Wat betekent de verzoening voor u?
Naar een toespraak, gehouden tijdens een vrouwenconferentie aan de Brigham Young University op 5 mei 2006.
De verzoening is bijzonder persoonlijk en is op unieke wijze toegespitst op onze eigen omstandigheden en situaties.
De profeet Joseph Smith heeft verklaard: ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis dat de apostelen en profeten hebben van Jezus Christus, dat Hij gestorven is, begraven is, en herrezen is op de derde dag, en dat Hij opgestegen is tot in de hemel; en alle andere aspecten van onze godsdienst zijn slechts aanhangsels daarvan.’1
Die fundamentele beginselen zijn gegrondvest op de verzoening van Jezus Christus. Het woord verzoening betekent ‘de mens met God verzoenen’: [zonde vervreemdt de mens van God, daarom is het doel van de verzoening dat] de gevolgen van die zonde van hem worden weggenomen.’2 Ik geloof dat het ook mogelijk is om van God te vervreemden door veel andere oorzaken dan openlijk zonde plegen.
Wij lopen voortdurend het grote risico om afstand te scheppen tussen ons en onze Vader in de hemel en de Heiland. Gelukkig is de verzoening ook voor al die situaties bedoeld. Daarom beschreef Jakob, broer van Nephi, de verzoening als ‘onbeperkt’ (2 Nephi 9:7), wat betekent dat het geen beperkingen of extern opgelegde restricties heeft. Daarom is de verzoening zo opmerkelijk en zo hard nodig. Het is dan ook geen wonder dat wij deze onvergelijkelijke gave niet alleen op waarde moeten schatten, maar dat wij die ook goed moeten begrijpen.
Jezus Christus was de enige die in staat was om de grootse verzoening tot stand te brengen, want Hij was de enige volmaakte mens en de eniggeboren Zoon van God de Vader. Hij kreeg al vóór de grondlegging van de wereld van zijn Vader opdracht tot dit onmisbare werk. Zijn volmaakte, zondeloze sterfelijke leven, het vergieten van zijn bloed, zijn lijden in de hof en aan het kruis, zijn vrijwillige dood en de herrijzenis van zijn lichaam uit het graf maakte een volledige verzoening mogelijk voor mensen uit alle generaties en tijdperken.
De verzoening maakt dat iedereen zal opstaan. Maar met betrekking tot onze individuele overtredingen en zonden vereisen de voorwaarden van de verzoening dat wij geloof hebben in de Heer Jezus Christus, dat we ons bekeren en de wetten en verordeningen van het evangelie gehoorzamen.
Onsterfelijkheid en eeuwig leven
Dit geweldige vers uit het boek Mozes, dat misschien wel het meest aangehaalde vers in onze bijeenkomsten en geschriften is, vat het in uiterst duidelijke bewoordingen samen: ‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39).
Door de verzoening worden wij allen onsterfelijk. Door de verzoening ontvangen zij die voldoende geloof in de Heer Jezus Christus hebben om zijn naam op zich te nemen, zich bekeren en naar zijn evangelie leven, hun verbonden met Hem en zijn Vader onderhouden, en deelnemen aan de verlossende verordeningen die hen op heilige manieren en plekken ter beschikking worden gesteld, het eeuwige leven.
Ik kan me niet herinneren ooit iemand tegen te zijn gekomen die beweerde een sterk geloof in Jezus Christus te hebben maar die zich erg zorgen maakte om de opstanding. Ja, wij hebben misschien allemaal wel vragen over de details, maar we begrijpen dat de fundamentele belofte allesomvattend en zeker is.
Omdat het eeuwige leven voorwaardelijk is en onze inzet en gehoorzaamheid vergt, worstelen de meesten onder ons van tijd tot tijd — en misschien wel regelmatig of zelfs voortdurend — met vragen over de manier waarop we zouden moeten leven. Zoals ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gevraagd: ‘Geloven wij ten onrechte dat we helemaal alleen, door pure wilskracht, lef en discipline de reis van goed naar beter moeten maken en een heilige worden?’3
Als ons heil uitsluitend op eigen kracht te bereiken was, zouden we in ernstige moeilijkheden zijn, want we zijn allemaal onvolmaakt en kunnen niet altijd in alles gehoorzaam zijn. Hoe krijgen we dan de benodigde hulp? Nephi heeft opheldering gebracht in het dilemma van het verband tussen genade en werken: ‘Want we weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered’ (2 Nephi 25:23).
