Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 20


‘Hoofdstuk 20: Gods kinderen dienen’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)

‘Hoofdstuk 20’, Leringen: Thomas S. Monson

Hoofdstuk 20

Gods kinderen dienen

‘We kunnen harten verlichten. We kunnen vriendelijke woorden spreken. We kunnen geschenken geven. We kunnen goede daden doen. We kunnen zielen redden.’

Uit het leven van Thomas S. Monson

Ouderling William R. Walker, een algemeen zeventiger, heeft beschreven hoe president Thomas S. Monson zijn leven toewijdde aan het dienen van anderen:

‘Zijn hele bediening is gevuld met het bezoeken van mensen thuis; de oplegging van zijn handen op hoofden en het geven van zegens; het plegen van onverwachte telefoontjes tot troost en bemoediging; het versturen van brieven ter aanmoediging, aanbeveling en waardering; bezoeken aan ziekenhuizen en verzorgingstehuizen; en het inruimen van tijd voor uitvaartdiensten en condoleancebezoeken ondanks een volle agenda.

‘Net zoals de Heiland dat zou doen, is Thomas Monson rondgegaan en heeft hij veel goeds gedaan (zie Handelingen 10:38) en is hij anderen tot zegen geweest en heeft hij hen liefgehad; dat is altijd de drijfveer in zijn leven geweest.’1

President Monson vertelde over een bezoek aan een oude vriend die op sterven lag:

‘Ik kreeg een telefoontje van een kleindochter van een oude vriend. Ze vroeg: “Herinnert u zich Francis Brems, uw zondagsschoolleraar?” Ik zei dat ik me hem herinnerde. Ze vervolgde: “Hij is nu 105 jaar. Hij woont in een klein verpleeghuis, maar komt nog elke zondag met de familieleden bijeen en geeft een zondagsschoolles.”’ De kleindochter zei dat broeder Brems de afgelopen zondag tegen zijn familie had gezegd: ‘Lieve mensen, ik ga deze week dood. Willen jullie alsjeblieft Tommy Monson bellen en hem dat vertellen. Hij weet wel wat hij moet doen.’2

President Monson bezocht Francis Brems de volgende avond. ‘Ik had hem een tijd niet gezien’, zei hij. ‘Ik kon niets tegen hem zeggen, want hij was doof. Ik kon geen boodschap voor hem opschrijven, want hij was blind. Er werd mij verteld dat de familie met hem communiceerde door met de vinger van zijn rechterhand in de palm van zijn linkerhand de naam van de bezoeker te schrijven. Boodschappen werden ook op die manier overgebracht. Ik volgde die procedure, pakte zijn vinger vast, en spelde “T-O-M-M-Y M-O-N-S-O-N”, zoals hij me altijd genoemd had. Broeder Brems werd enthousiast, pakte mijn handen en legde ze op zijn hoofd. Ik wist dat hij graag een priesterschapszegen wilde. De chauffeur die me naar het verpleeghuis had gebracht, legde broeder Brems samen met mij de handen op, en we gaven hem de gewenste zegen. Daarna stroomden er tranen uit zijn blinde ogen. Hij pakte dankbaar onze handen vast. Ook al had hij de zegen die we hem gaven niet gehoord, de Geest was sterk aanwezig, en ik geloof dat hij geïnspireerd werd om te weten dat wij de benodigde zegen hadden gegeven. Deze lieve man […] moest dag en nacht doorbrengen in een kamertje van een verpleeghuis. En toch raakte hij mijn hart met zijn glimlach en de woorden die hij sprak. “Dank je wel”, zei hij. “Mijn hemelse Vader is zo goed voor mij geweest.”’3

‘Die week overleed broeder Brems, precies zoals hij had voorspeld. Ik kreeg een telefoontje en kwam met de familieleden bijeen om de begrafenis te regelen. Ik ben zo dankbaar dat ik die kans om hulp te bieden niet had uitgesteld.’4

Jezus Christus geneest

‘Hoewel [Jezus Christus] als Zoon van God op aarde kwam, hielp Hij de mensen om Zich heen nederig.’

