‘Hoofdstuk 6: Dood en opstanding’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)
‘Hoofdstuk 6’, Leringen: Thomas S. Monson
Hoofdstuk 6
Dood en opstanding: van hopeloze dageraad tot blijde morgen
‘Ondanks tranen en treurnis, ondanks angst en zorgen, ondanks hartzeer en eenzaamheid is er die zekerheid dat het leven eeuwigdurend is. Onze Heer en Heiland is daarvan het levende bewijs.’
Uit het leven van Thomas S. Monson
Een bezoeker vroeg president Thomas S. Monson eens: ‘Wat zou ik kunnen bezichtigen terwijl ik hier in Salt Lake City ben?’ Hij deed enkele suggesties en overwoog de bezoeker uit te nodigen een uur of twee op een begraafplaats in de stad door te brengen. Waar president Monson ook heen reisde, hij probeerde altijd een begraafplaats in die plaats te bezoeken. Hij beschreef zulke bezoekjes als ‘een goede gelegenheid om na te denken over de zin van het leven en de onvermijdelijkheid van de dood’.1
President Monson had bijzonder veel aandacht voor de stervenden en bezocht hun vaak in hun laatste dagen om zegens te geven en enige gemoedsrust en troost te schenken. Vanaf de tijd dat hij in het Quorum der Twaalf werd geroepen, heeft hij op meer dan achthonderd begrafenissen gesproken. Elke keer getuigde hij dat het leven dankzij de opstanding van de Heiland na de dood voortduurt.
In de algemene oktoberconferentie van 2013 getuigde president Monson op een uiterst persoonlijke manier van het eeuwige leven toen hij over zijn vrouw, Frances, sprak:
‘Broeders en zusters, toen we zes maanden geleden bijeenkwamen voor onze algemene conferentie, lag mijn lieve vrouw, Frances, in het ziekenhuis omdat ze enkele dagen eerder een verschrikkelijke val had gemaakt. In mei, na weken moedig te hebben geworsteld om te herstellen van haar verwondingen, gleed ze de eeuwigheid in. Het was een groot verlies. Wij traden op 7 oktober 1948 in de Salt Laketempel in het huwelijk. Morgen zouden we 65 jaar getrouwd zijn geweest. Zij was de liefde van mijn leven, mijn vertrouwelinge en mijn beste vriendin. Te zeggen dat ik haar mis, is een uiterst ontoereikende beschrijving van mijn gevoelens.
Deze conferentie is het vijftig jaar geleden dat ik tot het Quorum der Twaalf Apostelen werd geroepen door president David O. McKay. In al die jaren heb ik nooit iets gedaan zonder de volledige steun van mijn lieve levensgezellin. Ze bracht talloze offers zodat ik mijn roeping kon vervullen. Ze klaagde nooit als ik alweer dagen en soms weken bij haar en onze kinderen vandaan was. Ze was echt een engel. […]
‘Wat mij in deze verdrietige tijd van afscheid nemen de meeste troost heeft gebracht, is mijn getuigenis van het evangelie van Jezus Christus geweest, en de wetenschap dat mijn lieve Frances nog leeft. Ik weet dat we slechts tijdelijk uit elkaar zijn. We zijn in Gods huis verzegeld door iemand die het gezag heeft om op aarde en in de hemel te verbinden. Ik weet dat wij ooit herenigd worden om nooit meer gescheiden te worden. Die wetenschap houdt mij op de been.’2
Leringen van Thomas S. Monson
1
Om de betekenis van de dood te begrijpen, moeten wij inzicht hebben in het doel van het leven.
Wij begonnen allemaal aan een geweldige en essentiële reis toen we de geestenwereld verlieten en in dit vaak moeilijke stadium kwamen dat we het sterfelijk leven noemen. De voornaamste doelen van ons bestaan op aarde zijn om een stoffelijk lichaam te krijgen, ervaring op te doen die we alleen maar krijgen door niet bij onze hemelse Ouders te zijn, en te zien of we de geboden willen onderhouden. In hoofdstuk 3 van het boek Abraham lezen we: ‘En wij zullen hen hiermee beproeven om te zien of zij alles zullen doen wat de Heer, hun God, hun ook zal gebieden’ [Abraham 3:25].3
Wij [hebben] het plan voor dit leven en een uitleg over ons eeuwige levenspad van de Meester van hemel en aarde gekregen, van de Heer Jezus Christus. Om de betekenis van de dood te begrijpen, moeten wij inzicht hebben in het doel van het leven. […]
De Heer [heeft] in deze bedeling gezegd: ‘En nu, voorwaar, Ik zeg u: Ik was in het begin bij de Vader, en ben de Eerstgeborene’ [Leer en Verbonden 93:21]. ‘De mens was eveneens in het begin bij God’ [Leer en Verbonden 93:29].
