2007
Als ik met negentien jaar had geweten …
Maart 2007


Als ik met negentien jaar had geweten …

wat ik nu weet, zou ik als zendeling een paar dingen anders hebben gedaan.

Ik ben van 1975 tot en met 1977 in het noorden van Duitsland op zending geweest. En het waren echt de twee gedenkwaardigste jaren van mijn leven. Maar als ik erop terugkijk, kom ik tot bepaalde inzichten. Iets achteraf bekijken is altijd nuttig, dus wil ik vier suggesties doen waar diegenen onder jullie die je voorbereiden op een zending misschien wat aan hebben.

1. Ik zou mijn collega liefhebben mijn op-een-na-hoogste prioriteit maken.

Mijn collega’s waren heel erg verschillend, en ieder had unieke gaven en eigenschappen. Met sommige sloot ik meteen vriendschap, een band die in de loop der jaren is blijven bestaan. Anderen hadden niet veel gemeen met mij, afgezien van langs de deuren gaan en onderwijzen. En ik schaam me als ik toegeef dat ik niet al te vriendelijke gevoelens had voor een of twee collega’s. In feite bekoelde de relatie met hen soms zelfs heel erg.

Maar ik had in elk geval één ding gemeen met die collega’s: we offerden allebei onze tijd, geld en moeite op om het evangelie van Jezus te verbreiden. Als ik het opnieuw moest doen, zou ik mijn uiterste best doen om de beste vriend van iedere collega te worden, ongeacht hoe onze persoonlijkheden of interesses verschilden. Ik zou hem bemoedigen en proberen om aanstekelijk enthousiasme te tonen zonder kritiek op hem te hebben.

Als mijn collega liefhebben mijn op-een-na-hoogste prioriteit zou zijn, wat zou dan de hoogste prioriteit zijn, hoor ik je vragen. Gehoorzamen. Je collega liefhebben houdt niet in dat je hem volgt als hij ongehoorzaam is aan de geboden of de zendingsregels. Gelukkig had ik geen ongehoorzame collega’s. Sommige waren niet zo toegewijd als ze hadden kunnen zijn, maar in plaats van kritiek en zeuren hadden ze beter iemand kunnen gebruiken die hen accepteerde en sterkte.

2. Ik zou uitkijken naar wonderen. In feite zou ik ze zelfs verwachten.

Ik herinner me dat ik aan het eind van mijn zending in het zendingshuis een getuigenisdienst had met dertien ouderlingen en een zuster die ook naar huis gingen. Ik herinner me niet wat ik zei. Ik herinner me niet wat de andere ouderlingen zeiden. Maar ik zal nooit het getuigenis van zuster Thorpe vergeten. Ze legde uit dat ze anderhalf jaar daarvoor in haar gesprek met haar ringpresident een heimelijk verlangen had geuit: ‘Ik wil op zending wonderen zien gebeuren’, had ze hem toevertrouwd. En vervolgens vroeg ze hem, zich er bijna voor verontschuldigend, of het verkeerd was om naar wonderen te verlangen. Hij had haar verzekerd dat het niet verkeerd was. Toen ze dat verteld had, getuigde ze: ‘Ik heb inderdaad wonderen gezien tijdens mijn zending.’

Ik besefte ineens dat ik ook wonderen had gezien, maar ik had er niet naar uitgekeken, noch had ik ze verwacht. Ik had ze gewoon laten gebeuren. Door er niet naar uit te kijken, verhinderde ik er waarschijnlijk heel wat. Wonderen ontstaan door geloof, en geloof heeft iets te maken met de verwachting dat bepaalde dingen zullen gebeuren en er vervolgens actief aan werken om ze tot stand te brengen.