Leringen van Thomas S. Monson

1

De Heiland is ons dienende voorbeeld.

De heilige Schriften staan vol dienende voorbeelden van de dienstknechten van de Heer, en van Jezus zelf. […] Hij liet kreupele bedelaars weer lopen en blinde mannen weer zien. Hij reinigde de melaatsen en genas de knecht van de hoofdman. Hij gaf de weduwe in Naïn haar dode zoon terug. […] Hij wekte Lazarus op uit het graf. Hij vergaf de vrouw die op overspel betrapt was. Hij bracht verzoening voor de zonden van ons allen. Hij stierf, opdat wij eeuwig mogen leven. In ons dagelijks leven ontdekken we talloze kansen om het voorbeeld van de Heiland te volgen.5

De bediening van Jezus onder de mensen is als een stralend licht van goedheid. ‘Ik […] ben in uw midden als Iemand Die dient’ [Lukas 22:27], verklaarde Jezus. […]

Met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan leerde de Meester ons onze naasten lief te hebben als onszelf [zie Lukas 10:30–37; Mattheüs 22:39]. Met zijn antwoord aan de rijke jongeling leerde Hij ons om ons van zelfzucht te ontdoen [zie Mattheüs 19:16–24; Markus 10:17–25; Lukas 18:18–25]. Met de spijziging van de vijfduizend leerde Hij ons om de behoeften van anderen te zien [zie Mattheüs 14:15–21; Markus 6:31–44; Lukas 9:10–17; Johannes 6:5–13]. En met de Bergrede leerde Hij ons eerst het koninkrijk van God te zoeken [zie Mattheüs 6:33].

In de Nieuwe Wereld verklaarde de herrezen Heer: ‘U weet de dingen die u in mijn kerk moet doen; want de werken die u Mij hebt zien doen, die zult u eveneens doen; ja, hetgeen u Mij hebt zien doen, juist dat zult u doen’ [3 Nephi 27:21].

Wij zijn anderen tot zegen als we dienen in de schaduw van ‘Jezus van Nazareth [die] het land doorgegaan is, terwijl Hij goeddeed’ [Handelingen 10:38]. God zegene ons met vreugde in het dienen van onze Vader in de hemel door zijn kinderen op aarde te dienen.6

De Heiland is ons dienende voorbeeld. Hoewel Hij als Zoon van God op aarde kwam, hielp Hij de mensen om Zich heen nederig.7

Laten wij waardig zijn om te dienen. Laten wij onze plicht vervullen en zo in het voetspoor van de Meester treden. Als u en ik het pad bewandelen dat Jezus bewandelde, ontdekken we dat Hij meer is dan het Kindje in Bethlehem, meer dan de zoon van een timmerman, meer dan de grootste leraar die ooit heeft geleefd. Dan leren we Hem kennen als de Zoon van God, onze Heiland en onze Verlosser. Toen Jezus de oproep kreeg om zijn plicht te doen, antwoordde Hij: ‘Vader, uw wil geschiede en de heerlijkheid zij de uwe voor eeuwig’ [Mozes 4:2]. Moge ieder van ons evenzo doen.8

2

Wij zijn de handen van de Heer op aarde, en Hij vertrouwt erop dat wij zijn kinderen dienen en opbeuren.

De apostel Paulus heeft ons als volgt aangespoord: ‘Dien elkaar door de liefde’ [Galaten 5:13]. Denk met mij eens terug aan de woorden van koning Benjamin in het Boek van Mormon: ‘Wanneer u in dienst van uw medemensen bent, [bent] u louter in dienst van uw God’ [Mosiah 2:17].

Ik ben ervan overtuigd dat ieder lid van de kerk van plan is behoeftige mensen te dienen en te helpen. Bij de doop hebben we een verbond gesloten om ‘elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn’ [Mosiah 18:8]. Hoeveel keer is uw hart geraakt door de behoefte van een ander mens te zien? Hoe vaak was u van plan om degene te zijn die de hulp bood? Maar hoe vaak heeft uw drukke leven er een stokje voor gestoken en hebt u het verlenen van hulp aan anderen overgelaten, in de veronderstelling dat ‘iemand anders wel in die behoefte zal voorzien’?

