier ogen. Tijdens dat gesprek sprak president Clegg over de tempel van de Heer, over de verlossende verordeningen en de verbonden die daar gesloten worden, en hij besloot het gesprek met de vraag: ‘Wilt u niet graag met uw lieve vrouw en kinderen naar het huis des Heren, om voor eeuwig als gezin bij elkaar te kunnen zijn?’ Daarop kreeg hij een bevestigend antwoord, het heractiveringsproces werd voortgezet, en het doel werd bereikt.
In 1952 bestond de wijk Rose Park 3 grotendeels uit gezinnen waarvan de vader of de echtgenoot alleen het Aäronisch priesterschap, en niet het Melchizedeks priesterschap droeg. Broeder L. Brent Goates werd geroepen als bisschop. Hij vroeg een minderactieve broeder in de wijk, Ernest Skinner, om hulp bij de heractivering van de 29 volwassen broeders in de wijk die het ambt van leraar in het Aäronisch priesterschap droegen, en die mannen ertoe te brengen om met hun gezin naar de tempel te gaan. Omdat hij zelf minderactief was, aarzelde broeder Skinner eerst, maar uiteindelijk zegde hij toe dat hij zijn best zou doen. Hij ging op bezoek bij de minderactieve, volwassen leraren en probeerde hun inzicht te geven in hun functie als priesterschapsleider thuis en als man en vader in hun gezin. Weldra boden sommige minderactieve broeders aan om hem bij zijn taak te helpen. Een voor een werden ze weer actief en gingen ze met hun gezin naar de tempel.13
5
We reiken allen in de geest van de reine liefde van Christus de hand.
Iedereen kan veranderingen ten goede ervaren. In de loop der jaren hebben we de minderactieven, gekrenkten, criticasters en overtreders opgeroepen om terug te komen. ‘Kom terug en vergast u aan de tafel van de Heer. Proef opnieuw van de zoete en verzadigende vruchten van omgang met de heiligen.’ [Verklaring van het Eerste Presidium, in Ensign, maart 1986, 88.]
In de heilige beslotenheid van ons eigen geweten vinden we die geest, die vastberadenheid om de oude mens af te leggen en ons ware potentieel te willen verwezenlijken. In die geest geven we opnieuw dezelfde uitnodiging: Kom terug. In de geest van de reine liefde van Christus reiken wij u de hand en spreken we ons verlangen uit om u te helpen en in ons midden te verwelkomen. Tegen hen die neerslachtig zijn, of die beproefd worden en bang zijn, zeggen we: laat ons u helpen en troosten en uw angsten wegnemen. U kunt de uitnodiging van de Heer letterlijk nemen: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’ [Mattheüs 11:28–30].14
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
President Monson noemde vele soorten moeilijkheden waardoor er behoefte aan redding kan zijn (zie sectie 1). Waarom is het belangrijk dat wij anderen de reddende hand reiken? Hoe kunnen we een ‘verlangen om te redden’ in onszelf aanwakkeren?
-
Lees president Monsons verhaal over het schilderij van Joseph Mallord William Turner nog eens (zie sectie 2). Hoe kunnen we mensen redden die in de stormen van het leven aan de grond zijn gelopen? Wanneer hebt u de blijdschap van weer actief worden ervaren of gezien?
-
Waarom zijn liefde en geduld essentieel in onze pogingen om te redden? (Zie sectie 3.) Hoe hebt u gezien dat liefde iemand tot activiteit in de kerk heeft gebracht? Wat kunnen we uit het verhaal van Harold Gallacher leren?
-
Wat leren we van de voorbeelden in sectie 4?
-
Waarom is het voor leden soms moeilijk om terug naar de kerk te gaan? Hoe kunnen we mensen helpen die ‘neerslachtig zijn’? (Sectie 5.) Hoe kunnen we mensen die bang zijn helpen hun angsten te verminderen?
Relevante Schriftteksten
Ezechiël 34:16; Mattheüs 25:35–46; Lukas 15; Johannes 10:1–16; Moroni 6:4–5; Leer en Verbonden 81:5; 84:106.
Studietip
‘Een goed begrip van het evangelie brengt vreugdevolle gevoelens teweeg. Die zullen u ertoe aanzetten om uw kennis in praktijk te brengen. Probeer in overeenstemming met uw kennis te leven. Dan zullen uw geloof, kennis en getuigenis groter worden.’ (Predik mijn evangelie [2004], 19.)