2007
Mijn laatste kans
Augustus 2007


Mijn laatste kans

Toen ik achttien was, besloot ik de kerk te verlaten. Een tijd lang leek ik geen consequenties te ondervinden van het verlaten van de Heiland. In mijn geboorteland, Chili, kon ik goed leven van mijn salaris. Ik meende dat ik mijn wereldse leefwijze altijd wel zou kunnen bekostigen en dat ik kon doorgaan met het negeren van de beloftes die ik in de wateren van de doop had gemaakt toen ik veertien was.

Dit ging enkele jaren zo door, totdat het ineens niet meer werkte. Het duister leek mij in te sluiten. Ik raakte mijn baan kwijt en had moeite met het vinden van een nieuwe baan. Ik moest elk baantje aanpakken om maar te overleven. Dat had mij wakker moeten schudden en mij weer op het goede pad moeten brengen, maar dat gebeurde niet.

Niet lang daarna, in 1998, overleed mijn vader. Omdat ik de oudste zoon was, kwam een groot deel van de zorg voor mijn moeder en mijn broertje op mij neer. Ik nam afscheid van mijn zorgeloze leefwijze en besefte dat de Heer soms toestaat dat er bepaalde dingen gebeuren die wij niet begrijpen totdat we het eindresultaat zien.

Ik geloof dat Hij toestond dat ik het financieel moeilijk kreeg om me te laten zien dat de enige uitweg was om tiende te betalen, wat ik ook deed toen ik weer naar de kerk ging en mijn verbonden hernieuwde. Op die manier bracht Hij mij geduldig en liefdevol terug in de kudde.

Tijdens de algemene conferentie in 2001 kondigde president Gordon B. Hinckley het Permanent Studiefonds aan. Om me financieel beter te kunnen redden, had ik de kansen nodig die dat programma bood, maar ik vroeg me af of ik wel aan de vereisten voldeed.

Enkele maanden later sprak onze ringpresident in de avondmaalsdienst over het programma. Tot mijn grote verbazing hoorde ik dat ik er eventueel voor in aanmerking kwam. Ik dacht: ‘Dit is mijn laatste kans. Ik kan dit niet laten schieten.’

Toen dacht ik aan de verplichtingen die er van me geëist zouden worden, en ik was bang dat ik zou falen en weer tekort zou schieten in de ogen van mijn hemelse Vader. Maar ik zette die gedachten opzij, vroeg informatie aan bij het plaatselijke hoofd van het instituut, en diende een aanvraag in. Vanwege mijn achtergrond had ik maar weinig hoop dat ik aangenomen zou worden. Ik vond dat ik zo’n zegening niet verdiende, ook al had ik me bekeerd en was ik weer naar de kerk gegaan.

Toen ik echter een positief antwoord kreeg van de hoofdzetel van de kerk, waren mijn familieleden en ik erg blij. Het toegewezen bedrag was niet voldoende voor een heel studiejaar, maar ik gaf me toch op voor een studie met als hoofdvak computerprogrammering. Ik kreeg hoge cijfers en verdiende daar een beurs mee waarmee ik de rest van mijn studiekosten kon betalen.

Sindsdien heb ik alles gedaan wat ik kon om mijn dankbaarheid te tonen. Ik werk hard, ik studeer hard, en ik voer mijn kerktaken uit. Ik woon instituutlessen bij in een poging om de gemiste jaren te compenseren en te leren wat de Heer van me verwacht.

Maar het belangrijkste is wel dat ik weet dat de Heer mij alle slechte dingen heeft vergeven die ik in het verleden heb gedaan. Al mijn toekomstplannen zijn daarop gebaseerd. Ik blijf mijn familie helpen, maar dat lukt mij nu beter dan voorheen.