Wij raken zo verstrikt in de drukke kanten van ons leven. Als we eens een stap achteruit zouden doen en eens goed keken naar wat we aan het doen waren, zouden we erachter komen dat we ons hebben ondergedompeld in heel veel oppervlakkige zaken. Met andere woorden, we besteden vaak de meeste tijd aan zaken die er in het grote bestel eigenlijk niet zo toe doen, terwijl wij de belangrijker zaken verwaarlozen. […]

Broeders en zusters, wij worden omringd door mensen die behoefte hebben aan onze aandacht, onze bemoediging, onze steun, onze troost en onze vriendelijkheid – of het nu om familieleden, vrienden, kennissen of vreemden gaat. Wij zijn de handen van de Heer hier op aarde, en wij hebben de opdracht om al zijn kinderen te dienen en op te beuren. Hij is afhankelijk van ieder van ons.9

‘Als onze dierbaren ziek zijn, is er een natuurlijke band tussen vrienden die steeds sterker wordt.’10

Er zijn voor ieder van ons zoveel gelegenheden om te dienen. Blinden en gehandicapten hebben vriendschap nodig; bejaarden snakken naar gezelschap; jongeren hebben begrip en raad nodig; de begaafden smachten naar bemoediging. Die voordelen kunnen niet worden verleend door [geld te geven]. Persoonlijke hulpverlening is direct en menselijk.11

Als we voor onze Schepper zullen verschijnen, zal Hij ons waarschijnlijk niet vragen: ‘Hoeveel functies heb je bekleed?’, maar eerder: ‘Hoeveel mensen heb je geholpen?’ In werkelijkheid kun je de Heer eigenlijk niet liefhebben tot je Hem dient door zijn kinderen te dienen.12

vrouw en oudere vrouw omhelzen elkaar

‘Wij worden omringd door mensen die behoefte hebben aan onze aandacht, onze bemoediging, onze steun, onze troost en onze vriendelijkheid.’

Een van de mooiste zegeningen die ik heb ontvangen, is het gevoel dat van God komt, waardoor ik weet dat Hij het gebed van iemand anders door mij heeft verhoord. Als wij de Heer liefhebben, als wij onze naaste liefhebben, komen we tot de ontdekking dat onze hemelse Vader door middel van onze bediening het gebed van anderen verhoort.13

3

‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?’

Zoals we leren uit de bekende lofzang:

Er is kans om te werken, waarheen gij ook blikt,

Ja, gelegenheid vindt g’overal.

Als er iets moet gedaan, pakt het dadelijk aan,

Zegt niet, ‘k zal het doen bij geval.

[‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?’, Heilige Lofzangen, nr. 193.]

Laten we onszelf de vragen stellen: ‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan? Mij waar nood was ter hulpe gegord?’ Wat een formule voor geluk! Wat een recept voor tevredenheid, voor gemoedsrust – om bij een ander mens dankbaarheid te hebben losgemaakt.

Wij hebben onbeperkte kansen om van onszelf te geven, maar het zijn wel kansen die voorbijgaan. We kunnen harten verlichten. We kunnen vriendelijke woorden spreken. We kunnen geschenken geven. We kunnen goede daden doen. We kunnen zielen redden. […] We kunnen de tranen drogen van hen die wenen. We kunnen de stervenden troosten door hen over de belofte van het eeuwige leven te vertellen. Als we vermoeide handen opheffen, als we vrede brengen aan dolende zielen, als we geven zoals de Meester gedaan heeft, dan kunnen wij – door anderen de weg te wijzen – een ster worden voor de verdwaalde zeeman. […]

