Profeten, zieners en openbaarders
Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen zijn door God geroepen en gesteund (…) als profeten, zieners en openbaarders.
Namens mijn broeders in het Quorum der Twaalf Apostelen wil ik graag als eerste de ouderlingen Dieter Uchtdorf en David Bednar feliciteren met hun nieuwe roeping en de fijne samenwerking die in het verschiet ligt. Toen de oorspronkelijke twaalf apostelen in deze bedeling geroepen werden, kregen ze te horen dat hun roeping was ‘bedoeld om genegenheid voor elkaar te ontwikkelen, die sterker is dan de dood.’1 Wij voelen die genegenheid al voor u, broeders, voor uw vrouw en voor uw gezin. En we zeggen dan ook één van hart en één van stem: ‘Welkom, dierbare vrienden.’
In de geest van president Hinckleys roerende woorden, wil ik gaarne dezelfde ‘genegenheid die sterker dan de dood is’ en het diepe verdriet onder woorden brengen, die we allen voelen, omdat onze dierbare David B. Haight en Neal A. Maxwell zijn overleden. Tegen deze twee broeders en hun geliefde Ruby en Colleen zeggen we dat we u liefhebben, dat we ontzag hebben voor al het werk dat u hebt verzet en dat we respect hebben voor het voorbeeldige leven dat u hebt geleid. We vinden het allemaal een groot voorrecht om u te kennen en met u samengewerkt te hebben. U bent ons voor eeuwig dierbaar.
In het licht van de belangrijke veranderingen die plaatshebben, nu dit werk voortrolt, wil ik vanmorgen graag iets zeggen over het apostelschap en hoe belangrijk het is om dat in de ware kerk van Jezus Christus te bestendigen. En dan wil ik het niet over de mannen hebben die dat ambt dragen, maar over het ambt zelf. Het is een roeping in het heilig Melchizedeks priesterschap, dat de Heiland zelf heeft ingesteld om over zijn volk te waken en van zijn naam te getuigen.
Om een kerk te vestigen die onder zijn leiding voortgezet zou worden, ook als Hij niet meer op aarde zou zijn, ging Jezus ‘naar het gebergte (…) om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God.
‘En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde.’2
Later verkondigde Paulus dat de Heiland, die wist dat Hij zou sterven, dat had gedaan om de kerk ‘het fundament van de apostelen en profeten’ te geven.3 Deze broeders en de andere functionarissen van de kerk zouden onder leiding van de herrezen Christus werkzaam zijn.
Waarom? Onder andere, zodat ‘wij niet meer onmondig [zijn], op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt.’4
Het apostolische en profetische fundament van de kerk is om altijd tot zegen te zijn, maar vooral in tijden van tegenspoed of gevaar, als we ons als een kind voelen, verward en verdwaald, misschien een beetje angstig, als de onoprechte mensen om ons heen of de duivel met al zijn geslepenheid ons proberen te verwarren of te misleiden. Met het oog op die tijden zijn het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen door God geroepen en door u gesteund als ‘profeten, zieners en openbaarders’, met de president van de kerk als de profeet, ziener en openbaarder, de senior apostel — de enige man met de bevoegdheid om alle sleutels van openbaring en bestuur ten behoeve van de kerk te gebruiken. In het Nieuwe Testament, in het Boek van Mormon en in deze tijd zijn deze functionarissen de bouwstenen van de ware kerk, rondom de hoeksteen, ‘de rots van onze Verlosser, de Christus, de Zoon van God.’5 Hij is de grote ‘apostel en hogepriester onzer belijdenis’ om de woorden van Paulus te gebruiken.6 Zo’n fundament in Christus was en is altijd een bescherming in tijden dat ‘de duivel zijn krachtige winden zendt, ja, zijn pijlen in de wervelwind, ja, wanneer al zijn hagel en zijn krachtige storm u zullen striemen.’ In de tijd waarin wij nu leven — een tijd die min of meer zo zal blijven — zullen de stormen van het leven ‘geen macht over u hebben’ (…) wegens de rots, waarop gij zijt gebouwd, die een vast fundament is; indien de mensen op dat fundament bouwen, kunnen zij niet vallen.’7
Drie weken geleden was ik op een ringconferentie in het prachtige bergstadje Prescott (Arizona). Na dat fijne conferentieweekend, gaf een zuster mij een briefje toen zij en anderen langsliepen om met een handdruk afscheid te nemen. Met enige aarzeling wil ik u er een stukje uit voorlezen. Concentreer u alstublieft op de leer waarover deze zuster schrijft, niet op de betrokken personen.