Volgens De Gids bij de Schriften is genade goddelijke hulp of kracht die wij krijgen door de verzoening, de barmhartigheid en liefde van Jezus Christus.4 Zo komt het door de genade van Christus dat wij worden opgewekt, en zijn wij door zijn genade, liefde en verzoening in staat om de goede werken te doen en de benodigde vooruitgang te maken die onmogelijk zouden zijn als we helemaal op onze eigen vermogens en krachten waren aangewezen.
Gelukkig worden door de verzoening
Een van de vele eigenschappen waar ik Nephi om bewonder, is zijn houding. Zijn leven was niet makkelijk, vooral als we het vergelijken met de gemakken die de meesten onder ons tegenwoordig als zo vanzelfsprekend beschouwen. Nephi en zijn familie woonden jarenlang in de wildernis voordat ze in het beloofde land aankwamen. Ze leden honger, dorst en liepen gevaar. Nephi had ernstige familieproblemen aan te pakken, die verergerd werden door Laman en Lemuël. Uiteindelijk scheidde hij zich met zijn volgelingen af van hen die zich achter Laman en Lemuël hadden geschaard.
Geconfronteerd met al die ontberingen en moeilijkheden, was Nephi toch in staat om te zeggen: ‘En het geschiedde dat wij een leven van geluk leidden’ (2 Nephi 5:27).
Hij begreep dat er een levenswijze is die gelukkig maakt, die onafhankelijk is van de moeilijkheden, problemen en teleurstellingen waar wij allen mee te maken krijgen. Hij was in staat om zich te concentreren op het bredere perspectief dat Gods plan hem en zijn volk bood, waardoor hij kon voorkomen dat zijn frustraties of de terechte conclusie dat het leven niet eerlijk is hem onderuithaalden. Het leven is niet eerlijk, maar zijn volk en hij waren niettemin gelukkig. Zij begrepen dat er een verzoening zou plaatsvinden. En ze hadden het vertrouwen dat die ook voor hen zou gelden.
Nephi stelde zichzelf belangrijke vragen die wij onszelf kunnen stellen als we overwegen welke plaats de verzoening van Christus in ons eigen leven inneemt:
‘Welaan, indien ik dan zulke grote dingen heb gezien, indien de Heer, in zijn goedgunstigheid jegens de mensenkinderen, met zoveel barmhartigheid naar de mensen heeft omgezien, waarom zou mijn hart dan wenen en mijn ziel in het dal der smarten talmen en mijn vlees verteren en mijn kracht verminderen wegens mijn ellende?
‘En waarom zou ik in de zwakheid van mijn vlees aan zonde toegeven? Ja, waarom zou ik voor verzoekingen bezwijken, zodat de boze plaats vindt in mijn hart om mijn vrede te vernietigen en mijn ziel te kwellen? Waarom ben ik toornig wegens mijn vijand?’ (2 Nephi 4:26–27.)
Na zijn jammerklacht beantwoordde hij zijn eigen vragen, wetend welke houding hij met betrekking tot zijn problemen moest aannemen: ‘Ontwaak, mijn ziel! Kwijn niet langer weg in zonde. Wees verblijd, o mijn hart, en geef niet langer plaats aan de vijand van mijn ziel. (…) O Heer, ik heb op U vertrouwd, en ik zal eeuwig op U vertrouwen’ (2 Nephi 4:28, 34).
Betekent dit dat Nephi geen problemen meer had? Betekent het dat hij alles wat er met hem gebeurde volkomen begreep? Denk eens aan het antwoord dat hij jaren daarvoor aan een engel gaf toen hem een belangrijke vraag werd gesteld met betrekking tot de verzoening van Christus, die nog moest plaatsvinden: ‘Ik weet dat [God] zijn kinderen liefheeft; toch ken ik niet de betekenis van alle dingen’ (1 Nephi 11:17).
Wij kunnen en zullen ook nooit de betekenis van alles weten, maar wij kunnen en moeten weten dat de Heer zijn kinderen liefheeft en dat we de volledige mate van Christus’ genade en verzoening in de worstelingen van ons leven kunnen ontvangen. En wij weten ook, en moeten onthouden, hoe dwaas en gevaarlijk het is om het kwaad een plekje te geven in ons hart.