Mogen wij van deze dag af aan ons hart met liefde vullen. Mogen wij de tweede mijl gaan om allen die eenzaam of terneergeslagen zijn, of die op de een of andere manier lijden, in onze kring op te nemen. Mogen wij ‘vreugde […] stichten, iemands lijden verlicht[en].’ [‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?’, Heilige lofzangen, nr. 193.]14

Over honderd jaar maakt het niet uit wat voor auto we hadden, in wat voor huis we woonden, hoeveel geld we op de bank hadden of wat voor kleren we droegen, maar de wereld kan dan iets beter zijn omdat we een belangrijke rol in het leven van een jongen of meisje hebben gespeeld.15

Vaak zijn er niet meer dan kleine goede daden nodig om iemand anders op te beuren en tot zegen te zijn: vragen naar iemands familie, een bemoedigend woord, een oprecht compliment, een kort bedankbriefje, een kort telefoontje. Als we opmerkzaam zijn en ingaan op de ingevingen die we krijgen, kunnen we veel goeddoen.16

Soms worden wij op ons pad overvallen door het duister van ontmoediging, of is frustratie onze voortdurende reisgezel. Misschien fluistert Satan spitsvondigheden in ons oor, zoals: ‘Je kunt de wereld niet redden, jouw bescheiden daden zijn onbetekenend. Je hebt geen tijd om je druk te maken om andere mensen.’ Laten we vertrouwen op de Heer en ons afkeren van dergelijke misleiding, en ervoor zorgen dat we stevig staan op het pad van hulpverlening, en dat ons hart en onze ziel toegewijd zijn aan het volgen van het voorbeeld van de Heer. Op momenten dat het licht van het voornemen dimt en het hart zwak wordt, kunnen we troost vinden in zijn belofte: ‘Word niet moe goed te doen […]. Uit het kleine komt het grote voort’ [Leer en Verbonden 64:33].17

Ik hoop dat we het werkelijke doel van onze magnifieke kansen om te dienen niet uit het oog verliezen. De Heer spreekt over dat doel, het eeuwige doel, dat in de Parel van grote waarde is opgetekend: ‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ [Mozes 1:39].

Mogen wij altijd onthouden dat de mantel van het lidmaatschap in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen niet een cape van comfort is maar een vacht van verantwoordelijkheid. Het is niet alleen onze plicht om onszelf te redden, maar ook om anderen de weg naar het celestiale koninkrijk van God te wijzen. […]

Welk liefdewerk verlangt de hemel van ons? ‘De Heer verlangt het hart en een gewillige geest; en de gewilligen en de gehoorzamen zullen in deze laatste dagen het goede van het land Zion eten’ [Leer en Verbonden 64:34].18

4

Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben we recht op de hulp van de Heer.

Aan allen die [de Heiland] dienen, geeft Hij deze verzekering: ‘Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen’ [Leer en Verbonden 84:88].19

Is ons hart afgestemd op [de] leringen [van de Heiland], dan ontdekken we de onmiskenbare nabijheid van zijn goddelijke hulp. Het is het werk van de Heer, en als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. […] De hulp die u nodig hebt, komt misschien niet op de manier die u verwacht, maar komt wél.20

Als er broeders of zusters zijn die voelen dat zij niet voorbereid zijn, die zelfs geen gehoor willen geven aan een oproep om te dienen, om te offeren, om het leven van anderen tot zegen te zijn, laat hen dan aan deze waarheid denken: ‘Wie God roept, maakt God ook geschikt.’ Hij die het niet ontgaat dat er een musje ter aarde valt, zal zijn dienstknecht niet aan zijn lot overlaten.21

5

Als we anderen dienen, leren we de Heiland kennen.

De Heiland heeft zijn discipelen geleerd: ‘Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden’ [Lukas 9:24].

Zij die alleen maar voor zichzelf leven, zullen uiteindelijk verschrompelen en in figuurlijke zin hun leven verliezen, terwijl anderen die zichzelf verliezen in dienstbaarheid aan anderen groeien en bloeien – en in feite hun leven redden.

