2004
Oudere zendelingen en het evangelie
November 2004


Oudere zendelingen en het evangelie

Ik wil mijn dank uitspreken voor onze oudere zendelingen. Zij zijn jong van geest, wijs en bereid om zich in te zetten.

Dankbaar verwelkomen we ouderling Dieter F. Uchtdorf en ouderling David A. Bednar in het Quorum der Twaalf Apostelen. Gebedvol en verenigd zullen we de Heer Jezus Christus dienen.

Dit jaar ben ik voor de uitvoering van mijn taken naar veel verschillende landen geweest. In sommige landen is de kerk relatief nieuw. Maar waar ik ook heenga, ik kom altijd zendelingen van onze kerk tegen. Ze zijn opmerkelijk veerkrachtig en altijd effectief. Ze zijn een zichtbaar, tastbaar bewijs dat de Kerk van Jezus Christus in haar volheid is hersteld. Het was Christus die zei: ‘Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.’1 Dit gebod klopt in het hart van elke zendeling die getuigt van Jezus Christus en zijn boodschap verkondigt.

Als we denken aan zendelingen, zien we in gedachten over het algemeen jonge mannen met een wit overhemd en stropdas en fatsoenlijk geklede jonge vrouwen. Maar daarnaast zijn er fantastische oudere zendelingen die gehoor hebben gegeven aan de oproep van profeten en apostelen om meer zendelingechtparen.2

Ik wil mijn dank uitspreken voor onze oudere zendelingen. Zij zijn jong van geest, wijs en bereid om zich in te zetten. Ze slikken zelfs grappig bedoelde opmerkingen van hun kinderen, die misschien geneigd zijn om president Kimballs adagium ‘Vergroot uw pas’ te veranderen in ‘Versnel uw schuifelgang’.3 Die fijne leden zijn bereid om anderen te dienen en te versterken.4 Zelfs als deze oudere leden de plaatselijke taal niet spreken, zijn hun prestaties groot en is hun geest van opoffering veel waard.5

Voorbeelden van zendingswerk door oudere leden

Ik denk bijvoorbeeld aan ouderling Lloyd Poelman en zijn vrouw, zuster Catherine Poelman. Ze hebben negen volwassen kinderen en twintig kleinkinderen, maar zijn momenteel op zending in een afgelegen deel van Chili, waar ze werkzaam zijn in een kleine gemeente. Ze leggen geregeld bezoeken af aan minderactieve leden en gezinnen die pas tot de kerk bekeerd zijn. Bij die bezoeken nemen de Poelmans de gelegenheid te baat om met het gezin te lezen en hun getuigenis te geven van de tempelzegeningen. In de gemeentes van hun zendingsgebied hebben ze bovendien mensen leren dirigeren, en vereenvoudigde versies van lofzangen leren spelen op keyboards. Onlangs schreven ouderling en zuster Poelman: ‘De doop is slechts de eerste stap van het bekeringsproces. Als het eerste enthousiasme wegebt en de nieuwe leden voor de noodzaak staan om vele uren te werken om alleen al brood op de plank te hebben, hebben ze andere mensen nodig die ze helpen om de vreugde van het evangelie in te zien. Dat is onze specialiteit. Een deel van ons werk is preventief — we onderhouden nauwe contacten met pasgedoopte leden. Anderen die slechts zelden naar de bijeenkomsten komen, zijn hun overtuiging echter niet kwijtgeraakt en horen dankbaar onze boodschappen aan. Als wij zien welke veranderingen er plaatsvinden in het leven van de mensen die we bezoeken, voelen we ons gezegend dat we voortdurend hulp en aanwijzingen van de Heer ontvangen in dit werk, en dat we bovendien weten dat onze familie thuis ons steunt in onze roeping en bijzondere zegeningen ontvangt.’6

Dergelijke fijne echtparen zetten zich in om zielen terug te winnen die een verbond hebben gesloten om de naam van Jezus Christus op zich te nemen.

Andere zendelingechtparen maken zich verdienstelijk in een heilige tempel van de kerk. Een voorbeeld: ouderling Kenneth en zuster Barbara Willits zijn werkzaam in de Accratempel (Ghana). Toen ze meer dan twintig jaar geleden in Ghana op zending waren, vatten ze een bijzondere liefde op voor het Ghanese volk. De Willits zijn energieke, enthousiaste leden die vijftig jaar geleden bij de kerk gekomen zijn. Ze hebben drie kinderen, zestien kleinkinderen en twaalf achterkleinkinderen. Zij verrichten de heilsverordeningen van de tempel. Broeder Willits is verzegelaar. Ze waren verscheidene malen prettig verrast om leden te ontmoeten die zij op hun eerste zending al hadden ontmoet. Ouderling Willits verzegelde laatst een man en vrouw die zij in 1982 in het evangelie onderwezen hadden, en hij verzegelde vier overleden kinderen aan het echtpaar. Ouderling en zuster Willits schrijven: ‘Onze bereidheid om familie, huis en haard achter te laten, wordt ingegeven door de tempelverbonden die we hebben gesloten, en het is ons grootste verlangen om een eeuwige familie te worden. Onze familie steunt ons volledig in onze zending en zij krijgen ook veel zegeningen die wij hebben ontvangen. Wij zijn zeer dankbaar voor het voorrecht anderen te helpen om hun tempelzegeningen te ontvangen.’7