Zelfs als we volledig begrijpen dat we het kwaad en de tegenstander uit ons hart en ons leven moeten sluiten, en we ons dat vast voornemen, schieten we tekort omdat we ‘natuurlijke’ mensen zijn (zie Mosiah 3:19). Daarom moeten we dankbaar zijn voor het beginsel van bekering, en dienen we er gebruik van te maken. We hebben het vaak over onze bekering als een gebeurtenis, en soms is het dat ook, maar voor de meesten onder ons is het een voortdurend, levenslang proces.
Uiteraard zijn er zowel actieve als passieve zonden waarvan we ons meteen kunnen beginnen te bekeren. Er zijn bepaalde soorten overtredingen en vergissingen die we nu meteen kunnen verzaken en niet meer herhalen. We kunnen bijvoorbeeld de rest van ons leven een volledige tiende betalen, zelfs als dat voorheen niet altijd het geval is geweest. Maar andere aspecten van ons leven vereisen voortdurende verbetering en aandacht, zoals onze geestelijke instelling, naastenliefde, meevoelen met anderen, rekening houden met familieleden, zorg voor naasten, begrip van de Schriften, tempelbezoek, en de kwaliteit van onze individuele gebeden.
Wij kunnen dankbaar zijn dat de Heiland, die ons beter begrijpt dan wij onszelf begrijpen, het avondmaal heeft ingesteld zodat wij onze verbonden geregeld kunnen hernieuwen door deel te nemen aan de heilige zinnebeelden, met de belofte om zijn heilige naam op ons te nemen, Hem altijd indachtig te zijn en zijn geboden te onderhouden. Volgen wij het patroon waardoor wij ‘een leven van geluk’ kunnen leiden, dan zijn onze bekering en ons gedrag van een hoger niveau en neemt ons vermogen om de verzoening te begrijpen en te waarderen toe.
Bekering en gehoorzaamheid
In de weken voorafgaand aan de oprichting van de kerk in 1830 kreeg de profeet Joseph Smith een opmerkelijke openbaring die ons begrip van de verzoening vergroot omdat de Heiland zelf Zich daarin tot ons richt en ons onderwijst. Hij beschrijft Zichzelf als ‘de Verlosser der wereld’ (LV 19:1), erkent dat Hij de wil van de Vader volgt en zegt: ‘Ik gebied u zich te bekeren en de geboden te onderhouden die u (…) hebt ontvangen’ (LV 19:13).
Dit eenvoudige patroon van bekering en gehoorzaamheid is in feite de basis voor een ‘leven van geluk’. Wij weten dat dit is wat we moeten doen, ook al vergeten we soms waarom. De Heer herinnert ons er in diezelfde openbaring met deze woorden aan:
‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;
‘maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik;
‘welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen —
‘Niettemin, ere zij de Vader, en Ik dronk de beker en voleindigde mijn voorbereidingen voor de kinderen der mensen’ (LV 19:16–19).
Wat een opmerkelijke les. Ik ben ervan overtuigd dat niemand onder ons zich kan indenken hoe hevig en intens de pijn van de Heer was toen Hij de grote verzoening tot stand bracht. Ik betwijfel of Joseph Smith op dat moment het lijden van de Heiland volledig aanvoelde, hoewel de profeet er door zijn eigen beproevingen en kwellingen in daaropvolgende jaren wel meer waardering en begrip voor kreeg. Denk aan de terechtwijzing die Jezus hem zelf gaf toen Hij Joseph raad en troost gaf in de duistere tijd dat hij in de gevangenis te Liberty gevangenzat. De Heer zei toen eenvoudigweg: ‘De Zoon des Mensen is onder dat alles afgedaald. Zijt gij groter dan Hij?’ (LV 122:8.)
Die vraag aan Joseph is ook een vraag aan ieder van ons, in onze eigen unieke worstelingen en moeilijkheden. Niemand onder ons zou ooit moeten twijfelen aan het juiste antwoord.