Als ik nu weer op zending ging, zou ik mijn deel doen, maar ik zou ook verwachten dat de Heer zijn deel deed in mijn werk als zijn dienstknecht. Hij specialiseert in wonderen. Wonderen zou je kunnen definiëren als dingen die Hij voor ons kan doen die wij niet voor onszelf kunnen doen. Ik ben gaan geloven dat Hij bereidwilliger is om wonderen te verrichten dan wij zijn om ze ontvangen. Onderwijzen met de Geest is waarschijnlijk de doeltreffendste manier waarop een zendeling de deur naar wonderen open kan zetten. Daarmee nodigen wij rechtstreeks de invloed van de Heer uit in het leven van een onderzoeker.

3. Ik zou slimmer en harder werken.

Het motto van mijn eerste districtsleider leek wel ‘Werk slimmer maar niet harder’ te zijn. Ik ben het met de tweede helft van dit motto niet eens, maar als ik het nog eens over moest doen, zou ik beslist proberen om slimmer te werk te gaan. Mijn districtsleider was aardig creatief en had aardig wat succes. Hij organiseerde bijvoorbeeld een volleybalteam van jongeren in zijn gemeente en zij nodigden hun vrienden uit om te komen spelen. Het was een leuke en eenvoudige manier om de jongeren te helpen zendingsactief te zijn. Uit die niet-bedreigende benadering van de verbreiding van het evangelie kwamen zendelingenlessen en bekeringen voort.

Ik was waarschijnlijk te star en te beperkt in mijn definitie van het werk van de Heer. Ik vond mezelf lui als ik niet de hele dag op deuren aan het kloppen en onderzoekers aan het onderwijzen was. Maar het werk van de Heer hoeft niet zwaar te zijn om als werk gezien te worden. Als ik nu een zendeling was, zou ik onder leiding van mijn zendingspresident proberen om creatiever te zijn in het zoeken van mensen die ik kon onderwijzen.

4. Ik zou me niet door afwijzing en mislukking laten ontmoedigen.

Op mijn zending maakten afwijzing en mislukking net zo goed deel uit van het dagelijks leven als eten en ademhalen. Het was makkelijk om verwerping te verwachten en ervan uit te gaan dat onze onderzoekers de interesse in onze boodschap zouden verliezen. Maar in vijf weken die ik in een bepaalde stad doorbracht, leerde ik een waardevolle les. In die stad had nog niemand veel succes gehad. Maar ze waren vergeten om mijn collega en mij dat te vertellen. Wij konden goed met elkaar opschieten. We werkten hard. En hadden plezier. We kwamen veel mensen tegen die interesse hadden voor onze boodschap. We hadden in die kleine gemeente elke zondag een goed gevulde onderzoekersklas. Er gebeurden wonderen in het leven van mensen. En we hadden het gevoel dat we alleen nog maar de top van de ijsberg in deze productieve stad zagen.

Waarom hadden wij daar zoveel succes? Ik geloof dat de Heer ons met succes zegende vanwege onze houding. Mijn collega en ik vonden het heerlijk om samen te werken. We waren eensgezind. We werkten hard. We geloofden oprecht dat de stad een goudmijn was die stond te popelen om zijn schatten prijs te geven. Houding heeft veel te maken met geloof. Geloof heeft alles te maken met succes. En geloof is besmettelijk.

Helaas leerde ik die les niet meteen. Ik legde aanvankelijk het verband niet tussen de vruchten van ons werk en de manier waarop we werkten. Daarom was ik niet in staat om dat beginsel met succes toe te passen in mijn volgende twee werkgebieden.

Er zijn waarschijnlijk nog veel dingen die ik anders zou doen als ik de kans had om mijn zending over te doen, maar deze vier springen er voor mij uit. Wel beschouwd vallen ze onder de eisen die de Heer zelf voor zijn dienstknechten heeft aangegeven: ‘(…) en geloof, hoop, mensenmin en liefde, met het oog alleen gericht op de eer van God, maken hem geschikt voor het werk. Houdt geloof, deugd, kennis, matigheid, geduld, broederlijkheid, godsvrucht, naastenliefde, ootmoed en ijver in gedachte’ (LV 4:5–6).

Afdrukken