2004
Zware tijden
November 2004


Zware tijden

Ik ben in deze zware tijden zeer dankbaar voor de bescherming en troost die wij putten uit de heilige zekerheid dat Jezus Christus leeft.

Broeders, het is zowel geruststellend als enigermate verontrustend dat we in een tijd leven die niet alleen voorzien is door de profeten uit voorgaande bedelingen, maar die hen ook zorgen baarde en tegelijk grote hoop verschafte. De apostel Paulus heeft gezegd: ‘Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen’ (2 Timoteüs 3:1), waarna hij opmerkelijk nauwkeurig opsomde wat wij dagelijks in de media en in het amusement zien, en vrijwel overal om ons heen. Hoe zorgvuldig we ook te werk gaan, het blijft op zijn minst moeilijk, en vaak bijna onmogelijk, om ons te onttrekken aan al die gevaren om ons heen.

Gelukkig hoeven we het niet zonder hoop of geestelijke bijstand te stellen, wanneer we individueel en als gezin proberen om aan het heilige doel van het sterfelijk leven te voldoen, waarvoor we naar deze aarde zijn gekomen. Onze omstandigheden verschillen. We komen letterlijk uit alle vier de hoeken van de aarde, en we hebben allemaal een heel verschillende achtergrond qua familie, problemen, mogelijkheden, ervaringen, triomfen en teleurstellingen.

Maar er zijn ook, daar we deel uitmaken van de menselijke familie — iedereen is immers een kind van onze liefdevolle hemelse Vader — veel overeenkomsten in onze DNA of genetische samenstelling, en in de universeel beschikbare en beloofde zegeningen en kenmerken die onze goddelijke afkomst en ons geestelijk potentieel met zich meebrengen. Het is deze mix van gemeenschappelijke afkomst en kenmerken, en ook van onze unieke eigenschappen, ervaringen en uitdagingen, die van ons maken wie en wat we zijn. Hoewel de hoek waaruit voor ieder van ons het gevaar komt, kan verschillen, zijn veel zaken zo algemeen verbreid dat de passende omschrijving ‘zware tijden’ voor ons allemaal geldt.

Paulus beloofde ons na die ‘zware tijden’ beschreven te hebben, niet dat er noodzakelijkerwijs verbetering in de situatie zou optreden. Maar hij gaf wel raad aan hen die behoefte hebben aan troost en zekerheid bij het zien van de neergaande spiraal in onze tijd. Niet alleen zijn profetieën of voorspellingen waren helder, ook zijn adviezen aan ons zijn opmerkelijk relevant. Hij zei: ‘Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd’ (2 Timoteüs 3:14).

In deze algemene conferentie, overeenkomstig het patroon dat de gehele geschiedenis van de kerk kenmerkt, zijn we en worden we nog onderwezen in de herstelling van het evangelie; in het heldere getuigenis van de Heer Jezus Christus in het Boek van Mormon; van de bediening en bijdragen van de profeet Joseph Smith en zijn opvolgers in het presidentschap van de kerk, inclusief en vooral president Gordon B. Hinckley, wiens onderwijs en getuigenis helder, krachtig en spiritueel is; en in de kracht, geruststelling en zegen die uitgaat van de aanwezigheid van andere levende apostelen en profeten in ons midden. We leren deze zaken niet alleen, we krijgen ook de zekerheid dat ze waar zijn, omdat we ons, zoals Paulus zei, ‘wèl bewust [zijn] van wie [we] het heb[ben] geleerd.’

Een ander die bevoegd was om zekerheid te bieden aan de mensen onder wie hij werkte, was Alma. Toen hij zijn genoegen had geuit over zijn kans om tot het volk van Gideon te getuigen, was hij openhartig, helder en op de man af in zijn getuigenis van de Heer Jezus Christus, die zijn aardse bediening nog moest beginnen. Hij was blij met het geloof en de getrouwheid van deze goede mensen en beloofde hun dat ‘er vele dingen [zouden] geschieden’ (Alma 7:7). In het midden van zijn redevoering, waarin hij toekomende zaken besprak, zei hij: ‘Er is één ding, dat van meer belang is dan alle andere — (…) de tijd is niet veraf, dat de Verlosser zal komen en onder zijn volk zal leven’ (Alma 7:7).

Alma sprak specifiek over de gebeurtenissen van een paar decennia later toen de Heiland geboren werd. Eeuwen zijn voorbijgegaan en Alma’s profetieën zijn grotendeels vervuld, maar het kernfeit van zijn inschatting van datgene wat belangrijker was dan al het andere, is nog steeds absoluut waar, volledig relevant en van wezenlijk belang voor ieder van ons. En dat is dat de Verlosser leeft.