Tijdens de algemene oktoberconferentie van 1963 – de conferentie waarbij men mij steun verleende als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen – deed president David O. McKay deze uitspraak: ‘De mens wordt het gelukkigst door zich te verliezen voor het welzijn van anderen.’ [In Conference Report, oktober, 1963, 8.]22

jongeren en volwassenen dienen samen

‘Zij […] die zichzelf verliezen in dienstbaarheid aan anderen [redden] in feite hun leven.’

Ik heb een goede vriend, Louis McDonald. Louis is nooit getrouwd geweest. Door een slopende ziekte heeft hij nog nooit een dag meegemaakt zonder pijn of eenzaamheid. Toen ik hem op een winterdag bezocht, duurde het lang voor hij de deur opendeed. Ik ging zijn netjes verzorgde woning binnen; de temperatuur in de hele woning, behalve de keuken, was een kille 5 graden. Hoe kwam dat? Niet genoeg geld om andere kamers te verwarmen. De wanden moesten behangen worden, de plafonds verlaagd, de kasten gevuld.

Ik was bezorgd vanwege de noden van Louis. Er werd een bisschop geraadpleegd, en er vond een wonder van liefde plaats, ingegeven door getuigenis. De leden van de wijk – met name de jongvolwassenen – werden georganiseerd, waarna het liefdewerk begon.

Een maand later belde mijn vriend Louis en vroeg of ik wilde komen kijken wat er met hem gebeurd was. Dat deed ik, en ik aanschouwde werkelijk een wonder. De stoepen, die door grote populieren waren vernield, waren vervangen, de veranda van het huis was herbouwd, er was een nieuwe deur met glimmend beslag ingezet, de plafonds waren verlaagd, het houtwerk was geschilderd, het dak was vervangen, en de kasten waren gevuld. Het huis was niet meer kil en onaantrekkelijk. Het leek nu heel uitnodigend.

Louis bewaarde zijn grote trots voor het laatst: op zijn bed lag een prachtige quilt met het wapen van zijn familie, de McDonald-clan. Die was vol liefde door de vrouwen van de ZHV gemaakt. Voordat ik vertrok, ontdekte ik dat de jongvolwassenen elke week een warme maaltijd brachten en een gezinsavond hielden. De kou was vervangen door warmte; de jarenlange slijtage was door reparaties ongedaan gemaakt; maar, belangrijker nog: wanhoop was door hoop verdreven, en nu heerste er triomfantelijk liefde.

Allen die aan dit ontroerende sociodrama hadden meegewerkt, hadden een nieuwe, persoonlijke manier ontdekt om de lering van de Meester op prijs te stellen: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ [Handelingen 20:35].23

God zegene eenieder die zijn broeder hoedt, die leed verzacht en uit zijn diepste zelf de wereld een stukje beter maakt. Is het u opgevallen dat zulke mensen meer glimlachen? Zij zijn zelfverzekerd. Ze stralen tevredenheid en voldoening uit, want het is onmogelijk voor iemand om een ander te helpen zonder daarbij zelf rijkelijk gezegend te worden.24

Ieder lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen heeft zich in de doopwateren verbonden om als getuige van God op te treden ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen’ (Mosiah 18:9) en heeft de bereidwilligheid getoond om ‘elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn’ (Mosiah 18:8).

Door dat verbond in ons leven te vervullen, leren we Degene kennen die heeft verklaard: ‘Zie, Ik ben Jezus Christus, die volgens het getuigenis van de profeten in de wereld zou komen’ (3 Nephi 11:10). Dat is de Jezus die wij zoeken. Dat is onze Broer van wie wij houden. Dat is Christus, de Heer, die wij dienen. Ik getuig dat Hij leeft, want ik spreek als iemand die hem gevonden heeft.25

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Neem de vele manieren door waarop de Heiland een voorbeeld van hulpverlening voor ons is (zie sectie 1). Wat kunnen we leren van zijn toewijding aan het dienen van anderen? Hoe kunnen we zijn voorbeeld van liefdewerk in ons dagelijks leven volgen?