De profeet Jeremia heeft geschreven: ‘Het woord van de Heere kwam tot mij: Voordat Ik u […] vormde, heb Ik u gekend; voordat u […] naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd. Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken’ [Jeremia 1:4–5].
Vanuit die majestueuze geestenwereld betreden wij het levenstoneel om te bewijzen dat we gehoorzaam zijn aan alles wat God geboden heeft. Tijdens dit sterfelijk leven ontwikkelen we ons van hulpeloze baby’s tot leergierige kinderen en dan tot nadenkende volwassenen. We ondervinden vreugde en verdriet, voldoening en teleurstelling, succes en falen. We proeven wat zoet is, maar smaken ook het bittere. Dit is de sterfelijkheid.4
2
De dood is een essentieel onderdeel van ons sterfelijk leven, maar het leven is eeuwig.
Niets in dit leven is zo zeker als de dood. De dood is ons aller lot. […] Hij brengt onafwendbaar het gevoel van een pijnlijk gemis en roept, zeker in het geval van pril leven, de verwezenlijking van dromen, ambities en verwachtingen een halt toe.
Welke mens die wordt geconfronteerd met het verlies van een dierbare, of die zich bewust wordt van zijn eigen eindigheid, heeft niet overwogen of er leven na de dood is, datgene wat niet gezien wordt?
Eeuwen geleden stelde Job – die zo lang welvarend was geweest, maar van de ene op de andere dag te maken kreeg met alles wat een mens kan overvallen – in het gezelschap van zijn vrienden de tijdloze, klassieke vraag: ‘Als een man gestorven is, zal hij dan weer levend worden?’ [Job 14:14.] Job bracht onder woorden waar iedere man of vrouw wel eens over nadenkt.5
Hoewel moeilijk en triest, is de dood een essentieel onderdeel van ons sterfelijk bestaan. We begonnen ons leven hier toen we ons voorsterfelijk bestaan verlieten en naar deze aarde kwamen. […]
Het leven gaat verder. De jeugd volgt op de kindertijd en men is volwassen voordat men er erg in heeft. Wie nadenkt over het doel en de problemen van het leven, stuit vroeg of laat op de vraag over de duur van het leven en van persoonlijk, eeuwigdurend leven. Die vragen dringen zich hardnekkig op als een dierbare sterft of als iemand weet dat hij nog maar kort te leven heeft. […]
Broeders en zusters, we lachen, we huilen, we werken, we spelen, we hebben lief, we leven. En dan sterven we. De dood is ons aller lot. Ieder zal zijn portalen passeren. De dood maakt aanspraak op bejaarden, vermoeiden en verzwakten. Hij bezoekt jongeren in de bloei van hun leven, noch ontkomen kinderen aan zijn kille greep. Paulus zei lang geleden al dat ‘het voor de mensen beschikt is dat zij eenmaal moeten sterven’ [Hebreeën 9:27].
En de dood zou onherroepelijk zijn, ware het niet voor die ene Mens en zijn bediening, namelijk Jezus van Nazareth. […]
Voor alle mensen die dierbaren hebben verloren aan de dood, willen we de vraag van Job omzetten in een antwoord: Als een man gestorven is, zal hij weer levend worden. Dat weten we, omdat we het licht van geopenbaarde waarheid hebben. […]
Ondanks tranen en treurnis, ondanks angst en zorgen, ondanks hartzeer en eenzaamheid is er die zekerheid dat het leven eeuwigdurend is. Onze Heer en Heiland is daarvan het levende bewijs.6
3
Wanneer de rechtvaardigen sterven, gaat hun geest naar het paradijs.
Vele jaren geleden stond ik aan het bed van een jonge man, vader van twee kinderen, die zweefde tussen leven en dood. Hij nam mijn hand in de zijne, keek me in de ogen, en vroeg smekend: ‘Bisschop, ik weet dat ik ga sterven. Zeg me wat er met mijn geest gebeurt na mijn dood.’