Evenals Alma en ‘al de profeten, die sedert de aanvang der wereld hebben geprofeteerd’ (Mosiah 13:33) hebben gepredikt en getuigd van de komst van de Messias en zijn bediening onder zijn volk, geven ook wij ons getuigenis van Hem en zijn heilige werk ‘om de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39). Als we het gewicht van zijn offerande en geschenk aan ons individueel en gezamenlijk beginnen te begrijpen, dan kan het gewoon niet dat er iets is dat belangrijker is voor ons leven.

Bij de meesten zal dit begrip geleidelijk vorm krijgen en dat proces zal waarschijnlijk niet volledig in dit leven worden voltooid. We weten echter wel, naarmate we regel op regel leren, dat onze waardering voor de bijdragen van de Heiland zal toenemen, en dan zullen we ook zekerder worden dat ze waar zijn.

De apostel Paulus wond er geen doekjes om in zijn prediking. Luister naar de welbekende woorden, die wellicht een goede omschrijving zijn van hoe wij ons soms voelen, en toch kunnen we er goede raad uit halen en de bemoediging die we zo hard nodig hebben:

‘Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.

‘Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben’ (1 Korintiërs 13:11–12).

Lang geleden heeft president James E. Faust raad gegeven aan hen die nog niet helemaal verankerd zijn in hun getuigenis van Jezus Christus en zijn heilige zending en de beloften. Hij heeft gezegd:

‘Laten we voor hen die oprechte twijfel hebben, eens kijken wat ooggetuigen hadden te zeggen over Jezus van Nazaret. De apostelen van weleer kenden Hem. Ze hebben Hem met eigen ogen gezien. Ze waren erbij betrokken. Hen kunnen we op hun woord geloven. Petrus zei: “Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit” (2 Petrus 1:16). En Johannes: “Want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is” (Johannes 4:42). En getuigen in deze tijd, Joseph Smith en Sidney Rigdon, verklaarden: “Want wij zagen Hem, namelijk ter rechterhand Gods; en wij hoorden de stem, die getuigenis gaf, dat Hij de Eniggeborene des Vaders is” (LV 76:23)’ (‘A Personal Relationship with the Savior’, Ensign, november 1976, p. 59).

We hebben de belofte gekregen dat de Heer vele gaven heeft voor hen ‘die Mij liefhebben en al mijn geboden onderhouden’ en ook voor hen ‘die dit tracht[en] te doen’ (LV 46:9). Hoewel niemand alle gaven krijgt, is ons wel verzekerd dat ‘een ieder (…) door de Geest Gods een gave (wordt) geschonken’ (LV 46:11).

Luister naar deze woorden uit afdeling 46 van de Leer en Verbonden, waarin wordt ingegaan op wat belangrijker is dan al het andere.

‘Sommigen wordt het door de Heilige Geest gegeven om te weten, dat Jezus Christus de Zoon van God is, en dat Hij voor de zonden der wereld werd gekruisigd.

‘Anderen wordt het gegeven hun woorden te geloven, opdat zij eveneens het eeuwige leven mogen hebben, indien zij getrouw blijven’ (vss. 13–14).

Het is deze kennis en dat getuigenis van de levende Christus die ons in staat stellen om voortdurend het advies van Petrus na te leven, die zei dat we ‘altijd bereid tot verantwoording [moeten zijn] aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is’ (1 Petrus 3:15).

Als het tot ons door begint te dringen dat deze hoop echt is en zich concentreert in Jezus, mogelijk gemaakt door zijn liefde voor ons en vooral door zijn liefde voor zijn Vader, dan kunnen we dankbaar en ieder voor zich uitroepen, zo mooi verwoord in die prachtige lofzang: ‘’k Sta spraak’loos dat Christus zo’n liefde mij schenken kan’ (‘’k Sta spraak’loos, lofzang 129). En evenzo zullen we, naarmate ons begrip groter wordt, ertoe worden gebracht uit te roepen: ‘Dan zingt mijn ziel, mijn Heiland God, tot U: ja, Gij zijt groot, oneindig groot.’ (‘Gij zijt groot’, lofzang 54.)

Ik ben in deze zware tijden zeer dankbaar voor de bescherming en troost die wij putten uit de heilige zekerheid dat Jezus Christus leeft. In de naam van Jezus Christus. Amen.