Moedige, liefdevolle echtparen zoals ouderling en zuster Willits maken het werk in onze tempels over de hele aarde mogelijk, en verrijken dat werk. Sommige tempels, zoals die in Accra, zijn ergens gebouwd waar de meeste plaatselijke leden in het verleden niet in staat waren om naar een tempel te gaan. De verordeningen voor die leden worden nu mogelijk door ervaren echtparen die een tempelzending vervullen. Wij spreken hierbij onze oprechte dank voor hen uit.

Eerder dit jaar waren ouderling Douglas L. Callister en ik in Kiev, de hoofdstad van Oekraïne. We waren daar om de eerste ring in de voormalige Sovjet-Unie te organiseren. Het deed ons genoegen dat het zendingsdistrict Kiev ver genoeg was om een ring te worden, een volledig georganiseerde ring, en klaar om zijn plaats in te nemen onder de ringen van Zion. We ontmoetten daar ook de zendelingen, onder wie enkele trouwe oudere echtparen. Wij luisterden aandachtig naar wat zij te vertellen hadden.

We herinneren ons het verhaal van ouderling Rudi en zuster Eva Hegewald, die opgegroeid waren in wat we vroeger Oost-Duitsland noemden. Met een licht, prettig Duits accent vertelden zij over de moeilijke tijd in de Tweede Wereldoorlog en de sovjetbezetting die daarop volgde. Ze vertelden over hun vele ontberingen. Dat ze de ware kerk van de Heer vonden en later naar Amerika emigreerden, zagen zij als dierbare zegeningen. In de jaren daarna kregen zij vijf gezonde kinderen en zagen zij vooruitgang op geestelijk en financieel gebied. Ze vonden een zending een goede manier om hun dankbaarheid aan de Heer te tonen. Ze spraken een groot verlangen uit om in Oost-Europa te werken. En toen kregen ze de oproep om een zending te vervullen in het zendingsgebied Kiev (Oekraïne). Ouderling en zuster Hegewald schrijven: ‘Nu wij aan het eind komen van onze zending in het land van onze voormalige vijand, zijn wij dankbaar voor de gelegenheid om het Oekraïense volk te onderwijzen en lief te hebben. Bij onze dienst aan de Heer is onze ziel genezen en is onze familie eensgezinder geworden. We hebben een waarlijk opmerkelijke en bevredigende ervaring achter de rug en hebben veel kleine wonderen gezien.’8

Let erop dat alledrie de echtparen schrijven over hun zegeningen. Weer een ander paar vertelt over de zegeningen die zij door hun zendingswerk hebben ontvangen. Zij schrijven: ‘Fijne mensen hebben onze ouderlijke taken beter waargenomen dan wij. (…) Als een familieprobleem niet is opgelost door bidden en vasten, kunt u een zending overwegen.’9

Geen enkele oudere zendeling vindt het makkelijk om weg te gaan. Dat gold ook voor Joseph of Brigham of John of Wilford. Ook zij hadden kinderen en kleinkinderen. Ze hadden hun familie geen jota minder lief, maar zij hadden ook de Heer lief en wilden Hem dienen. Op een dag ontmoeten we misschien deze getrouwen die bij hebben gedragen aan de vestiging van deze bedeling. Dan zullen we ons verheugen dat zij niet de schaduwen op hebben gezocht toen de profeet een zendingsoproep uitvaardigde, ook niet toen zij in de herfst van hun leven waren.