Ik bad om hemelse leiding voordat ik antwoord gaf. Het Boek van Mormon dat op de tafel naast zijn bed lag trok mijn aandacht. Ik pakte het boek en het viel op wonderbaarlijke wijze open bij hoofdstuk 40 van Alma. Ik begon voor te lezen:
‘Welnu, mijn zoon, hier is nog iets wat ik je wil zeggen; want ik bemerk dat je gemoed verontrust is over de opstanding van de doden. […]
Welnu, met betrekking tot de staat van de ziel tussen de dood en de opstanding, zie, het is mij door een engel bekendgemaakt dat de geest van ieder mens zodra hij dit sterfelijke lichaam heeft verlaten, […] huiswaarts wordt gevoerd naar die God die hem het leven heeft geschonken.
‘En dan zal het geschieden dat de geest van hen die rechtvaardig zijn, wordt ontvangen in een staat van geluk die het paradijs wordt genoemd, een staat van rust, een staat van vrede, waarin hij van al zijn moeiten, en van alle zorg en droefenis zal uitrusten’ [Alma 40:1, 11–12].
Mijn jonge vriend sloot zijn ogen, bedankte me oprecht en gleed stilletjes weg naar het paradijs waarover we hadden gesproken.7
4
Door de opstanding overwon de Heiland de dood voor iedereen.
[Na onze tijd in de geestenwereld] komt die heerlijke dag van de opstanding, waarop lichaam en geest herenigd en nooit meer gescheiden worden. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven’, zei de Christus tegen de verdrietige Martha. ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid’ [Johannes 11:25–26].
Deze buitengewone belofte werd werkelijkheid toen Maria en de andere Maria bij het graf kwamen – het kerkhof dat nog maar één graf had. Laat Lukas beschrijven wat zij meemaakten:
‘En op de eerste dag van de week gingen zij, heel vroeg in de morgen, naar het graf. […] ‘Zij nu vonden de steen afgewenteld. […] En toen ze naar binnen gegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heere Jezus niet. […] Toen ze daarover in twijfel waren, zie, twee mannen stonden bij hen in blinkende gewaden. En […] zeiden die tegen hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden?’ [Lukas 24:1–5.]
‘Hij is hier niet, want Hij is opgewekt’ [Mattheüs 28:6].
Dat verkondigt het christendom met kracht. De wezenlijkheid van de opstanding schenkt iedereen de vrede die alle begrip te boven gaat’ [zie Filippenzen 4:7]. Het is een universele waarheid. […]
Ik [geef] mijn persoonlijk getuigenis dat de dood is overwonnen, de overwinning op het graf is behaald. Mogen de woorden, geheiligd door Hem die ze vervuld heeft, bij iedereen bekend worden. Vergeet ze niet. Koester ze. Houd ze in ere. Hij is opgewekt.8
5
De zekerheid van de opstanding maakt van elke hopeloze dageraad een blijde morgen.
Vaak komt de dood als een indringer. Hij is een vijand die plotseling verschijnt, middenin het feest van het leven, die de lichten dooft en de vrolijkheid dempt. De dood legt zijn zware hand op hen die ons dierbaar zijn, en vaak laat hij ons verbijsterd en verwonderd achter. In bepaalde situaties, zoals bij zwaar lijden en ziekte, komt de dood als een engel van genade. Maar over het algemeen zien we hem als de vijand van het menselijk geluk.
De duisternis van de dood kan echter verdreven worden door het licht van de geopenbaarde waarheid. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven’, heeft de Meester gezegd. ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid’ [Johannes 11:25–26].
Die zekerheid – ja, die heilige bevestiging – van het leven na de dood, zou heel goed de vrede kunnen verschaffen die de Heiland beloofde toen Hij zijn discipelen verzekerde: ‘Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden’ [Johannes 14:27].9
De martelaar Stefanus verwoordde de werkelijkheid van de opstanding toen hij opkeek en uitriep: ‘Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan de rechterhand van God’ (Handelingen 7:56).
Op de weg naar Damascus kreeg Saulus een visioen van de opgestane, verheerlijkte Christus. Later gaf diezelfde Paulus, die een verdediger van de waarheid geworden was en een onverschrokken zendeling in dienst van de Meester, het volgende getuigenis van de opgestane Heer aan de heiligen van Korinthe:
‘Christus [is] gestorven voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften; […] Hij [is] begraven, en […] Hij [is] opgewekt op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, […] Hij [is] verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk. […] Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen’ (1 Korinthe 15:3–8).