‘Geachte ouderling Holland, ik wil u graag bedanken voor het getuigenis dat u tijdens de conferentie gaf over de Heiland en zijn liefde. 41 jaar geleden bad ik oprecht tot de Heer en vertelde Hem dat ik had willen leven toen de apostelen er nog waren, toen de ware kerk op aarde was, en toen de stem van Christus nog werd gehoord. Binnen een jaar na dat gebed stuurde onze hemelse Vader twee zendelingen van de kerk naar mij toe en kwam ik erachter dat die hoop gerealiseerd kon worden. Als u een keer moe of ontmoedigd bent, kan dit briefje een herinnering zijn waarom het voor mij en miljoenen andere mensen zo belangrijk is om uw stem te horen en u de hand te schudden. Uw dierbare en dankbare zuster, Gloria Clements.’
Zuster Clements, uw lieve briefje deed me denken aan een soortgelijke hoop en soortgelijke woorden die ooit in mijn familie zijn gebruikt. In de woelige jaren van de eerste nederzettingen in dit land vluchtte Roger Williams, een van mijn montere en vastberaden voorouders — niet geheel uit vrije wil — uit de Massachusetts Bay Colony en vestigde zich in wat nu de staat Rhode Island is. Hij noemde zijn hoofdkwartier Voorzienigheid, en de naam onthult zijn levenslange zoektocht naar goddelijke tussenkomst en hemelse manifestaties. Maar hij vond nooit de ware kerk vanouds uit het Nieuwe Testament. Over deze teleurgestelde zoeker heeft de legendarische Cotton Mather gezegd: ‘Meneer Williams zei [uiteindelijk] tegen [zijn volgelingen] dat hij misleid was, en dat hij [hen had misleid, en] dat hij ervan overtuigd was dat er niemand op aarde was die de doop [of enige andere verordening van het evangelie] kon verrichten. Daarom raadde hij hen aan om van allen afstand te nemen (…) en op de komst van de nieuwe apostelen te wachten.’8 Roger Williams heeft het niet meegemaakt dat de nieuwe apostelen waar hij zo naar verlangde te voorschijn kwamen. Maar in de toekomst hoop ik dat ik hem persoonlijk kan vertellen dat zijn nakomelingen dat hebben zien gebeuren.
Een vurig verlangen naar instructies van God was niet ongebruikelijk onder de godsdienstige hervormers, die de grond voor de herstelling van het evangelie hadden voorbewerkt. Jonathan Edwards, een van de beroemdste predikers uit New England, heeft gezegd: ‘Het lijkt mij (…) onredelijk om te veronderstellen (…) dat er een God is (…) die veel [om ons] geeft, (…) maar die toch nooit zijn stem laat horen, (…) geen enkel woord [van Hem].’9
Later deed de weergaloze Ralph Waldo Emerson de orthodoxe kerken op hun grondvesten schudden toen hij tot de Divinity School op Harvard zei: ‘Het is mijn plicht tot u te zeggen dat er nog nooit meer behoefte aan nieuwe openbaring is geweest dan nu. (…) De leer van inspiratie is verloren gegaan; (…) Wonderen, profetie, (…) het heilig leven bestaat [alleen] nog in de geschiedenis. (…) De mens spreekt over openbaring als iets uit de oudheid, alsof God nu dood is. (…) Het is de taak van een waar predikant om ons te laten zien dat God is, niet was; dat Hij spreekt, niet sprak.’10 Meneer Emerson zei in wezen: ‘Als je stenen blijft verkopen terwijl de mensen om brood vragen, komen ze uiteindelijk niet meer naar de bakker.’11
Als u deze verbluffende aanklachten van twee mensen uit de Amerikaanse geschiedenis overweegt, en dan laat ik de gebeden van Gloria Clements even buiten beschouwing, komt de krachtige boodschap van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, die de zendelingen verkondigen, duidelijk naar voren. Profeten? Zieners? Openbaarders? Uit de gebeurtenissen in 1820 en 1830, en de gebeurtenissen die daar bijna twee eeuwen lang op volgen, blijkt dat openbaringen en zij die ze ontvangen niet ‘uit de oudheid’ zijn.