President Heber J. Grant heeft tijdens de algemene oktoberconferentie van 1925 een oproep gedaan aan ‘mensen die in hun rijpe jaren zijn, mensen met een goed verstand, die ervaring hebben met de verkondiging van het evangelie (…) om het zendingsveld in te gaan.’10

Die behoefte bestaat nog steeds. Bij de vorige uitzending van een instructiebijeenkomst voor priesterschapsleiders over de hele wereld deed president Gordon B. Hinckley een soortgelijke oproep: ‘Er zijn voortdurend meer zendelingechtparen nodig’, zei hij. ‘Zij doen over de hele wereld fantastisch werk. U [leiders] hoeft niet te wachten tot echtparen zich daar vrijwillig voor opgeven. Door de opoffering die gepaard gaat met voltijd werken in dienst van de Heer zullen deze echtparen, hun familie, en de mensen die zij dienen, overvloedig gezegend worden.’11

Vereisten voor het werk

Bisschoppen moeten ook gehoor geven aan die profetische oproep en deze leden vragen of zij een zending kunnen vervullen. De mogelijkheden voor ouderen om een zending te vervullen, zijn talrijk en gevarieerd.12 Zij krijgen een officiële oproep nadat er onder gebed is nagedacht over hun beroepsachtergrond, talenkennis en talenten.13 Van alle vereisten voor het werk is een verlangen om het te doen de belangrijkste. De Heer heeft verklaard:

‘O gij die u in dienst van God begeeft, ziet toe dat gij Hem met geheel uw hart, macht, verstand en kracht dient, opdat gij ten laatsten dage schuldeloos voor God zult staan.’

‘Indien gij verlangens hebt om God te dienen, zijt gij tot het werk geroepen.’14

Veel nederige heiligen der laatste dagen vrezen dat zij niet in aanmerking komen om zendingswerk te doen. Maar de Heer heeft aan een dergelijke kandidaat-zendeling deze verzekering gegeven: ‘Geloof, hoop, mensenmin en liefde, met het oog alleen op de ere Gods gericht, maken hem bevoegd voor het werk.’15

Beperkingen door leeftijd en gezondheid

Nu ik het werk van oudere zendelingen verheerlijk, besef ik dat er velen zijn die dat werk zouden willen doen, maar er niet toe in staat zijn. Het is nodig om beperkingen die leeftijd of een slechte gezondheid opleggen goed in te schatten, en datzelfde geldt voor de behoeften van familieleden. Als u een brandend verlangen hebt om iets te doen, maar u zit met dergelijke beperkingen, dan kunt u via anderen toch iets doen. Zij kunnen uw armen en benen zijn en u kunt het benodigde geld verschaffen. Weer anderen kunnen hun tijd en talenten bijdragen als thuiswonende zendelingen.16 Ieder van die mogelijkheden behaagt de Heer, en ieder zal zijn lof oogsten.

Het evangelie

Ieder van ons kan door lering en voorbeeld het evangelie verkondigen. Het woord evangelie betekent ‘goed nieuws’. Het goede nieuws is de Heer Jezus Christus en zijn boodschap van heil.17 Jezus stelde het evangelie gelijk aan zowel zijn zending als zijn bediening in het sterfelijk leven. Volgens Jezus luidde zijn opdracht:

‘Dit is het evangelie, dat Ik u heb gegeven, dat Ik in de wereld ben gekomen om de wil van mijn Vader te doen, omdat mijn Vader Mij heeft gezonden.

‘En mijn Vader heeft Mij gezonden opdat Ik aan het kruis zou worden verheven.’18

Wij kennen de zending van de Heiland in het sterfelijk leven als de verzoening.

De bediening van de Heiland op aarde omvatte al het andere wat Hij deed — zijn leringen, uitingen van liefde, aandacht voor verordeningen, manier van bidden, doorzettingsvermogen en meer. Hij was ons levende Voorbeeld, wat Hij ook zijn evangelie noemde in een uitspraak die Hij tijdens zijn bediening deed. ‘Dit is mijn evangelie (…) want wat gij Mij hebt zien doen, zult gij insgelijks doen.’19 En dus maken geloof; bekering; doop door water, vuur en de Heilige Geest; het vergaderen van de uitverkorenen; en volharden tot het einde alle deel uit van het evangelie.20 Ieder van ons kan het voorbeeld van de Heer volgen, ongeacht zijn leeftijd, status of woonplaats.

Als een van de ‘bijzondere getuigen van de naam van Christus in de ganse wereld’21 verklaar ik dat Hij de Zoon van God is, onze verzoening brengende Heiland en Verlosser. Dit is zijn kerk, die in de laatste dagen hersteld is om haar goddelijke bestemming te vervullen. Zijn profeet in deze tijd is president Gordon B. Hinckley. Daarvan getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Marcus 16:15; zie ook Matteüs 28:19; Mormon 9:22; LV 42:58; 68:8; 80:1; 84:62; 112:28.

  2. Zie bijvoorbeeld Gordon B. Hinckley, “There Must Be Messengers,” Ensign, oktober 1987, pp. 2–5; zie ook L. Tom Perry, ‘Go Ye Therefore, and Teach All Nations’, Ensign, mei 1984, pp. 78–80; M. Russell Ballard, ‘Missionary Couples’, Ensign, juni 1988, pp. 8–12; Robert D. Hales, ‘Zendelingechtparen: een oproep tot dienen’, Liahona, juli 2001, pp. 28–31.