In onze bedeling heeft de profeet Joseph Smith ditzelfde getuigenis onverschrokken gegeven, toen hij met Sidney Rigdon zei:
‘En nu, na de vele getuigenissen die van Hem zijn gegeven, is dit het getuigenis, het laatste van alle, dat wij van Hem geven: dat Hij leeft!
‘Want wij zagen Hem, ja, aan de rechterhand van God; en wij hoorden de stem getuigen dat Hij de Eniggeborene van de Vader is –
‘Dat door Hem en in Hem en uit Hem de werelden worden en werden geschapen, en dat de bewoners daarvan voor God gewonnen zonen en dochters zijn’ (Leer en Verbonden 76:22–24).
Dit is kennis die steun geeft; dit is waarheid die vertroosting biedt. Deze zekerheid leidt hen die gedrukt gaan onder smart uit de schaduw in het licht.
Deze hulp beperkt zich niet tot bejaarden, intellectuelen of een select gezelschap. Zij is voor iedereen bestemd.
Een aantal jaren geleden stond in de kranten van Salt Lake City het overlijdensbericht van een goede vriendin, een moeder en echtgenote die in de kracht van haar leven ontrukt was door de dood. Ik bezocht het rouwcentrum en voegde mij bij de menigte die haar medeleven kwam betuigen aan een radeloze vader en moederloze kinderen. Plotseling herkende het jongste kind, Kelly, mij, nam mij bij de hand en zei: ‘Kom mee.’ Ze leidde mij naar de kist waarin het lichaam van haar lieve moeder lag. […] ‘Mijn moeder heeft mij vaak over de dood verteld en over het leven bij onze hemelse Vader. Ik hoor bij mijn vader en moeder. We zullen met zijn allen weer samenzijn.’ De woorden van de psalmist weerklonken in mijn ziel: ‘Uit de mond van kleine kinderen […] hebt U een sterk fundament gelegd’ (Psalmen 8:3).
Door mijn tranen zag ik een mooie, met geloof vervulde, glimlach. Voor mijn vriendinnetje dat nog steeds mijn hand vasthield, zou er nooit een hopeloze dageraad zijn. Gesteund door een rotsvast getuigenis en wetend dat het leven ook na de dood voortduurt, zullen zij, haar vader, haar broers en zussen, en iedereen die deze goddelijke waarheid kent, aan de wereld kunnen verkondigen: ‘Overnacht ’s avonds het geween, ’s morgens is er gejuich’ (Psalmen 30:6).
Met alle kracht van mijn ziel getuig ik dat God leeft, dat zijn geliefde Zoon de eersteling der opstanding is en dat het evangelie van Jezus Christus dat allesdoordringende licht is dat iedere hopeloze dageraad verandert in een blijde morgen.10
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
President Monson heeft gezegd: ‘Om de betekenis van de dood te begrijpen, moeten wij inzicht hebben in het doel van het leven’ (sectie 1). Hoe kunt u de betekenis van de dood beter begrijpen als u het doel van het leven begrijpt? Hoe kunt u het sterfelijk leven beter begrijpen door uw kennis van uw voorsterfelijke bestaan bij God?
-
Neem president Monsons leringen over de dood als noodzakelijk onderdeel van ons sterfelijk leven door (zie sectie 2). Waarom is het nuttig om te weten dat de sterfelijke dood deel uitmaakt van het plan van onze hemelse Vader voor onze eeuwige vooruitgang?
-
Wat gebeurt er met de geest van de rechtvaardigen tussen de dood en de opstanding? (Zie sectie 3.)
-
Wat houdt de opstanding in? (Zie sectie 4.) Hoe kunnen we de raad van president Monson toepassen om de woorden Hij is opgewekt te koesteren en te eren?
-
President Monson getuigde dat de opstanding ‘iedere hopeloze dageraad verandert in een blijde morgen’ (sectie 5). Hoe kunnen we een getuigenis van de opstanding krijgen of dat vergroten? Hoe kan een getuigenis van de opstanding ons gemoedsrust en troost geven?
Relevante Schriftteksten
Jesaja 25:8; 1 Korinthe 15:51–58; 2 Nephi 9:6–15; Mosiah 16:6–8; Alma 11:42–45; Leer en Verbonden 42:45–47.
Studietip
Lees een hoofdstuk of passage desgewenst meerdere keren ter vergroting van uw begrip. Als u dat doet, krijgt u wellicht diepere inzichten.