In het jaar dat meneer Emerson in zijn toespraak op de Divinity School daar impliciet om vroeg, werd ouderling John Taylor, een jonge Engelse immigrant, als apostel des Heren geroepen, een profeet, ziener en openbaarder. In die hoedanigheid heeft ouderling Taylor ooit, met begrip voor oprechte zoekers naar de waarheid, gezegd: ‘Wie heeft er ooit van ware godsdienst gehoord zonder communicatie met God? Dat is volgens mij het belachelijkste dat de mens kan bedenken. Wanneer de mens het beginsel van hedendaagse openbaring verwerpt, verbaast het me niet dat twijfelzucht en ontrouw zo wijd verspreid zijn. Het verbaast me niet dat zoveel mensen godsdienst verachten en het beschouwen als iets dat niet de moeite waard is, want zonder openbaring is godsdienst een bespotting en een schijnvertoning. (…) Het beginsel van hedendaagse openbaring (…) is het fundament van onze godsdienst.’12
Het beginsel van hedendaagse openbaring? Het fundament van onze godsdienst? Laten we vanuit het verleden naar het heden terugkeren, naar de 21e eeuw. Voor iedereen — geestelijken, historici en leken — is de kwestie nog altijd dezelfde. Zijn de hemelen open? Openbaart God net als vroeger zijn wil aan zijn profeten en apostelen? Ze zijn open, en Hij openbaart zijn wil. Dat is de vastberaden verklaring van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen tot de wereld. En uit die verklaring blijkt hoe belangrijk de profeet Joseph Smith al bijna tweehonderd jaar is.
Door zijn leven werd de volgende vraag gesteld en beantwoord: ‘Gelooft u dat God tot de mens spreekt?’ Onder alles wat Joseph in zijn 38 en halve jaar op aarde heeft bereikt, bevindt zich boven alles het erfgoed van goddelijke openbaring — niet een enkele, geïsoleerde openbaring zonder bewijs of gevolg, en niet een ‘zwakke vorm van inspiratie voor alle goede mensen,’ maar specifieke, vastgelegde en voortdurende aanwijzingen van God. Een goede vriend en wetenschapper, lid van de kerk, heeft het beknopt weergegeven: ‘In een tijd dat de oorsprong van het christendom door de krachtige rede van de verlichting werd aangevallen, bracht Joseph Smith het christendom terug tot zijn oorsprong wat openbaring betreft.’13
‘Wij danken U, Heer, voor profeten, ons tot leiding in deez’ laatste tijd’,14 omdat veel van die tijd stormachtig zal zijn. Wij spreken onze dank uit voor die ochtend in het voorjaar van 1820, toen de Vader en de Zoon in alle heerlijkheid aan een veertienjarige jongen verschenen. We spreken onze dank uit voor de dag dat Petrus, Jakobus en Johannes op aarde kwamen om de sleutels van het heilig priesterschap en alle ambten daarin te herstellen. En in onze bedeling spreken wij onze dank uit voor de ochtend van 30 september 1961, toen dit weekend 43 jaar geleden ouderling Gordon B. Hinckley als apostel werd voorgesteld, de 75ste apostel in deze bedeling. En dat is tot vandaag zo doorgegaan, en dat zal zo blijven doorgaan totdat onze Heiland terugkomt.
In een onrustige en angstige wereld, vol politieke verwarring en verloederende normen, getuig ik dat Jezus de Christus is — dat Hij het levende brood en water is — nu en altijd de grote rots van zekerheid in ons leven, de Steenrots Israëls, het anker van zijn levende kerk. Ik getuig van zijn profeten, zieners en openbaarders, die het fundament van de kerk zijn. En ik getuig dat die ambten en openbaarders in deze moeilijke tijd actief zijn, onder leiding van de Heiland van ons allen. Ik getuig van deze waarheden en dit werk. In de heilige naam van Jezus Christus. Amen.