  3. Zie ‘Serving as Couple Missionaries’, Ensign, september 1997, p. 15.

  4. Zie Lucas 22:32.

  5. Zorgen omtrent de vraag of men op zending kan gaan, zijn in te delen in vier categorieën: (1.) Geld. Kosten die het bedrag te boven gaan dat men thuis nodig zou hebben gehad, kunnen betaald worden door kinderen, vrienden, quorums of andere familieleden. (2.) Angst. Oudere zendelingen hoeven niet bang te zijn om langs de deuren te moeten gaan of een nieuwe taal te moeten leren. Ze kunnen sowieso veel bijdragen met de talenten die ze al hebben. En als ze toch naar een gebied gaan waar een andere taal gesproken wordt, kunnen ze in gedachten houden dat ze het hoogst nodige kunnen leren zonder dat het nodig is de taal zelf vloeiend te spreken. Ze zullen in elk geval iets opsteken van de taal in hun zending en vreugde vinden in het gebruik van elke nieuwe uitdrukking. (3.) Conditie. Hoewel een risicovrije situatie niet te garanderen is, zowel thuis als in het zendingsveld, kunnen er maatregelen genomen worden om de juiste voeding en lichaamsbeweging mogelijk te maken. Ook kan er in het zendingsveld voorzien worden in de routinezorg op lichamelijk gebied. In geval van nood is evacuatie, zo nodig, mogelijk. (4.) Familie. Kinderen en kleinkinderen van oudere zendelingen ontvangen zegeningen door de zending. De Heer heeft een zendeling deze belofte gegeven: ‘Zie, gij hebt veel droefenis gehad wegens uw familie; niettemin zal Ik u en uw gezin zegenen, ja, uw kleine kinderen; en de dag komt, dat zij zullen geloven en de waarheid kennen, en één met u zullen zijn in mijn kerk’ (LV 31:2). Bidden die ‘kleine kinderen’ voor hun ouders die op zending zijn, dan krijgen zij een betere band met de Heer, hun ouders of grootouders.

  6. Brief aan de spreker, gedateerd 29 juni 2004.

  7. Brief aan de spreker, ontvangen 28 juni 2004.

  8. Brief aan de spreker, ontvangen 1 juli 2004.

  9. Brief aan ouderling Dallin H. Oaks, van dr. Brent en Carol Petersen, gedateerd 27 juni 2004.

  10. Conference Report, oktober 1925, p. 10.

  11. ‘Aan de bisschoppen van de kerk,’ Wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden, 19 juni 2004, p. 27; zie ook ‘Excerpts from Recent Addresses of President Gordon B. Hinckley’, Ensign, april 1996, p. 72.

  12. De categorieën zijn onder meer: leiding geven en werken met leden, familiegeschiedenis en tempelwerk, werk op medisch of humanitair gebied, welzijnszorg, werk in bezoekerscentra, public relations of zendingskantoren, financiën en lidmaatschapsgegevens, onroerend goed, kerkelijke onderwijsinstellingen, Permanent Studiefonds, telefonische hulplijn, onderwijs. En er zijn ook andere mogelijkheden, die toegesneden kunnen worden op de unieke talenten van de kandidaatzendelingen. Zie Giles H. Florence jr., ‘So Many Kinds of Missions’, Ensign, februari 1990, pp. 6–11.

  13. Voor details aangaande de eisen aan en voorbereiding door oudere zendelingen, zie David B. Haight, ‘Zendelingechtparen: “een schitterende hulpbron”’, De Ster, oktober 1997, pp. 26–33; Vaughn J. Featherstone, ‘Couple Missionaries: “Too Wonderful for Me”’, Ensign, september 1998, pp. 14–17; ‘There Is Work for Us to Do’, Ensign, oktober 1993, pp. 36–41; ‘The Impact of Couple Missionaries’, Ensign, april 2003, pp. 60–63; John L. Hart, ‘Working Miracles in Mission Field’, Church News, 22 december 1990, pp. 3, 7.

  14. LV 4:2–3; cursivering toegevoegd.

  15. LV 4:5.

  16. Nadere informatie is te vinden op de Engelstalige website van de kerk (onder het kopje ‘Service Opportunities for Senior Missionaries’; (klik op de hoofdpagina op ‘Other Resources’ en vervolgens op ‘Church-Service Missionary Opportunities’).

  17. Zie Bible Dictionary, ‘Gospels’, pp. 682–683.

  18. 3 Nephi 27:13–14.

  19. 3 Nephi 27:21.

  20. Zie LV 33:6–12; 39:6.

  21. LV 107:23.