Dat Jezus moest meemaken wat Hij meemaakte, niet omdat Hij dat niet kon vermijden maar omdat Hij ons liefheeft, is uiterst ontnuchterend. Jezus heeft ook veel liefde en respect voor zijn Vader, met een diepgang en trouw die wij ons alleen maar kunnen proberen voor te stellen. Als we de Heiland op onze beurt willen eren en liefhebben, moeten we niet vergeten dat Hij de grote verzoening voor ons tot stand heeft gebracht opdat wij niet in dezelfde mate hoeven lijden, wat de gerechtigheid alleen anders wél van ons zou eisen.
Geseling, ontbering, mishandeling, nagels en ondenkbare stress en lijden droegen allemaal bij aan zijn ondraaglijke kwelling die niemand had kunnen verdragen zonder zijn krachten en zonder zijn vastbeslotenheid om het uit te houden en alles te verdragen dat men hem kon aandoen.
De omvang van de verzoening
Denken wij aan de omvang van de verzoening en de bereidheid van de Verlosser om te lijden voor al onze zonden, dan zouden wij dankbaar moeten erkennen dat het zoenoffer nog zoveel meer omvat! Overweeg eens deze woorden van Alma aan het getrouwe volk van Gideon, bijna een eeuw voordat de verzoening tot stand kwam:
‘En [Jezus] zal uitgaan en pijnen en benauwingen en allerlei verzoekingen doorstaan; en wel opdat het woord wordt vervuld dat zegt dat Hij de pijnen en ziekten van zijn volk op Zich zal nemen.
‘En Hij zal de dood op Zich nemen, om de banden des doods, die zijn volk binden, los te maken; en Hij zal hun zwakheden op Zich nemen, opdat zijn binnenste met barmhartigheid zal worden vervuld, naar het vlees, opdat Hij naar het vlees zal weten hoe zijn volk te hulp te komen naargelang hun zwakheden.
‘Nu weet de Geest alle dingen; niettemin lijdt de Zoon Gods naar het vlees om de zonden van zijn volk op Zich te nemen, om hun overtredingen uit te wissen volgens zijn macht ter bevrijding; en nu, zie, dit is het getuigenis dat in mij is’ (Alma 7:11–13).
Probeer eens een volledige en allesomvattende remedie voor onze pijnen, kwellingen, verleidingen, ziekten, zonden, teleurstellingen en overtredingen te bedenken. Kunt u zich ook maar enig alternatief voor Jezus’ verzoening indenken? Voeg daar de onvergelijkelijke opstanding aan toe, en dan beginnen wij nog maar net genoeg te begrijpen om te zingen: ‘’k Sta Spraak’loos dat Christus zo’n liefde mij schenken kan.’5
Wat betekent de verzoening voor u en voor mij? Het betekent alles. Zoals Jakob uitlegt, kunnen wij ‘met [de Vader] verzoend [worden] door de verzoening van Christus, zijn eniggeboren Zoon’ (Jakob 4:11). Dit houdt in dat we ons kunnen bekeren, volledig tot harmonie met en aanvaarding van Hem komen, en de vergissingen of misverstanden vermijden die ‘de barmhartigheden van Christus [verloochenen] en […] zijn verzoening en de kracht van zijn verlossing als niets [achten]’ (Moroni 8:20).
Wij eren en respecteren de verzoening van de Heiland door de raad van Helaman op te volgen, die tegenwoordig net zo geldig is als in de jaren voorafgaand aan de periode die de Heer op aarde doorbracht: ‘O mijn zonen, (…) bedenkt dat er geen andere weg of ander middel is waardoor de mens kan worden gered, dan alleen door het zoenbloed van Jezus Christus, die komen zal; ja, bedenkt dat Hij komt om de wereld te verlossen’ (Helaman 5:9).
Zijn verzoening geldt echt voor de hele wereld, voor alle mensen vanaf het begin tot het einde. Laten wij echter niet vergeten dat het in zijn veelomvattendheid en compleetheid bovendien uiterst persoonlijk is en op unieke wijze toegespitst op ieders persoonlijke omstandigheden. De Vader en de Zoon kennen ieder van ons beter dan wij onszelf kennen en hebben een verzoening voor ons bereid die volledig overeenkomt met onze behoeften, moeilijkheden en mogelijkheden.
God zij dank voor de gave van zijn Zoon, en dank zij de Heiland voor zijn verzoening. Het is waar, het is geldig en het zal ons brengen waar wij moeten en willen zijn.