  • In welk opzicht dienen we God als we anderen dienen? (Zie sectie 2.) Waarom is het belangrijk om te weten dat wij ‘de handen van de Heer op aarde’ zijn? Wanneer heeft de Heer uw gebed door iemand anders verhoord? Hoe kunnen we prioriteiten stellen zodat we tijd aan liefdewerk kunnen besteden?

  • Neem de manieren door waarop president Monson ons aanmoedigde om van onszelf te geven (zie sectie 3). Wanneer heeft iemand u geholpen door u op een van die manieren te dienen? Hoe hebt u ‘kleine goede daden’ anderen zien opbeuren en zegenen? Wat kunnen wij doen om ons meer bewust van de noden van anderen te worden?

  • Hoe heeft de Heer uw inzet grootgemaakt terwijl u Hem diende? (Zie sectie 4 en Leer en Verbonden 84:88.)

  • President Monson heeft gezegd dat we, als we anderen dienen, ‘groeien en bloeien’ (sectie 5). Hoe heeft anderen dienen u geholpen om te groeien? Op welke andere manieren bent u gezegend doordat u anderen hebt gediend? Waarom is het ‘zaliger te geven dan te ontvangen’? (Handelingen 20:35.) Hoe bent u dichter tot de Heiland gekomen door anderen te dienen?

Relevante Schriftteksten

Jozua 22:5; Mattheüs 25:31–46; Johannes 13:34–35; Mosiah 5:13; Leer en Verbonden 4:2–6; 58:26–28; 81:5.

Studietip

‘Lezen, bestuderen en overpeinzen verschillen van elkaar. We lezen woorden die ons misschien op een idee brengen. We bestuderen en ontdekken misschien patronen en verbanden in Schriftteksten. Maar door te overpeinzen stellen we ons open voor openbaring van de Geest. Voor mij bestaat overpeinzen uit nadenken en bidden nadat ik aandachtig de Schriften heb gelezen en bestudeerd.’ (Henry B. Eyring, ‘Dienen met de Geest’, Liahona, november 2010, 60.)

Noten

  1. William R. Walker, ‘Volg de profeet’, Liahona, april 2014, 25.

  2. De bruggenbouwer’, Liahona, november 2003, 69.

  3. Ik zal u niet begeven en u niet verlaten’, Liahona, november 2013, 86–87.

  4. De bruggenbouwer’, 69.

  5. Three Gates to Open’ (devotional aan de Brigham Young University, 14 november 2006), 5, speeches.byu.edu.

  6. Jezus’ oproep om te dienen’, Liahona, augustus 2012, 4–5.

  7. De bruggenbouwer’, 68.

  8. Gewillig en waardig om te dienen’, Liahona, mei 2012, 69.

  9. Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’, Liahona, november 2009, 85–86.

  10. Privécorrespondentie, 15 september 1982.

  11. Teachings of Thomas S. Monson, samengesteld door Lynne F. Cannegieter (2011), 283. Gebruikt met toestemming van Deseret Book Company.

  12. Faces and Attitudes’, New Era, september 1977, 50.

  13. Hoe tonen we onze liefde?’, De Ster, februari 1998, 7.

  14. Zó te leven’, Liahona, augustus 2008, 5, 7.

  15. In Quest of the Abundant Life’, Ensign, maart 1988, 5.

  16. Drie doelen tot leidraad’, Liahona, november 2007, 120.

  17. Vrede vinden’, Liahona, maart 2004, 5.

  18. Jezus’ oproep om te dienen’, 4.

  19. Het gaat om de bediening’, De Ster, januari 1990, 42.

  20. Three Gates to Open’, 5–6.

  21. Tranen, tegenslag, geloofsvertrouwen, getuigenis’, De Ster, september 1997, 6.

  22. Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’, 85.

  23. Three Gates to Open’, 5.

  24. Our Brothers’ Keepers’, Ensign, juni 1998, 39.

  25. Op zoek naar Jezus’, De Ster, juni 1991, 6.